De Nederlandse draaideurpolitiek staat geregeld in de schijnwerpers. Historicus Ronald Kroeze doet veel onderzoek naar corruptie en belangenverstrengeling in de geschiedenis. Het hardnekkige beeld dat de achttiende-eeuwse Republiek door en door corrupt was, ontstond volgens hem pas rond 1800 en in de eeuwen daarna. ‘Het corruptielabel werd in de moderne tijd opgeplakt om een breuk te accentueren met het verleden.’
Politici en burgers zetten in 2021 bijvoorbeeld vraagtekens bij Van Nieuwenhuizens nieuwe functie als lobbyist voor de de branchevereniging van energiebedrijven. Vooral nadat bekend werd dat zij nog wekenlang aanwezig mocht zijn bij ministersbesprekingen, verschenen er beschuldigingen van belangenverstrengeling en corruptie op social media. Volgens Kroeze toont dit geval het verschil met zowel de vroegmoderne tijd als onze ambivalente omgang met ‘corruptie’ in de moderne tijd.
Wat verstaan we in Nederland onder corruptie?
‘Het lijkt een simpele term, maar het is een complex fenomeen. In de kern gaat het om het misbruiken van een publiek ambt of het algemeen belang, ten faveure van particuliere belangen – individuele of groepsbelangen. Het staat voor praktijken als belangenverstrengeling, omkoping en vriendjespolitiek. Ook lobbyen valt daaronder, al gaat dat om een grijs gebied. Lobbyen heeft een slechte reputatie omdat het achter de schermen gebeurt en meestal wordt gebruikt om deelbelangen van bijvoorbeeld bedrijven te promoten. Anderzijds is het meestal niet verboden.
De betekenis van “corruptie” is door de geschiedenis heen bovendien veranderd. Discussie over corruptie bestaat al sinds de Oudheid, maar vóór 1800 ging dat vooral over de moraliteit van staten. Als het slecht ging met een regime, werd de term gebruikt om de periode van verval aan te duiden: dat was een periode van corruptie. In de moderne tijd veranderde die betekenis en werd corruptie veel nauwer gedefinieerd met een nadruk op het misbruiken van publieke ambten en middelen.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Nederland staat nu bekend als een van de minst corrupte landen. Volgens het gangbare beeld gold dat niet voor de achttiende-eeuwse Republiek, klopt dat?
‘In allerlei lijstjes staat Nederland al jaren in de top 10 van minst corrupte landen. Een kanttekening bij dat positieve beeld is dat het bij die lijsten om een perceptie-index gaat, niet om keiharde feiten. Op het gebied van lobbyen en draaideurpolitiek doet Nederland het bijvoorbeeld niet zo goed.
De achttiende eeuw is inderdaad de periode in de Nederlandse geschiedenis die het meest met corruptie geassocieerd wordt. Vooral het einde ervan, toen de eens zo machtige en succesvolle Republiek en VOC ten onder gingen.
Tijdgenoten verweten de regenten alleen hun eigen belangen na te streven. Daar zat ook een kern van waarheid in: veel regenten waren zowel bestuurder als ondernemer, dat was lange tijd aanvaardbaar geweest. Echter, de economische problemen, gecombineerd met ideeën van de Verlichting en het republikeinse gedachtegoed, wees die vermenging van functies en belangen aan als de oorzaak van verval en corruptie. Besturen deed je in het algemeen belang; ondernemen was een particuliere aangelegenheid.’
Maar het beeld van corrupte regenten die alles onder elkaar verdeelden, ontstond pas echt in de 2e helft van die eeuw. De liberale en Thorbeckiaanse voorstelling van goed bestuur leunde zwaar op het onderscheid tussen publiek en privaat en verwees daarbij ook naar de tijd waarin dat niet bestond. In de negentiende eeuw werd het imago van de ‘corrupte Republiek’ gebruikt om een breuk met het verleden te accentueren.’
Was de Republiek dan niet corrupt?
‘Er zijn zeker verschillen met het moderne Nederland, zoals die vermenging van functies die ik net noemde. Inmiddels vinden we die verwerpelijk, maar in de achttiende eeuw vond men dat wel kunnen. Dat wil overigens niet zeggen dat er geen grenzen bestonden, de regenten konden niet alles maken’
Tegenwoordig zijn beschuldigingen van corruptie dagelijkse kost op social media. Hadden de inwoners van de Republiek hier geen problemen mee?
‘Er was meer tolerantie voor het gebruiken van publieke functies voor zakelijke belangen en een ander besef van goed bestuur. Het idee dat alle burgers inspraak moesten hebben in de politiek bestond natuurlijk nog niet, maar burgers vonden wel dat regenten een goed bestuur moesten garanderen. Als dat niet gebeurde, leidde dat ook in die tijd tot corruptieschandalen.
