De negentiende eeuw is hard op weg een volwaardige plaats te krijgen in de Nederlandse geschiedschrijving. Werd er vroeger nog wel eens eenzijdig verwezen naar de duffe geest van Jan Salie en vader Stastok om de eeuw te karakteriseren, dankzij groeiend en boeiend onderzoek komt er steeds meer dynamiek in ons beeld van de eeuw van burgerlijk conservatieve heren en fatsoenlijke dames in hun theesalons. Het tweede deel van de reeks ‘Plaatsen van herinnering’ voegt een nieuwe reeks voorbeelden van juist het tegendeel van conservatisme en verstarring toe.
Het interessante concept van deze bundeling kennen we al van het eerste deel dat vorig jaar verscheen over de twintigste eeuw. Het is een zoektocht naar cruciale oorden, naar plekken waar de geschiedenis letterlijk is gevormd en waar het land dus een deel van zijn identiteit of collectieve geheugen aan ontleent. Specialisten beschrijven in krap vijftien bladzijden de betekenis van die plek: wat is er wanneer gebeurd, waarom zouden we ons deze gebeurtenissen moeten herinneren, en hoe is die herinnering in de loop van de tijd veranderd? Het is een boeiend concept, dat aan de Franse historicus Pierre Nora is ontleend maar met een eigen Nederlandse discipline wordt uitgevoerd.
De Fransen zijn na zeven vuistdikke delen inmiddels uitgewaaierd naar allerlei niet-fysieke plekken (zoals het volkslied, de vlag, een uitroep of een boek) waardoor de lieux de mémoire over alles kunnen gaan, en daarmee soms over niets. Maar de Nederlandse redactie heeft zich duidelijk voorgenomen strak vast te houden aan een fysiek aanwijsbare plek: een gebouw, een veld, een dorp of een weg. Dat heeft als grootste voordeel historische grijpbaarheid: een lezer kan simpelweg afreizen om zelf de plek in ogenschouw te nemen, op eigen houtje als het ware de geschiedenis in te ademen, aan te raken en misschien zelfs met terugwerkende kracht te ervaren. ‘Plaatsen van herinnering’ laat zich dan ook gebruiken als een reisgids door het verleden, een gids voor de historisch geïnteresseerde die wil stilstaan bij ‘daar waar het echt gebeurde’. Met als gids in dit geval twee wetenschappers van naam: de historicus Jan Bank en de historisch letterkundige Marita Mathijsen.
Napoleon revival
‘Plaatsen van herinnering’ is een aardig concept dat staat of valt met de creativiteit van de redactie en de kwaliteit van de auteurs. De redactie staat bijvoorbeeld voor de vraag welke plekken een beschouwing waard zijn. Een aantal ligt misschien voor de hand, omdat ze al een vaste plek in de geschiedenis hebben veroverd.
Zelfs de meest onnozele leerling van een middelbare school heeft wel eens vaag vernomen dat bij het Belgische plaatsje Waterloo een belangrijke veldslag plaatsvond. Dat die slag in 1815 meer dan 50.000 doden kostte en een einde maakte aan de keizerlijke ambities van Napoleon zal niet ieder meer weten, maar een bezoeker van Waterloo kan er niet omheen: er staan om en nabij 135 monumenten ter herinnering aan de historische gebeurtenissen van juni 1815. Waaronder de Heuvel met de Leeuw, met een monsterlijk stalen beeld op de top dat aan de inspanningen van ‘onze’ kroonprins Willem II herinnert. Nog elk jaar komen er monumenten bij in een slag om de historische betekenisgeving. In deze ‘tweede Slag van Waterloo’ zijn volgens Guido Fonteyn de Franse troepen aan de winnende hand. Op de golven van de Napoleon revival laten zij weer ongegeneerd hun trots op de grote veldheer de vrije loop. Waterloo toont daarmee als geen andere plek aan hoe belangrijk de herinnering is in historische beeldvorming.
