Home De radicale Bosnische jeugd en Gavrilo Princip

De radicale Bosnische jeugd en Gavrilo Princip

  • Gepubliceerd op: 23 januari 2014
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Guido van Hengel
De radicale Bosnische jeugd en Gavrilo Princip

Gewelddadige jeugd bezorgde politie en justitie in Bosnië vanaf 1910 kopzorgen. Gavrilo Princip was een van de jongeren die snel radicaliseerde. De latere moordenaar van Franz Ferdinand werd al vanaf 1912 in de gaten gehouden.


Dromen van grote gebaren waren aan het begin van de twintigste eeuw in de mode. De Italiaanse futuristen fantaseerden bijvoorbeeld openlijk over een grote oorlog, die de Europese cultuur zou wassen, en wel ‘in bloed’. Deze rauwe gedachten hielden direct verband met de snelheid waarmee de wereld begin twintigste eeuw veranderde. Berichten in kranten over snellere auto’s, moderne communicatie en dynamische sociale ontwikkeling maakten een groeiende groep lezers in uitdijende steden onzeker. Grote geesten, zoals Franz Kafka, Ludwig Wittgenstein of Sigmund Freud vingen deze broeierige wereld in verrassende literatuur, filosofie of psychologie, maar anderen raakten het spoor bijster. Terroristisch geweld werd rond 1900 een dagelijks en mondiaal fenomeen. Wanhopige jongens besloten grote woorden in daden om te zetten en hun eigen, puberale boosheid te sublimeren. Ze grepen naar de wapens.

Rond de eeuwwisseling verloren veel staatshoofden, politici en andere vertegenwoordigers van het gezag het leven bij gerichte aanslagen door anarchisten, socialisten, nationalisten en verdwaasde eenlingen; De Franse president Carnot in 1894, de Oostenrijkse keizerin Elisabeth (‘Sisi’) in 1898, de Italiaanse koning Umberto I in 1900, de Amerikaanse president McKinley in 1901, de Portugese koning Carlos in 1908, de Griekse koning Georg I in 1913… Het zijn slechts enkele namen op een lange, indrukwekkende lijst. In Rusland maakte een kleine groep zeer radicale ‘Socialistisch-Revolutionairen’ in de periode 1900-1907 niet honderden, maar duizenden slachtoffers. De Britse historicus Philipp Blom noemde de jaren tussen 1900 en 1914 dan ook de vertigo years – de duizelingwekkende, tollende jaren. Dat die duizeling vooral aansloeg bij jongeren is begrijpelijk. Hun leeftijdsgebonden nervositeit paste uitstekend in de tijdgeest.

In het hart van Europa, in de Oostenrijks-Hongaarse Dubbelmonarchie, gistte het misschien nog wel meer dan elders. Nationalistische dichters en oproerkraaiers peuterden in de kieren van het oude rijk om er scheuren van te maken. Ze gebruikten de pen en het pistool. Het verwarrendst was de situatie in de provincie Bosnië en Herzegovina, die tot aan het congres van Berlijn in 1878 bij het rijk van de sultan had gehoord. Hier was ‘het nationale ontwaken’ zeer complex en conflictueus van karakter, vanwege de etnische en religieuze diversiteit van de bevolking. In Bosnië kwam geweld niet voort uit decadente, dwaze of poëtische gedachten over een ‘verstikkende beschaving’ of ‘moderne verveling’, die vernietigd, gewassen of gelouterd diende te worden. Hier had de oudere generatie nog hevig gevochten tegen de corrupte bestuurders van de sultan, de Osmaanse legers en niet zelden ook tegen elkaar. In de negentiende eeuw had het gebied decennia van oorlog, verdrijving en wanorde gekend.

Inmiddels zat een nieuwe generatie scholieren op de gymnasia van de Bosnische hoofdstad, waar ze de moderne opleiding kregen die hun ouders niet hadden gehad. De autoriteiten in Wenen hoopten dat deze veelbelovende generatie zou opgroeien in volledige toewijding aan en afhankelijkheid van de monarchie. Daarom staken ze veel geld in stipendia voor gerenommeerde universiteiten in Wenen, Praag of Zagreb. Dáár zou de bloem van de Bosnische natie opgroeien in de geest van het Habsburgse huis. In de praktijk liep het anders. Dat kwam in de eerste plaats door de cultuurshock: de scholieren die uit het arme Bosnië naar het rijke Wenen trokken om zich daar te scholen, raakten in een persoonlijke crisis. Ze kwamen terecht in krappe, door de staat gecontroleerde studentenhuizen waar een strikt regime heerste. Het enige dat ze leerden van het mondaine Wenen was dat ze er op geen enkele wijze deel van uitmaakten. Een Bosnisch-Servische scholier genaamd Bogdan Žerajić schreef in een brief naar huis: ‘Ik ga naar Bosnië, om de schande van ons thuisland te zien’.

