Home De overheid, dat zijn wij

De overheid, dat zijn wij

  • Gepubliceerd op: 21 februari 2011
  • Laatste update 15 mrt 2021
  • Auteur:
    Anton van Hooff
  • 12 minuten leestijd
De overheid, dat zijn wij

Over de huidige gelijkstelling van democratie met het parlement zouden de oude Atheners verbijsterd zijn geweest. Zij waren veel directer bij het bestuur betrokken: op een gewone Atheense werkdag was één op de zes burgers in politieke functie. Toch kan het Atheense systeem wel degelijk worden beschouwd als voorloper van de moderne democratie.

Welke moderne staat noemt zich géén democratie? Zelfs een regime dat die omschrijving volgens de overzichten van de Economist niet verdient, voorziet zich tegenwoordig met schijnverkiezingen van een democratisch schaamlapje. In de ogen van antieke democraten waren verkiezingen echter niet de juiste manier om het volk te laten delen in de macht; alleen loting garandeerde eerlijkheid en gelijkheid.

Ook partijvorming werd beschouwd als een gevaar voor de volkssoevereiniteit. Als twee moderne vanzelfsprekendheden van een democratie – verkiezingen en politieke partijen – voor de oudheid niet golden, is de vraag gerechtvaardigd of antieke en moderne democratie meer gemeen hebben dan de naam.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Democratie en aristocratie

Zoals geldt voor bijna ons hele politieke vocabulaire – het woord ‘politiek’ zelf inbegrepen – is ook ‘democratie’ een Griekse term. Het sterke woord dèmokratia, ‘volksmacht’, kwam van pas in de vinnige debatten die de Grieken voerden over het beste staatsbestel. Tegenstanders van volksmacht prezen de ‘bestenmacht’ aan: aristokratia. Welnee, dat was ‘weinigenmacht’, oligarchia, riepen de voorstanders van ‘alle macht aan de burgers’.

Herodotos laat ons een dergelijk debat meemaken. In zijn Historiai overleggen Perzische magnaten in het jaar 522 v.Chr. over de vraag welk bestel ze zullen invoeren nadat ze een einde hebben gemaakt aan het bewind van een usurpator. Volksmacht zou volgens Otanes, de eerste spreker, de willekeur voorkomen waarin iedere monarch gedoemd is te vervallen.

‘Hoe zou de monarchie een goede instelling kunnen zijn? Want hierbij kan men zijn gang gaan zonder verantwoording te hoeven afleggen. Ook al bekleedde men de allerbeste man met deze macht, ook hij zou zijn normale manier van denken verliezen. Onder de invloed van de luister die hem omringt, ontwikkelt zich bij hem immers overmoed, hybris. Maar het allerergste ga ik nu noemen: de oude wetten schaft hij af, hij doet vrouwen geweld aan en doodt mensen zonder vorm van proces.

Als echter het volk [dèmos] regeert, dan heeft in de eerste plaats dit bewind de allermooiste naam: isonomia [gelijkwettigheid]; ten tweede gebeurt er dan niets wat de vorst doet, want de overheden worden bij loting aangewezen, zij moeten verantwoording afleggen en alle besluiten worden door de gemeenschap genomen.’

De andere twee gesprekspartners schilderen in schrille kleuren de nadelen van de democratie. Het volk mist in Megabyzos’ ogen immers ieder inzicht: ‘Het forceert zaken door zich er onbesuisd op te storten, als een rivier die in de winter is gezwollen.’ Voor Dareios, die als laatste spreker aan het langste eind zou trekken en koning werd, haalt democratie altijd het morele niveau omlaag. In de crisis die dan onherroepelijk ontstaat, grijpen slechte elementen hun kans. Zij kunnen hun gang gaan, tot een leider van het volk een einde maakt aan hun kwalijke praktijken. Die wordt daardoor zo populair dat hij in feite een monarch is. Als dus democratie altijd op monarchie uitloopt, waarom zou je dan de onnodige omweg nemen? Monarchie is daarom de beste staatsvorm.