Dat gebeurde bijvoorbeeld bij belastinginners. Rijke investeerders konden dat ambt kopen en kregen daarmee het recht om belasting te innen. Een deel van die inkomsten mochten ze zelf houden. Maar als een ambtenaar te veel geld opeiste, kwamen de burgers in opstand. Er zijn een aantal grote belastingoproeren in de geschiedenis geweest.’
In uw onderzoek schrijft u ook dat er een verband is tussen corruptie en negentiende-eeuws kolonialisme.
‘Het idee dat er in het verleden een andere, corrupte cultuur was, projecteerde Nederland ook op het buitenland. Met name op landen die niet dezelfde moderniseringsslag doormaakten als landen in West-Europa. Bij ‘traditionele’ culturen die geen moderne economie of ontluikende democratie hadden werd het label “corruptie” dan ook gebruikt om kolonialisme te rechtvaardigen. “Wij hebben het corrupte verleden achter ons gelaten en zijn nu het voorbeeld van goed bestuur”, was het idee. “Dat gaan we exporteren naar andere landen. Dat rechtvaardigt onze aanwezigheid. Dat anticorruptie-argument wordt overigens nu ook nog gebruikt om interventies te rechtvaardigen zoals in Afghanistan.
Rond 1900 vonden Nederlanders dat lokale vorsten in het feodale verleden bleven hangen, en was dat de reden dat er zoveel uitbuiting bestond. Het kolonialisme zorgde echter zelf ook voor corruptie, want in het kielzog van het koloniale bestuur kwamen er allerlei grote bedrijven naar Nederlands-Indië die op schimmige wijze concessies kregen of contractarbeiders slecht behandelen. Als dat werd gemeld, keken de koloniale bestuurders regelmatig weg. Er ontstond een vermenging van publiek en privaat belang in de koloniën, wat tot schandalen leidde.’
Wat voor schandalen?
‘Het Billiton-schandaal aan het eind van de negentiende eeuw bijvoorbeeld. Dat ging over een onderneming in Nederlands-Indië die een concessie kreeg om tin te ontginnen. Die vergunning werd in een onderonsje tussen de directie van het bedrijf en de gouverneur-generaal geregeld en pas achteraf bij het Nederlandse parlement gemeld. Bovendien bleken de voorwaarden van de concessie enorm gunstig te zijn voor de directie en de aandeelhouders, die omgerekend een bedrag van bijna twee miljard euro mochten verdelen.
Een privaat bedrijf profiteerde daarmee te veel van publiek bezit, want de koloniën waren eigendom van de Nederlandse staat. Dit soort schandalen werden breed uitgemeten in de pers en aangevochten in het parlement. Dat kwam ook door de opkomst van de ethische politiek: de gedachte dat de de aanwezigheid in Indië alleen gerechtvaardigd was als Nederland voor goede ontwikkelingen in het land zorgde. In de praktijk bleef er in Nederlands-Indië veel mis gaan, maar dit soort excessen moesten daarom wel worden aangepakt.’
Werd corruptie destijds anders aangepakt dan nu?
‘Bij het Billiton-schandaal schreven Nederlanders boze brieven in de pers en werden ministers ter verantwoording geroepen. Pas na tien jaar kwam er een nieuwe concessieafspraak die minder gunstig was voor het bedrijf, dat meer belasting moest gaan betalen. Uit de bestrijding van corruptie vloeiden in het verleden meestal geen nieuwe wetten voort. De discussie over corruptie zette vooral de normen waaraan politici en bedrijven moesten voldoen op scherp, net zoals nu vaak gebeurt.
Om corruptie tegen te gaan ligt de nadruk tegenwoordig op transparantie, maar in de negentiende eeuw moest openbaarheid al om machtsmisbruik te voorkomen. De liberalen in de negentiende eeuw hechtten sterk aan een krachtig parlement dat belangrijke zaken in de openbaarheid besprak. De pers mocht daarbij aanwezig zijn en over politieke besluiten publiceren. Dat was een breuk met het verleden, want in de tijd van koning Willem I was er juist veel achterkamertjespolitiek, werden journalisten omgekocht en werd ongevallige informatie achtergehouden.
De Nederlandse en West-Europese aanpak van corruptie is echter veel pragmatischer en ambivalenter dan we denken. Landen in Zuid-Europa, Oost-Europa of Afrika noemen we soms door en door corrupt, en dat zou komen doordat die landen niet hard optreden tegen corrupte politici. Maar zelf doet Nederland dat ook niet. Er zijn maar weinig historische voorbeelden van rechtszaken vanwege belangenverstrengeling. Corruptie is dan ook meer een moreel dan een juridisch begrip: het dient om aan te geven wat we niet goed vinden gaan, maar wat dat precies is en hoe ernstig we iets vinden, daarover verschillen de meningen ook nu nog wel eens.’