Begin jaren zeventig ageerde de PvdA fel tegen het pro-Atlantische beleid van de Nederlandse regering. Maar het progressieve kabinet-Den Uyl profileerde zich als een loyaler bondgenoot van Washington dan verwacht. Dit kwam tot uiting in de aanschaf van een honderdtal Amerikaanse F-16’s.
De vervanging van de begin jaren zestig door Nederland aangekochte en inmiddels verouderde Amerikaanse F-104 Starfighters was al een agendapunt tijdens het tweede kabinet-Biesheuvel. Minister van Defensie Hans de Koster had offertes aangevraagd bij vliegtuigfabrikanten. Voordat hij echter een besluit kon nemen viel de regering-Biesheuvel, op 9 juli 1972. Een nieuw kabinet zou zich over de kwestie moeten buigen.
Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Wel verscheen de inmiddels demissionaire minister De Koster in september 1972 nog plotsklaps op televisie om het publiek te informeren dat twee Nederlandse Starfighters boven de Noordzee een Sovjetbommenwerper hadden onderschept die de Nederlandse luchtverdediging op de proef had willen stellen. De Koster beklemtoonde nog maar eens hoe belangrijk het bezit van een eigen luchtmacht was voor Nederland.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Maar was het werkelijk noodzakelijk voor een klein land met een relatief beperkt defensiebudget meer dan honderd gevechtsvliegtuigen in de lucht te houden? Zou de aanschaf van nieuwe gevechtsvliegtuigen niet alleen maar bijdragen aan het versterken van het Koude Oorlog-conflict? Met deze vragen – die tevens de basis zouden vormen van Keerpunt ’72, het gezamenlijke verkiezingsprogramma van PvdA, D’66 en PPR – worstelde de PvdA in het algemeen en ‘Nieuw Links’ in het bijzonder.
Begin jaren zeventig was de aanhang van Nieuw Links, een progressieve stroming die in Nederland met name binnen de PvdA op veel sympathie kon rekenen, flink gegroeid. Nieuw Links wist een belangrijke stempel te drukken op het uiterst progressieve verkiezingsprogramma Keerpunt ’72. Als het aan PvdA, PPR en D’66 had gelegen, zou er in een volgend kabinet 1,5 miljard gulden op defensie worden bezuinigd. Ook was er veel kritiek op de NAVO: nucleaire taken moesten worden afgestoten, er moest ontwapend worden en het lidmaatschap moest zelfs worden beëindigd als de NAVO niet de vrede zou nastreven.
Als het aan PvdA, PPR en D’66 lag, zou er in een volgend kabinet 1,5 miljard gulden op defensie worden bezuinigd
Er kwam meteen scherpe kritiek van rechts op de plannen. Zowel demissionair minister van Buitenlandse Zaken Norbert Schmeltzer als de Nederlandse secretaris-generaal van de NAVO Joseph Luns sprak zijn bezorgdheid uit over de linkse beleidsvoornemens. Die konden slechts leiden tot het verkwanselen van Nederlandse verplichtingen aan de NAVO, iets wat door het Kremlin zou worden gezien als een militaire concessie, zo meende Luns. Demissionair minister van Defensie Hans de Koster was er ook niet gerust op. Hij schreef een brief aan prins Bernhard, waarin hij zijn vrees uitte voor het voortbestaan van de luchtmacht als de Starfighter niet zou worden vervangen door een gelijkwaardig toestel.
Bij de Kamerverkiezingen van november 1972 boekten de drie progressieve partijen enige winst. Maar met 56 zetels kwamen ze er 20 tekort voor een meerderheid. Wilde de PvdA regeren, dan was een coalitie met de confessionele partijen KVP en ARP onvermijdelijk. Den Uyl was bereid om een flinke sloot water bij de wijn te doen, wat betekende dat Keerpunt ’72 niet volledig zou kunnen worden uitgevoerd. Bovendien gaf hij de ministerszetels defensie en buitenlands aan twee relatief conservatieve PvdA’ers, respectievelijk Henk Vredeling en Max van der Stoel.