Bovendien stonden jongens als Žerajić in de grote stad bloot aan de nationalistische, socialistische, anarchistische en panslavistische ideeën van de tijd. Tussen Praag, Wenen, Zagreb en Sarajevo groeide een hecht netwerk van activisten met radicale plannen, die elkaar via de goed georganiseerde Oostenrijkse post opruiende pamfletten en tijdschriften opstuurden. Dit netwerk was via medestudenten verbonden met andere netwerken in de Franstalige wereld in bijvoorbeeld Zwitserland, België en Frankrijk, en uiteindelijk zelfs met Sint-Petersburg, Londen, Chicago en New York. Via diezelfde netwerken kwamen eerst radicale ideeën naar Bosnië, en later ook pistolen en bommen.

Dezelfde Bogdan Žerajić schreef in 1910 aan een bevriende student: ‘Ik lijd mentaal, ik heb vreselijke gevoelens en ik heb geen kracht ze tegen anderen te uiten.’ Achteraf bleek dat hij in diezelfde week met een geladen pistool naar het kuuroord Ilidže was gegaan, waar de Oostenrijkse Keizer Franz Jozeph een bezoek bracht. Uit een gecodeerde, onvolledige en niet verzonden brief valt op te maken dat Žerajić daar oog in oog had gestaan met de vaderfiguur der volkeren, van wie hij het gezicht alleen maar kende van de postzegels. Hij ging onverrichter zaken naar huis.

Enige maanden later zou hij wel toeslaan. Marijan Varešanin, de gehate gouverneur van Bosnië, verliet op 15 juni het parlement in Sarajevo. Žerajić stond op wacht langs de rivier de Miljačka, met een geladen pistool. Zodra hij de koets van de gouverneur in zijn vizier kreeg, schoot hij vijf kogels in de deur, knielde daarna neer op het trottoir en zette het pistool tegen zijn hoofd. Hij zou zelf het enige slachtoffer van deze aanslag worden, want de gouverneur bleek ongedeerd. Toen de politie die middag het huis doorzocht waarin Žerajić in die dagen in Sarajevo verbleef, vond ze Russische prenten over de Franse Revolutie en geschriften van de anarchistische schrijver Petr Kropotkin. Žerajić had zijn inspiratie gehaald uit de terreurgolf in tsaristisch Rusland, waar jongens (en meisjes) al vanaf de jaren zeventig van de negentiende eeuw aanslagen pleegden op hoogwaardigheidsbekleders.

Gek genoeg ging Žerajić met zijn knullige, mislukte aanslag de geschiedenis in als de eerste grote held van de Bosnische jongeren. Eén van zijn beste vrienden, de student Vladimir Gaćinović, studeerde op dat moment in het Zwitserse Lausanne en stond in contact met radicale revolutionairen uit Rusland. Hij verwerkte de in Zwitserland opgedane inspiratie over terreur in drie pamfletten waarin hij zijn dode vriend beschreef als een voorbeeld voor iedere Bosnische jongere, een ‘modern mens’, die zijn leven gaf voor zijn idealen en door wiens aderen ‘het bloed van een generatie stroomt’. De laatste woorden van de tekst van dit pamflet waren: ‘Jonge Serviërs, zullen jullie meer van dit soort mannen voortbrengen?’

Een Žerajić-cultus was geboren. Tussen 1910 en 1914 zouden verschillende scholieren in zijn voetsporen treden. De labiele student Luka Jukić, waarvan meerdere mensen zeiden dat hij ‘niet helemaal normaal was’, had in februari 1912 al veel amok gemaakt tijdens scholierendemonstraties in Sarajevo, waar hij de ramen ingooide van zijn school, Oostenrijkse en Hongaarse vlaggen verbrandde en slaags raakte met de politie. Op 8 juni 1912 schoot hij in Zagreb op de Kroatische Ban (regent). De regent bleef ongedeerd. Wel doodde Jukić tijdens zijn vluchtpoging een politieagent en een omstander. In hetzelfde jaar schoot een Kroatische rechtenstudent opnieuw op dezelfde Ban. Ook hij miste, maar hij pleegde net als Žerajić direct erna zelfmoord.

Kort erna nam de jonge Stjepan Dojčić de boot uit de Verenigde Staten met het voornemen in Europa een aanslag te plegen. Hij volgde de Ban op de voet in Kroatië en Italië, maar schoot pas in 1913 in Zagreb op een nieuw aangetreden Ban en verwondde diens hand.

De geest van Žerajić, die zo vol vuur was beschreven in de pamfletten die circuleerden in Sarajevo, bleek sterker dan Žerajić zelf. Gavrilo Princip, de moordenaar van Franz Ferdinand, bevestigde dit in 1914 tegen de onderzoeksrechter: ‘[Žerajić] was mijn grote voorbeeld. ’s Nachts ging ik naar zijn graf, vanaf dat ik zestien jaar oud was en daar besloot ik dat ik hetzelfde wilde doen als wat hij gedaan heeft.’