Perzische Oorlog

Natuurlijk is dit debat in Perzië niet werkelijk gevoerd. Herodotos wilde alleen laten zien dat ‘Asia’ de verkeerde keuze had gemaakt, namelijk voor de monarchia. Daarom waren de Aziaten slaafse onderdanen die alleen uit angst voor de koning vochten, terwijl de burgers van ‘Europa’ voor hun eigen zaak streden. Geen wonder dat zij het wonnen in de grote Perzische Oorlog, waarvan Herodotos de eerste twintig jaar (499-479 v.Chr.) beschreef.

Herodotos, afkomstig uit Halikarnassos, het tegenwoordige Bodrum op de westkust van Turkije, vestigde zich in Athene, waarmee hij zich volkomen identificeerde. Hij was bevriend met Perikles, de ‘goede’ dèmagogos (‘leider van de massa van het volk’). Deze politicus, die een jaar of dertig (tussen circa 460 en 430 v.Chr.) het vertrouwen van de Atheners genoot, bouwde het democratisch bestel verder uit.

Zo voerde hij een vergoeding in voor het zitting nemen in de volksrechtbanken of het lidmaatschap van de Raad van de Vijfhonderd. Dat ‘loon’ was de rijke antidemocraten, die de gemeenschap dienen als een erezaak beschouwden, natuurlijk een gruwel. Maar Perikles en de zijnen betoogden dat minvermogende burgers anders voor de eer moesten bedanken omdat zij in hun onderhoud moesten voorzien. Perikles’ ‘loonverschaffing’ moest de massa van de burgers laten meedoen in het bestuur.

Op elk van de ongeveer tweehonderd werkdagen die de Atheense kalender telde, waren zo’n 3200 burgers in functie. Met 20.000 burgers van boven de dertig – de minimumleeftijd voor openbare functies – was dus circa één op de zes burgers politiek actief.

Vijfhonderd namen er deel aan de zitting van de Raad, die zich bezighield met kwesties van oorlog, inkomsten, wetgeving, binnenlandse problemen, de betrekkingen met de bondgenoten, de zorg voor de dokken van de oorlogsgaleien, de heiligdommen, en keuring van en controle op ambtsdragers. De voornaamste rol van de Raad was – wat de term ‘raad’ (of boulè in het Grieks) ook aangeeft – een adviesorgaan te zijn. De beraadslagingen resulteerden veelal in preadviezen, probouleumata, aan de volksvergadering.

Zevenhonderd burgers maakten deel uit van de talrijke commissies. Hun functies liepen uiteen van toezicht houden op vuilnis opruimen tot de runderen kopen die werden geofferd tijdens de Panatheneeën, het vierjaarlijkse feest ter ere van de godin Athene,– en waarvan de burgers de eetbare delen kregen. Dagelijks meldden zich massa’s burgers bij de lotingmachines van het volksgerecht. Zij behoorden tot de zesduizend die voor een jaar als volksrechters waren ingeloot.

Voor de dagelijkse zittingen garandeerden die lotingmachines dat de tien Atheense districten evenredig in de jury’s van die dag vertegenwoordigd waren. Naargelang de zwaarte van de rechtszaak omvatten de panels 201, 401 of 501 leden. Diverse zaken werden gelijktijdig behandeld, zodat er wel 2000 burgers per werkdag als rechter dienden.

Ten slotte kon er op een werkdag ook een bijeenkomst van de volksvergadering, de ekklèsia, zijn. Er waren er circa veertig per jaar, waar iedere burger van boven de twintig mocht meepraten en meebeslissen. Vier dagen vóór de vergadering werd de agenda, die door de Raad was opgesteld, op het centrale plein, de agora, opgehangen. Bij een volksvergadering gold de aanwezigheid van 6000 burgers van boven de twintig – eenvijfde van het totaal – als wenselijk. Voor bepaalde besluiten, zoals het schervengericht (zie hieronder) was dat aantal zelfs wettelijk vereist.