PvdA-staatssecretaris van Defensie Bram Stemerdink twijfelde er echter niet aan dat Vredeling de progressieve PvdA-doelstellingen als uitgangspunt van zijn defensiebeleid zou nemen. Dat had Vredeling, zo meldt hij in zijn dagboek, hem immers zelf toevertrouwd. In de praktijk viel dat echter enorm tegen. Evenals zijn collega-minister Van der Stoel had Vredeling helemaal niets op met Keerpunt ’72. Dat bleek al tijdens de eerste maanden van het kabinet-Den Uyl. Toen Jan Pronk voor de zoveelste keer tijdens een kabinetsvergadering naar het progressieve verkiezingsprogramma verwees, antwoordde Vredeling: ‘Daar veeg ik mijn gat mee af.’
Vredeling ontkwam echter niet aan de voorgestelde bezuinigingen. Hij zocht dan ook naar wegen om de Nederlandse bijdrage aan de NAVO te beperken en toch aan de verplichtingen te voldoen. Stemerdink pleitte voor een militaire taakverdeling binnen de NAVO. Terwijl Duitsland zich op de luchtmacht zou concentreren, zou Nederland juist meer investeren in de marine, om maar een voorbeeld te noemen.
Tijdens de halfjaarlijkse NAVO-vergadering van 7 juni 1973 boekte Vredeling succes. Van zijn collega-ministers van Defensie kreeg hij de toezegging dat de taakverdelingsoptie binnen de NAVO – zoals ingefluisterd door Stemerdink – zou worden onderzocht. In de Tweede Kamer sprak Vredeling van een ‘concreet resultaat’. Hij hechtte veel waarde aan de toezegging over taakverdeling en dacht dat Nederland na het afstoten van een aantal taken een lichter en goedkoper toestel zou kunnen aanschaffen om de Starfighter te vervangen. De Amerikaanse ambassadeur bij de NAVO Donald Rumsfeld zou later echter toegeven dat de hele taakspecialisatiestudie een ‘wassen neus’ was. Hij meende dat het ‘Europa aan politieke wil en eenheid ontbrak om deze te kunnen uitvoeren’.
In tegenstelling tot Defensie zag het pro-Atlantisch ingestelde ministerie van Buitenlandse Zaken helemaal niets in een Europese taakverdeling binnen de NAVO. Een betere samenwerking binnen Europa zou de Atlantische betrekkingen en de goede verstandhouding tussen Nederland en de Verenigde Staten binnen de NAVO schade toebrengen. Met deze opstelling verwees minister van Buitenlandse Zaken Van der Stoel het verkiezingsprogramma Keerpunt ’72 – op basis waarvan ook hij was gekozen – naar de prullenbak, zo concludeert Stemerdink in zijn dagboek.
De toezeggingen van de NAVO aan Nederland zouden uiteindelijk ‘slechts’ inhouden dat Nederland geen missies hoefde uit te voeren onder alle weersomstandigheden en geen doelen ver achter de vijandelijke linies hoefde aan te vallen. Alle andere taken moest Nederland gewoon uitvoeren. Door enigszins tegemoet te komen aan Vredelings wensen en een al te grote druk op Nederland te vermijden wilde Rumsfeld voorkomen dat Den Haag een lichter toestel zou aanschaffen ter vervanging van de Starfighter en de Nederlandse NAVO-bijdrage optimaal houden.
Daarnaast was er een groot commercieel belang. Rumsfeld besefte dat Nederland een belangrijke spil was in het miljarden kostende vervangingsproces. België zou zijn vliegtuigkeuze immers mede laten beïnvloeden door de Nederlandse voorkeur. Ook andere NAVO-lidstaten en landen uit het Midden-Oosten zouden dit voorbeeld waarschijnlijk volgen. (En inderdaad zijn er naderhand erg veel F-16’s verkocht aan landen als Israel, Turkije, Bahrein en Pakistan).
Vanzelfsprekend hoopte Rumsfeld dat Nederland een Amerikaans toestel zou aanschaffen. Het was hem bekend dat er bij de Nederlandse luchtmacht een voorkeur bestond voor de tweemotorige Amerikaanse F-17 ‘Cobra’ van Northrop, maar dat de ‘Mirage’ van het Franse Dassault eveneens een goede kans maakte.
Voormalig Europarlementariër Vredeling had een persoonlijke voorkeur voor een Europees toestel. Met de aanschaf van een nieuw gevechtsvliegtuig waren miljarden gemoeid die konden worden ingezet om een Europese militaire vliegtuigindustrie te ontwikkelen. Vredeling verkeerde in de veronderstelling dat dit het best kon worden bereikt door de aanschaf van de Franse Mirage F-1.
