Home De opkomst van nieuw rechts

De opkomst van nieuw rechts

  • Gepubliceerd op: 26 januari 2010
  • Laatste update 07 jul 2020
  • Auteur:
    Duco Hellema
  • 12 minuten leestijd
De opkomst van nieuw rechts

De jaren zeventig vormden een periode waarin links nog steeds dominant was. Maar tegelijkertijd kwam een conservatieve, antihervormingsgezinde tegenbeweging op, die zich met steeds meer succes tegen het progressieve gelijk begon af te zetten.

In de Verenigde Staten bestaat al een fikse hoeveelheid literatuur over de Right Turn en de opkomst van de Hard Right, die in 1980 zouden leiden tot de verkiezingsoverwinning van Ronald Reagan. De Amerikaanse conservatieve tegenbewegingen brachten verschillende vormen van onvrede tot uitdrukking.

Dat was allereerst de toenemende ergernis over de bevoogdende rol van de overheid, de stijgende belastingen en de politiek in het algemeen. Een belangrijke rol speelde ook het groeiende onbehagen over de verloedering van de Amerikaanse maatschappij – vooral de steden, de teloorgang van het gezin en de traditionele christelijke normen en waarden. Ten slotte was er, vooral in meer politieke en gouvernementele kring, verontrusting over het verlies aan Amerikaanse invloed in de wereldpolitiek.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Was er in Nederland in de jaren zeventig ook sprake van dergelijke tegenbewegingen? In ieder geval in de publieke opinie groeiden de neoliberale en conservatieve opvattingen gestaag. Het vertrouwen in het vermogen van de overheid een rechtvaardigere samenleving te realiseren nam in de loop van de jaren zeventig af. Ook de waardering voor inspraak en medezeggenschap verminderde.

Deze trend werd bevestigd door de gestage groei van de VVD, zowel in leden- als in stemmenaantallen. Onder leiding van de in 1972 aangetreden Hans Wiegel voerde de VVD in de jaren zeventig een succesvolle campagne tegen de ‘bedilzucht’ van de overheid, tegen ‘het potverteren’ en de ‘lokettenmaatschappij’.

Wiegel appelleerde met succes aan het groeiende onbehagen dat in de Nederlandse samenleving broeide. Vele tienduizenden jongeren hadden in het voorjaar van 1973 – vlak voor het aantreden van het kabinet-Den Uyl – al een opvallend signaal van onvrede afgegeven over de bedilzucht van de overheid. Op 18 april 1973 vond in Den Haag een massale demonstratie plaats ter ondersteuning van de commerciële zeezender Radio Veronica, die door de demissionaire regering-Biesheuvel II gesloten dreigde te worden.

De binnenstad van Den Haag werd overstroomd met demonstranten. In de chaos op het Binnenhof werd Kamervoorzitter Anne Vondeling een petitie aangeboden door een delegatie die onder meer bestond uit de populaire scheidsrechter Frans Derks, Veronica-eigenaar Bull Verwey, vader en dochter Alberti, voormalig wapenhandelaar Pistolen Paultje en de Zangeres Zonder Naam.

In de pers werd de volgende dag neerbuigend gereageerd. Dit was natuurlijk geen serieuze politieke demonstratie, zoals er in die dagen vele werden georganiseerd. Maar in retrospectief moeten we wellicht vaststellen dat de Veronica-demonstratie een massale uiting was van anti-Haags, zo men wil ‘antipolitiek’ ressentiment: de ether diende vrij te zijn en de regering moest van Veronica afblijven.

De aantallen waren in ieder geval indrukwekkend. De organisatoren meenden zelf dat er meer dan honderdduizend actievoerders op het Binnenhof waren verschenen. De meeste kranten hielden het op 50.000 of 75.000. Maar het was zonder twijfel de grootste demonstratie die er tot dan toe ooit in Den Haag was geweest.

CDA-leider Dries van Agt voelde de conservatieve en anti-Haagse sentimenten in de Nederlandse samenleving goed aan. Hij zou zich in de loop van zijn ministerschap in het kabinet-Den Uyl en vooral bij de verkiezingen van 1977 presenteren als een man die eigenlijk met grote weerzin aan het Haags-politieke bedrijf deelnam. Veel liever begaf hij zich naar eigen zeggen onder de gewone mensen of ging hij fietsen.

Hij liet vooral duidelijk blijken niets op te hebben met de radicale verbetenheid die hij toeschreef aan zijn tegenstrever PvdA-leider Joop den Uyl. De mensen, ook politici, waren immers maar korrels op het strand van de eeuwigheid. Zijn tegen ‘Den Haag’, de PvdA en Den Uyl gerichte verkiezingscampagne trok in 1977 overal volle zalen.