In oktober 1912 deed zich de uitgelezen mogelijkheid voor om een held te worden want aan de rand van Europa brak de Eerste Balkanoorlog uit. Een coalitie van Montenegrijnen, Serviërs, Bulgaren en Grieken stuurde een oorlogsverklaring naar de Verheven Porte, de regering in Istanbul, waarna een totale, complexe en bloedige strijd losbarstte om de heerschappij op de Balkan. Servische en Kroatische jongeren verlieten de schoolbanken om tegen de Turken te vechten.
De later gelauwerde Kroatische schrijver Miroslav Krleža, jarenlang kanshebber voor de Nobelprijs van de Literatuur, trok bijvoorbeeld van Zagreb naar Belgrado om zich aan te melden als vrijwilliger. Veel Servische en Kroatische jongeren, aan beide kanten van de grens, trokken naar elkaar toe in een strijd tegen Oostenrijk-Hongarije, tegen de Turken, tegen de bourgeoisie van hun ouders, kort gezegd; tegen de wereld van gisteren. Voor de Servische autoriteiten, die in nationale tegenstellingen dachten, was die verbroedering verdacht. Ze pakten Krleža op en gooiden hem in de gevangenis. 

Ook de Oostenrijkse regering van Bosnië wist zich geen raad met jongeren als Jukić, Žerajić en Krleža. Eerst waren er aanslagen, vervolgens de gewelddadige scholierendemonstraties en daarna verdwenen de probleemkinderen naar Servië om zich als vrijwilliger aan te melden voor obscure milities in een levensgevaarlijk niemandsland. Op zich hadden de beleidsmakers in Bosnië er geen probleem mee dat de klierkoppen uit de schoolbanken verdwenen, maar de angst bestond dat ze geradicaliseerd zouden terugkeren. Die angst was niet ongegrond. Veel jongens zouden in de Balkanoorlog getuige zijn van buitensporig en massaal geweld. Zij die in het rokende oorlogsinferno hadden gedoold, zouden bij terugkeer in Sarajevo wellicht tot alles in staat zijn. Dit bleek ook uit de teksten van pamfletten die eind 1912 circuleerden op de Bosnische scholen, waarin werd opgeroepen tot het plegen van moordaanslagen.

Eind 1912 gingen politie en justitie in Bosnië over tot actie. Ze arresteerden een groot aantal scholieren die onder verdachte omstandigheden in het naburige Servië hadden gezworven. In het archief van Bosnië en Herzegovina in Sarajevo bevinden zich lijsten met namen van verdachten. Op één daarvan staat Gavrilo Princip, met daarbij de vage toevoeging ‘waarschijnlijk scholier’. De politie had de latere moordenaar van Franz Ferdinand dus al eind 1912 in het vizier. En toen al speelde hij een centrale rol: in alle verhoren van eind 1912 en begin 1913 viel de naam Princip, en ook familieleden van hem werden verhoord, zoals de vijftienjarige neef Bogdan.

In februari 1913 stond de toen achttienjarige Gavrilo Princip oog in oog met de onderzoeksrechter in Sarajevo. Uit het dossier blijkt dat de politie geruime tijd zijn brieven had onderschept. Zo citeerde de rechter uit een brief die Princip aan zijn voormalige bijlesleraar in Praag had geschreven. Hierin had hij uit de doeken gedaan hoe hij acties opzette, dat hij zich had aangesloten bij de Servisch-Kroatische beweging, trouw was aan een (verboden) revolutionair manifest en dat hij naar Servië zou gaan, om daar verder te leren aan het gymnasium. Hierover wilde de onderzoeksrechter meer weten, maar Princip ontkende alles, onder ede: hij had die brief niet geschreven, hij kende geen Servisch-Kroatische beweging en hij had geen revolutionaire teksten of manifesten gelezen, laat staan dat hij ze navolgde. Ja, hij was in Servië geweest, maar puur voor educatieve doeleinden. Hoe dubieus en verdacht zijn antwoorden ook waren, de onderzoeksrechter vond geen bewijzen voor enige criminele activiteiten en liet Princip in het voorjaar van 1913 vrij. Hij kon weer gaan en staan waar hij wilde – al hield justitie hem in de gaten.

Gezien deze voortdurende terreurdreiging is het een groot mysterie waarom de Bosnische autoriteiten bij het bezoek van Franz Ferdinand geen veiligheidsmaatregelen hebben genomen. Op de fatale 28e juni 1914 stonden er geen soldaten langs de weg, het echtpaar reed in een open auto en slechts een handjevol politieagenten hielden een oogje in het zeil. Waarom de politie bewust of onbewust nauwelijks rekening hield met de kans dat er weer een jonge Bosnische scholier op zou staan om zichzelf tot een martelaar in de traditie van Žerajić te promoveren, is nog steeds een vraag voor historici, en een dankbaar onderwerp voor complotdenkers.