De Nederlandse minister van Defensie wilde een eventuele aanschaf van de Mirage bovendien aangrijpen om de Franse krijgsmacht weer aan de NAVO te binden. President de Gaulle had deze in 1966 uit het Atlantische bondgenootschap teruggetrokken omdat hij de Amerikaanse invloed te groot vond. De Mirage was weliswaar iets duurder en technisch van mindere kwaliteit, maar het mocht van de Nederlandse minister van Defensie best wat kosten om Frankrijk weer in het Atlantische gelid te krijgen.
Aan het Franse toestel zaten echter nogal wat haken en ogen. Frankrijk bood geen enkele garantie voor de ontwikkeling van een Europese militaire vliegtuigindustrie en ging niet in op de Nederlandse eis zich weer bij de NAVO aan te sluiten. Bovendien stelde Parijs zich maar weinig flexibel op als het ging om prijsafspraken, industriële compensaties, coproductie en zeggenschap in de verkoop. Met name dit laatste was een heikel punt, omdat Nederland vreesde te moeten bijdragen aan de verkoop van Franse gevechtstoestellen aan omstreden staten als het Libië van Khadaffi of Zuid-Afrika.
Daar kwam nog eens bij dat de Franse luchtmacht zelf geen enkele interesse toonde in het toestel, dat technologisch gezien maar een krakkemikkig vliegtuig was. Ten slotte lag het ministerie van Buitenlandse Zaken dwars. Van der Stoel oefende druk uit op Vredeling: het moest een Amerikaans toestel worden of helemaal geen toestel.
Een complicerende factor was dat Nederland niet in zijn eentje kon beslissen welk vliegtuig de Starfighter zou moeten vervangen. Om de aankoopprijs te drukken moest het aantal af te nemen toestellen zo groot mogelijk zijn. Dit kon alleen worden bereikt door met andere landen plaats te nemen in een consortium en gezamenlijk één type gevechtsvliegtuig aan te schaffen.
Nederland had eind jaren zestig met Duitsland, Groot-Brittannië en Italië deelgenomen aan het Europese MRCA (Multi Role Combat Aircraft)-project. Belangrijk voordeel daarbij zou het ontstaan van een Europese vliegtuigindustrie zijn. Maar bestonden de Nederlandse eisen aan een nieuw gevechtstoestel hoofdzakelijk uit het ondersteunen van grondoperaties, de Britten wilden een aanzienlijk zwaarder en duurder toestel, dat in staat moest zijn verafgelegen missies in vijandelijk gebied uit te voeren. Nederland was om die reden uit dit consortium gestapt.
In april 1974 sloot het zich opnieuw bij een consortium aan, dit keer met België, Denemarken en Noorwegen. Dit consortium had het keuzeaanbod weten te beperken tot drie à vier toestellen: de tweemotorige F-17 ‘Cobra’ van de Amerikaanse fabrikant Northrop, de F-16 van General Dynamics, de Franse Mirage F-1 van Dassault en de Zweedse Viggen van Saab.
België bleek de grootste dwarsligger. De Belgische luchtmacht was niet erg te spreken over de in de jaren zestig aangekochte Mirage V. Belgische piloten hadden al menig toestel verloren. Dat weerhield de pro-Franse minister van Landsverdediging Paul van den Boeijnants er niet van zich uit te spreken voor het Franse toestel. Parijs had Van den Boeijnants aanzienlijke industriële compensatie en werkgelegenheid voor de Waalse industrie beloofd.
De oppositie in de Belgische Tweede Kamer hekelde Van den Boeijnants voorkeur voor de Franse Mirage en zijn pogingen om Nederland ‘tegen zijn zin een vliegtuig aan te smeren’, en concludeerde dat het ‘een magere troost zou zijn voor de piloot die in een luchtgevecht tegen een beter vliegtuig weet dat de schietstoel waarmee hij zich kan redden van Europese makelij is’.
Binnen de PvdA bestond veel weerstand tegen de vervanging van de Starfighter door een gelijkwaardig toestel. Zo pleitte parlementslid en defensiespecialist Piet Dankert voor een lichter vliegtuig dat misschien de helft zou kosten, zoals de Brits-Franse Jaguar of de Amerikaanse F-5E Tiger van Northrop. Een lichter toestel zou bovendien minder bijdragen aan de bewapeningswedloop.