De Raad was het kernorgaan van de volksmacht. Wel had de ekklèsia het laatste woord, en zij week ook wel regelmatig af van de preadviezen van de Raad. Maar zoals in de jaren zeventig van de twintigste eeuw zalen vol ‘kritiese’ studenten geen genuanceerde besluiten konden nemen, zo mocht ook de Atheense volksvergadering alleen voor of tegen een voorstel zijn. Daarom was de inhoud van het voorstel cruciaal voor het democratisch gehalte van de besluitvorming.

Sparta

In oligarchieën als Thebe en Sparta waren het de oude, vroede vaderen die het volk instrueerden. De Raadsorganen werden bemand door de betere standen; ze waren ook beperkt van omvang, met enkele tientallen leden. Onder Solon had Athene in 594 v.Chr. al een Raad van vierhonderd leden gekregen, maar de samenstelling daarvan werd bepaald door vermogen en lidmaatschap van een van de vier stammen.

Solons raadsorgaan is in de mist van de geschiedenis verdwenen. Kleisthenes was degene die de Raad in 508 v.Chr. een democratische structuur gaf. In plaats van de oude vier tribale eenheden schiep hij tien nieuwe territoriale ‘stammen’. Ze bestonden uit districten in de verschillende regio’s van Attika. Iedere ‘stam’ stuurde jaarlijks vijftig leden naar de Raad – vandaar de Vijfhonderd. Kandidaten werden getest op goed burgerschap.

Als ze door de keuring kwamen, besliste loting of ze een jaar zitting kregen. Het was niet toegestaan twee jaar Raadslid te zijn, en een burger mocht maar één keer in zijn leven zitting nemen. Die bepalingen betekenden dat zeker de helft van de 20.000 gerechtigde burgers ooit Raadslid was. Uit de Raad werd ook de dagvoorzitter van de volksvergadering geloot: één op de tien burgers was één dag ‘president’ van de republiek.

Uit deze opsomming van bezigheden wordt duidelijk dat de democratische polis een enorme participatie vereiste. Andere Grieken hadden dus wel reden om verbaasd te staan over de ‘veeldoenerij’ van de Atheners: de goede burger was een bezig baasje. Perikles brengt de morele plicht tot participatie onder woorden in een rede die hij houdt in 430 v.Chr.: ‘Want wij zijn de enigen die iemand die daaraan geen deel heeft niet beschouwen als een werkloos, maar als een nutteloos iemand.’

Meedoen werd niet alleen gestimuleerd door een beroep op het plichtsgevoel. Uiteindelijk werd in 403 v.Chr. ook deelname aan de volksvergadering vergoed. Nalatige burgers werden voor schut gezet: als er te weinig burgers op het speciale plateau van de heuvel Pnyx verschenen, werd de agora schoongeveegd door een korps van 320 Skythische staatsslaven. Ze gebruikten een touw dat in rode menie was gedoopt. Het was een teken van slecht burgerschap als je een rode vlek op je kleding had. De burger had dus het recht én de plicht om ‘deel te hebben aan de polis’, zoals de Grieken burgerschap omschreven. De polis was geen zaak van ‘zij van de overheid’, maar van ‘wij het volk van de Atheners’.

Al te modern is het verwijt dat vrouwen, slaven en ‘bijwoners’ (immigranten) niet mochten participeren in de volksmacht. Inderdaad vormden de mannelijke burgers een minderheid van de bevolking, ongeveer 15 procent. Maar bedenk dat pas in de negentiende eeuw enkele voorlijke staten bij verlaging van de census zo’n hoog percentage stemgerechtigde en verkiesbare burgers bereikten. Vrouwenkiesrecht is een nog recenter fenomeen. Niet voor niets waren enkele Zwitserse oerkantons de laatste die vrouwen toelieten tot de jaarlijkse volksvergadering, de Landsgemeinde. Net als de polis was het kanton oorspronkelijk de gemeenschap van de weerbare mannen.