Dat is minder het geval met die andere vroege plek in de negentiende eeuwse politieke geschiedenis. Op 30 november 1813 arriveerde prins Willem Frederik van Oranje op het strand van Scheveningen om op uitnodiging van een aantal nobele vaderlanders ‘als een Soeverein vorst de Hooge regeering’ op zich te nemen. Er waren ongeveer honderd mensen aanwezig, wat erop duidt dat er nog bepaald geen breed draagvlak voor de nieuwbakken koning bestond. Van het door latere historici prozaïsch toegeschreven ‘donderend hoezee geroep’ was dan ook geen sprake in die late middag te Scheveningen, waar de duisternis al begon in te vallen. Na enkele toejuichingen aan het Lange Voorhout ‘weende de prins meer van opluchting dan blijdschap’, schrijft Jeroen van Zanten dan ook terecht.
Het volk had de prins gelukkig niet onmiddellijk weer de zee in geschopt, maar hem keurig ontvangen als symbool van de definitieve ondergang van het Franse regime. Nadat negentien jaar eerder stadhouder Willem V van hetzelfde strand was vertrokken, stond er nu een symbool voor het nieuwe Nederland, dat een monarchie zou zijn in plaats van een republiek. Zelfs meer dan een symbool, want aan de vorst zouden spoedig schier onbeperkte volmachten worden gegeven.
Koepelgevangenis
Het prettige aan de bundel van Bank en Mathijsen is dat het merendeel van de gekozen plekken is gezocht in plaatsen die een ander, modern Nederland lijken aan te kondigen. Een land waar aanvankelijk aarzelend, maar met toenemende dynamiek nieuwe mogelijkheden van infrastructuur werden beproefd, zoals te zien is in schetsen over het spoorwegstation van Haarlem en het gemaal Cruquius dat de Haarlemmermeer leegpompte.
Maar ook een land waar moderne sociale en opvoedkundige inzichten leidden tot uiteenlopende fenomenen als de landbouwkolonie Frederiksoord, een koepelgevangenis te Breda, het Prinsengrachtziekenhuis, een opvoedingsgesticht voor jonge meisjes en de coöperatieve Boerenleenbank. Een land waar de cultuur bloeide, onder andere aan de Amsterdamse Leliegracht waar de redactie van De Gids verzamelde, aan de Brusselse Bergstraat waar Multatuli zijn Max Havelaar schreef, en in Nuenen waar Vincent van Gogh zijn Aardappeleters schilderde – terwijl in Batavia aan het andere eind van de wereld Busken Huet actief was in het genootschap van Kunsten.
Nederland was in de negentiende eeuw ook een land waar een industriële economie begon te bloeien, onder andere dankzij later verguisde, maar nu weer een beetje in ere herstelde ondernemende potentaten als de Maastrichtse aardewerkfabrikant Petrus Regout. De woeste gebieden werden er niet meer woest gelaten, maar ontgonnen.
Jan Bank schrijft bijvoorbeeld een spannende geschiedenis van de ontwikkeling van de Groningse veenkoloniale gebieden aan de hand van een op het eerste gezicht weinig spannende plaats als Veendam. De nieuwe klasse van ondernemende heren zag in het eindeloze moeras een uitdaging om er brandstoffen aan te onttrekken of nieuwe gewassen op te kweken. De initiatieven die toen werden genomen door ondernemers als Willem Scholten zijn bepalend geworden voor het landschap en de economie in Oost Groningen tot op de dag van vandaag.
Vlak daarbij overigens, in de curieuze zaal van K. Zwart te Appelscha, preekte Domela Nieuwenhuis de revolutie, want de heren industriëlen gingen in hun enthousiasme wel erg vrij om met de inschakeling van arbeidskrachten voor eigen gewin.
Er is op elke selectie van 41 plaatsen die een hele eeuw politiek, economie en cultuur moeten omvatten wel iets aan te merken, maar dat zou flauw zijn. Het gaat om wat er ligt, en dat is prikkelend en boeiend. Als de eerste twee delen van ‘Plaatsen van herinnering’ (die feitelijk als laatste uitkomen) met net zoveel discipline, creativiteit en liefde voor geschiedenis zijn samengesteld als de nu verschenen boeken, dan is de Nederlandse geschiedschrijving binnenkort een monumentje rijker.
Huub Wijfjes is docent mediageschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen.
Jan Bank en Marita Mathijsen (red.),
Plaatsen van herinnering. Nederland in de negentiende eeuw
560 p. Bert Bakker, tot 1 juli euro 34,95, daarna euro 39,95
Dit artikel is exclusief voor abonnees