De Nederlandse minister van Defensie liet zich bij zijn keuze voor de opvolger van de Starfighter beïnvloeden door meerdere factoren. Vredeling, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in het verzet had gediend, wilde voorkomen dat de Nederlandse piloot in oorlogstijd het onderspit zou delven vanwege een inferieur gevechtstoestel. Wat verder zwaar meewoog was dat hij niet de geschiedenis in wilde gaan als ‘de minister die de Nederlandse krijgsmacht de nek had omgedraaid’, zo heeft hij zelf eens verklaard. Ondanks zijn initiële voorkeur voor een Frans toestel was hij niet te spreken over de kwaliteiten van de Mirage: ‘Het vliegt, en dat is eigenlijk het hele verhaal,’ verklaarde hij tegenover een journalist in januari 1975 na een bezoek aan een Franse luchtshow.
Vredeling wilde niet de geschiedenis in gaan als ‘de minister die de Nederlandse krijgsmacht de nek had omgedraaid’
Een andere belangrijk factor die bijdroeg aan de uiteindelijke beslissing was een door het consortium uitgevoerde vergelijkende studie naar de gevechtstoestellen. De F-16 stak technologisch met kop en schouders boven zijn concurrenten uit en was nog aanzienlijk goedkoper ook. Daarnaast won de F-16 een door het Pentagon uitgeschreven wedstrijd, die resulteerde in de aankoop van 650 toestellen door de Amerikaanse defensie.
Als de keuze van het consortium op de F-16 zou vallen, zouden er meer dan duizend toestellen worden geproduceerd, met alle voordelen rond het drukken van de kostprijs en standaardisatie binnen de NAVO. Ten slotte zouden Europese ondernemingen worden betrokken bij de productie.
Door al deze factoren schoof Vredelings voorkeur langzaam maar zeker op in de richting van de F-16. Hij had liever een Europees toestel gehad, maar kon niet anders dan concluderen dan dat de F-16 voor Nederland de beste keuze was.
Vredeling wist dat de PvdA-fractie niet blij zou zijn met zijn keuze. De F-16 was een gelijkwaardige opvolger van de Starfighter, terwijl zijn partij liever een lichter toestel wilde om de bijdrage aan de wapenwedloop te beperken. Hij riep de hulp van Washington in om het verzet binnen de PvdA te breken. De Amerikaanse minister van Defensie James Schlesinger was bereid hem te helpen.
Tijdens Vredelings bezoek aan Washington in maart 1975 wist Schlesinger hem te overtuigen dat niet het Westen, maar Moskou de hoofdschuldige van de wapenwedloop was. Het Westen reageerde slechts op de technische vorderingen van de Sovjet-Unie. Daarbij toonde de Amerikaanse minister van Defensie ‘geheim materiaal’ over het nieuwste Sovjettoestel, de MIG 25.
Vredeling raakte zo onder de indruk dat hij zijn Amerikaanse collega vroeg een informatiebijeenkomst te houden voor de belangrijkste tegenstribbelende PvdA-leden. Begin april 1975 vond deze lezing daadwerkelijk plaats op de Amerikaanse ambassade in Den Haag. Het was vrij opmerkelijk dat een PvdA-minister de Amerikaanse ambassade inschakelde om partijgenoten te overtuigen. Hoe diep de impact op Vredeling was bleek wel toen hij enkele weken na zijn gesprek met Schlesinger verklaarde dat in tegenstelling tot de F-16 een lichtgewicht toestel als de F5E Tiger geen enkele kans zou maken tegen de nieuwe Sovjet MIG-25 en alleen al daardoor geen optie meer kon zijn.
Tijdens een in april 1975 gehouden PvdA-congres over ‘vrede en veiligheid’ werd duidelijk hoe de kaarten lagen. Het congres botste met de minister over de aanschaf van de F-16. In een motie keurde de PvdA-achterban de aankoop af. Vredeling had daar echter weinig boodschap aan: ‘Partijcongressen kopen geen vliegtuigen,’ wierp hij de congresgangers toe. In discussie gaan met de merendeels jongere generatie was volgens de minister volstrekt zinloos. ‘Dat zou slechts leiden tot de conclusie dat er een sportvliegtuigje zou moeten worden aangeschaft.’