Wapenuitrusting

Een burger wist dat het letterlijk in zijn levensbelang was als de volksvergadering ging beslissen over een oorlogsverklaring – geen zeldzaamheid in Athene, dat in zijn gouden ‘klassieke’ eeuw twee van de drie jaar in oorlog was. Wanneer hij tot de vermogende stand behoorde, moest de burger bij een ‘ja’ zijn wapenuitrusting thuis gaan ophalen, zoals een Zwitser zijn dienstwapen uit de kast pakt als het vaderland in gevaar is. Behoorde hij tot de minvermogende burgers, dan ging hij naar de dokken van Peiraieus om zijn plaats in te nemen op de oorlogsgaleien.

Anders dan bij moderne volksvertegenwoordigingen was het buitenlandse beleid een kerntaak van de volksvergadering. De verdwijning van de democratie valt dan ook samen met het verval van de Atheense macht.

Atheners zouden verbijsterd zijn geweest over de moderne gelijkstelling van democratie met het parlement. Niet vergeten mag worden dat de volksvertegenwoordiging voor de Amerikaanse Founding Fathers een middel was om al te grote democratie te voorkomen. Representative democracy had volgens hen het voordeel dat er zeker geen schoenmakers en smeden in het parlement zouden komen.

Natuurlijk nam de volksvergadering weleens onberaden besluiten. De antieke burger kon evenzeer ongelijk hebben als de moderne kiezer. De democratie leerde echter wel van eigen fouten. Er werd een procedure ingevoerd waarbij een indiener van een onbesuisd voorstel achteraf beschuldigd kon worden van schending van de wetten. De Atheense democratie was dus een lerende organisatie. Dit ingebouwde zelfverbeterende vermogen maakt de democratie superieur aan andere, autoritaire stelsels, die steeds pretenderen ‘af’ te zijn.

Athene legde daarbij een opmerkelijke vindingrijkheid aan den dag. Met voorbeeldig vernuft werden allerlei mechanismen ingevoerd en verbeterd om de gelijkheid van alle burgers te verzekeren – we noemden al de lotingmachines en het presentiegeld.

De snelle roulatie van openbare functies diende niet alleen de participatie en de directheid, maar kwam ook voort uit een ander fundamenteel kenmerk van de antieke democratie: wantrouwen. Wantrouwen, apistia, was volgens Demosthenes namelijk de burgerdeugd bij uitstek: ‘Iets heeft de aard van weldenkende mensen gemeen. Ze hebben daarin een beveiliging, die voor allen goed en heilzaam is, maar vooral voor democratieën tegen tirannen. Wat die wel is? Wantrouwen!’

Wantrouwen vierde hoogtij op een dag in het jaar 482, toen duizenden de agora vulden. In een vorige volksvergadering was het besluit genomen dat er een ‘schervengericht’ zou worden gehouden. Iedere burger kwam met een scherf waarop hij de naam van de persoon schreef die hij uit de polis verwijderd wilde zien. Eerst werden de ingeleverde scherven geteld; als er minder dan 6000 waren, was het schervengericht ongeldig.

Het gebruik van scherven, ostraka, had overigens geen symbolische betekenis, bijvoorbeeld om iemand kapot te maken. Zeker in Athene met zijn omvangrijke aardewerknijverheid lagen de scherven voor het oprapen. Ze werden gebruikt voor boodschappenlijstjes, kattebelletjes en dus ook voor het schervengericht of ostracisme.