Een aanslag hing immers in de lucht. Nog voordat de Balkanoorlog was uitgebroken had Wenen al een hardliner naar Sarajevo gestuurd met de speciale opdracht de rust te doen weerkeren, vooral in de schoolbanken. Dat was de Oostenrijkse generaal Oskar Potiorek, een ijzervreter met een granieten kop. Bij zijn aanstelling in 1912 had hij aanvankelijk geen halve maatregelen genomen. Gedreven door militaire eerzucht, maar ook door haat, wilde hij alle broeinesten van terreur uitroken. Op 3 mei dicteerde hij een verbod op alle Servische gymnastiek-, zang,- en muziekverenigingen, sociaal-democratische organisaties, de anonieme alcoholisten, religieus-orthodox georiënteerde buurtverenigingen, het typografengilde, het amateurtheater, een mandoline-ensemble, de folkloristische dansvereniging en alle Servische leeszalen. Verder gingen ook de deuren dicht van het Bosnisch-Servische cultuurhuis, alle gilde-verenigingen met een Servische achtergrond en de raad van vrouwelijke Servische vrijwilligers in Bosnië en Herzegovina.

Dit was drastisch beleid. Het viel dan ook te verwachten dat een Bosnische rebel Potiorek uit de weg zou willen ruimen. De generaal was daarvan op de hoogte, zo blijkt uit één van zijn dagboeknotities in 1912: ‘Meerdere berichten over geplande staatsgrepen en aanslagen (ook tegen mij)…’. Naïef was hij dus niet, koppig wel. Toen hij schriftelijk bericht kreeg over speciale maatregelen voor het bezoek van Franz Ferdinand, pakte hij een potlood, krabbelde ‘zwartkijker’ op het papier en legde het naast zich neer.

Het is niet waarschijnlijk dat Potiorek kwaad in de zin had. Hij zat per slot van rekening zelf in de auto naast Franz Ferdinand en was op een haar na vermoord. De kogel die hertogin Sophie trof, was eigenlijk voor hem bedoeld, zo vertelde Gavrilo Princip later. Hoe het ook zij, het was dankzij de lakse veiligheidsmaatregelen dat de Bosnische rebellen op 28 juni eindelijk succesvol konden toeslaan.

De aanslag van Princip en zijn amateuristische handlangers had ook heel anders kunnen uitpakken; van de zes aanwezige jongens gooide er één een bom mis en vier zagen er op het laatste moment toch vanaf om martelaar te worden voor een nationale, sociale of wat voor strijd dan ook. Alleen de kleine Princip durfde het aan om zijn pistool te gebruiken.

De aanslag zou ‘de lont in het Europese kruitvat’  blijken en de Eerste Wereldoorlog doen ontbranden. Achteraf gezien lijkt het absurd dat een moord door een kleine rebel in een perifere Europese stad de wereld in lichterlaaie kon zetten. Maar Princip was geen zonderlinge eenling en zijn daad stond niet op zich. Vanuit Bosnië gezien was de moordaanslag een gebeurtenis in een reeks.


Meer lezen

Het onderwerp van dit artikel staat centraal in het boek De dagen van Gavrilo Princip. Hoe een jonge rebel de Eerste Wereldoorlog ontketende, dat in maart 2014 verschijnt bij uitgeverij Ambo. Het gaat over de literaire, sociale en politieke inspiratie van de jong Bosniërs én over de radicalisering van de moordenaar van Franz Ferdinand.
Het meest volledige boek over de Bosnische aanloop naar de Eerste Wereldoorlog is The Road to Sarajevo van Vladimir Dedijer (1966).
Ewoud Kieft zal ook aandacht besteden aan de Bosnische scholieren in het boek Oorlogsenthousiasme. Europa in 1914, dat in augustus verschijnt. Voor wie meer wil lezen over de bredere, Bosnische, lokale context is het boek Taming Balkan Nationalism (2007) van de Britse historicus Robin Okey zeer geschikt.
Sarajevo. A Biography (2006) van Robert Donia bevat een helder hoofdstuk over de scholieren in Bosnië. Onlangs verscheen in Nederlandse vertaling een wat merkwaardige roman over Princip, waarin de psyche van de jonge rebel onder de loep wordt genomen: Het Fatale Schot, door Hans Koning. Veel leuker is de allerlaatste Joegoslavische film Belle Epoque (gemaakt in 1990, uitgekomen in 2007) van regisseur Nikola Stojanović, waarin het Sarajevo van voor 1914 op groteske wijze tot leven komt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.