‘Partijcongressen kopen geen vliegtuigen,’ wierp Vredeling de congresgangers toe
Den Uyl slaagde er uiteindelijk in een compromis te sluiten met de PvdA-fractie. Deze keurde de aanschaf van F-16’s weliswaar af, maar beloofde het vertrouwen in Vredeling niet op te zeggen. Hiermee werd een kabinetscrisis voorkomen. Na uitvoerige discussie nam de regering-Den Uyl op 23 mei de beslissing om Vredeling groen licht te geven. Den Uyl deed dat met grote tegenzin: ‘Ik vind het belazerd genoeg, maar er zijn ogenblikken waarop je zoiets moet beslissen. Er zijn geen alternatieven meer.’
Ook Vredeling deed overigens water bij de wijn. De 138 Starfighters zouden in eerste instantie worden vervangen door ‘slechts’ 84 F-16’s – met een optie op nog eens 18 toestellen. Zo werd de bijdrage aan de wapenwedloop toch enigszins beperkt. Zoals voortgekomen uit de NAVO-taakverdeling zouden het binnendringen in verafgelegen vijandelijk gebied en het opereren onder alle weersomstandigheden niet tot de taken van de nieuwe F-16’s behoren, wat een besparing van 150 miljoen gulden opleverde.
Het geld voor de 18 overige toestellen zou worden gereserveerd voor de aanschaf van een nog te ontwikkelen Europees gevechtsvliegtuig. Daarmee werd de door Vredeling zo gewenste optie een Europees toestel te ontwerpen toch nog opengehouden. Ook deze toestellen zouden uiteindelijk echter F-16’s worden, omdat de ontwikkeling van een Europees gevechtsvliegtuig niet van de grond kwam. Uiteindelijk werden er 102 F-16’s aangeschaft voor een bedrag van 2,3 miljard gulden.
Met het besluit de verouderde Starfighters door Amerikaanse F-16’s te vervangen deed het kabinet-Den Uyl de militaire aankoop van de eeuw. Het was een beslissing die lijnrecht inging tegen het gezamenlijke verkiezingsprogramma van de progressieve partijen. Keerpunt ’72 had zich met name op internationaal niveau weinig realistisch getoond. Het kabinet deed dat daarentegen wel door te concluderen dat zolang de Koude Oorlog voortduurde er simpelweg geen haalbaar alternatief was voor het Nederlandse lidmaatschap van de NAVO en de daaruit voortvloeiende militaire verplichtingen.
De conservatievere PvdA-ministers Van der Stoel en Vredeling hadden bovendien geen behoefte aan radicale progressieve veranderingen. Zij hadden niets op met de ideeën van Nieuw Links en gaven de voorkeur aan continuïteit in het buitenlandse- en defensiebeleid.
Alle progressieve voornemens ten aanzien van het buitenlandse en defensiebeleid ten spijt, wendde het progressieve kabinet-Den Uyl ‘de steven’ van de Nederlandse politiek zo veel mogelijk in Atlantische richting. Het besef dat de Nederlandse belangen beter werden verdedigd door intensivering van de betrekkingen met de Verenigde Staten dan door samenwerking binnen Europa speelde daarbij een belangrijke rol. Nergens was deze tegenstelling duidelijker zichtbaar dan bij de aanschaf van de Amerikaanse F-16’s.
Meer weten:
- Bert Kreemers deed uitgebreid onderzoek naar de aanschaf van de F-16 door Nederland, wat resulteerde in de publicatie Hete Hangijzers. De aanschaf van Nederlandse gevechtsvliegtuigen (2009).
- De Dagboeken (1986) van Bram Stemerdink, staatssecretaris van Defensie tijdens het kabinet Den Uyl geven een aardige beschrijving van de gebeurtenissen rond de aanschaf van de F-16 in politiek Den Haag, en van de soms wat raadselachtige minister van Defensie Henk Vredeling. Er komen heel wat anekdotes voorbij.
- Voor wie meer wil weten over de besluitvorming over de aanschaf van de F-16 door de overige deelnemers van het consortium (naast Nederland, België, Denemarken en Noorwegen) en de rol van Washington daarin is het boek dat Ingemar Dörfer schreef Arms deal. the selling of the F-16 (1983) een aanrader.