Tien jaar verbannen

Na de telling werden de scherven op naam gesorteerd. Degene die door meer dan de helft was opgeschreven, werd voor tien jaar verbannen, maar hij mocht zijn bezit behouden. Het schervengericht was dus geen straf, maar een drastisch middel om iemand voor een flinke tijd politiek buitenspel te zetten. Het ostracisme deed wat democratische instituties volgens Karl Popper moeten doen: tirannie voorkomen. Het drastische middel tegen te grote persoonlijke macht werd overigens tussen 487 en 417 maar vijftien keer toegepast. Andere, verfijndere mechanismen kwamen ervoor in de plaats.

In 482 werd het ostracisme voor de derde keer gebruikt. Aristeides, een politicus die als bijnaam ‘De Gerechtige’ had, werd door de meerderheid genoemd. Terwijl iedereen bezig was een scherf te beschrijven, gaf een boer zijn ostrakon aan een toevallige passant en vroeg hem ‘Aristeides’ op te schrijven. Verbaasd vroeg de aangesprokene wat voor kwaad Aristeides hem wel had gedaan. ‘Niets,’ zei de boer. ‘Ik ken de man niet, maar ik erger me eraan dat ik overal over De Gerechtige hoor.’ Hierop antwoordde Aristeides – want die was het – niets, maar schreef zijn naam op de scherf en gaf hem terug.’ Natuurlijk moest de anekdote vooral de eerlijkheid van Aristeides benadrukken.

Het incident maakt ook duidelijk dat de Atheense samenleving geen face-to-face society was, zoals vaak wordt beweerd: de boer kende zelfs de prominente politicus Aristeides niet van gezicht. Daarvoor was Attika, met 30.000 burgers op circa 250.000 inwoners, eenvoudig te groot. Een oerdemocratie, zoals bij de Germaanse stammen wel verondersteld wordt, werkte niet in een massamaatschappij als Athene.

Daarom alleen al kan Athene gelden als een prototype van de moderne democratie: vrijheid en gelijkheid konden alleen via ingenieuze instellingen worden gewaarborgd. Ook in zijn principes is het Atheense systeem vergelijkbaar met wat wij democratie noemen: gelijkheid voor de wet, gelijkheid als burger; tolerantie, openheid en recht van spreken voor iedereen.

Toch werd Athene niet als democratie de leerschool van het Westen. Pas in 1794 schreef de Engelse dichter Wordsworth aan een vriend: ‘Ik behoor tot die verfoeilijke soort mensen die democraten heten.’ Wat voor hem nog een geuzennaam was, werd pas in de moderne tijd een vanzelfsprekendheid – misschien wel een te grote.

Meer weten?

Boeken

Over de werking van de Atheense volksmacht heeft Frits Naerebout een handzaam boekje geschreven: Griekse democratie (2005). Samen met Mogens Herman Hansen publiceerde hij in 2006 een al even handzaam boekje over stadstaten: Stad en staat. De antiek-Griekse poleis en anders stadstaatculturen. Van Hansen zelf is nog steeds gezaghebbend The Athenian Democracy in the Age of Demosthenes (1991, beschikbaar op Google Books).

Tegen de moderne kritiek die de Atheense democratie afdoet als niet meer dan een vernisje stelt Gabriel Herman in Morality and Behaviour in Democratic Athens. A Social History (2006) het beeld van een samenleving waarin de democratie tot beschaafdere manieren en een hoogstaand ethos leidde.

De slechte naam die democratie tot zeker 1800 had, komt vooral op rekening van Plato. Hij werd als totalitair denker ontmaskerd door Karl Popper in The Open Society and Its Enemies I. The Spell of Plato (1945, talrijke herdrukken), nu in het Nederlands beschikbaar als De open samenleving en haar vijanden (2007). Gerard Koolschijn, vertaler van Plato en menige andere klassieke schrijver, brengt het elitaire denken van Plato in kaart in: Plato. De aanval op de democratie (2005).

Afbeelding: Perikles spreekt de volksvergadering toe (1853, Philipp von Foltz)