Tegen het einde van de jaren zeventig kregen dergelijke antihervormingsgezinde en antipolitieke sentimenten ook meer intellectuele woordvoerders. Zo begon Haagse Post-journalist Herman Vuijsje in 1976 zijn campagne tegen het in de jaren zeventig vooral onder het kabinet-Den Uyl sterk uitgebreide welzijnswerk, dat hij beschuldigde van paternalisme en eigenbelang.

In de Haagse Post, en vervolgens in een veelgelezen boek, richtte hij zijn pijlen vooral op de ‘Nieuwe Vrijgestelden’ die het welzijnswerk bevolkten. Dezen zouden de mensen die ze geacht werden te ondersteunen radicale opvattingen opdringen. Ze verdienden bovendien te veel en werkten niet hard. Het waren oordelen die in meer conservatieve kring inmiddels over elke ambtenaar werden geveld.

Burgerlijke ongehoorzaamheid en uitdaging van het gezag hadden een belangrijke rol gespeeld bij de linkse en hervormingsgezinde beweging die de westerse landen vanaf de tweede helft van de jaren zestig overspoelde. In verschillende landen waren de politieke spelregels, zeker voor oppositionele activiteiten (zoals demonstraties, bedrijfsbezettingen, kraken), versoepeld. De nieuwe conservatieven wensten die veranderingen terug te draaien.

De Nederlandse bevolking was niet direct overtuigd van de noodzaak law and order te herstellen. Zo reageerde de publieke opinie begin jaren zeventig in eerste instantie betrekkelijk laconiek op de eerste terroristische aanslagen. Een meerderheid wenste geen aanpassingen van het strafrecht om terroristen effectiever te kunnen aanpakken. De zogenoemde Dutch approach (geen geweld, blijven praten) werd door de publieke opinie ondersteund.

Maar in 1977 ging het roer om toen het kabinet-Den Uyl – op initiatief van vooral Van Agt en met een tegenstribbelende premier – overging tot een militaire oplossing van de befaamde treinkaping bij De Punt.

In de loop van de jaren zeventig kwamen ook in dit opzicht in verschillende sectoren tegenkrachten op gang. De conservatieve pers richtte zijn pijlen in toenemende mate op al dan niet vermeende excessen van de heersende hervormingsgeest. Zo voerde De Telegraaf begin jaren zeventig een effectieve campagne tegen de praktijken in de zwakzinnigeninrichting Dennendal, waar patiënten en personeel stickies zouden roken en zedenverwildering zou heersen.

In Dennendal werd onder leiding van de charismatische Carel Muller een op emancipatie van de patiënt gerichte vorm van ‘antipsychiatrie’ bedreven. De kwestie-Dennendal kreeg een sterk politieke en emotionele lading. Hier stonden hervormers en ouderwetse bestuurders tegenover elkaar. En de bestuurders wonnen: het kabinet-Den Uyl besloot in juli 1974 Dennendal door de politie te laten ontruimen.

Tegen het einde van de jaren zeventig hadden velen ook in andere maatschappelijke sectoren, zoals het onderwijs, genoeg van alle experimenten en de vaak tijdrovende acties en bezettingen. De VVD had law and order inmiddels verheven tot een belangrijk verkiezingsthema. Zoals in een overzicht van de VVD-geschiedenis wordt gesteld, slaagde de partij erin grote aantallen kiezers naar zich toe te trekken ‘dankzij uitgesproken standpunten over het misbruik van sociale voorzieningen en criminaliteit’. Ook Van Agt en het CDA profileerden zich graag als pleitbezorgers van recht en orde.

De veldslagen tussen krakers en politie in Amsterdam van begin jaren tachtig moesten toen nog volgen. De publieke opinie verloor bij die gelegenheid haar aanvankelijke sympathie voor de kraakbeweging. Bij de verkiezingen van 1982 stelde zelfs de Partij van de Arbeid zich meer als een ‘law and order’-partij op. Maar het waren vooral de liberalen en christen-democraten die – zoals onder meer uit opinieonderzoek blijkt – net als elders in Europa het meest profiteerden van de conservatieve sentimenten die in de Nederlandse maatschappij leefden.

In de Verenigde Staten was de opkomst van de Hard Right mede gebaseerd op de orthodox-christelijke beweging, die zich onder meer richtte op kwesties als het gezin, seksualiteit en abortus. In Nederland zou geen Anita Bryant opstaan, de fameuze ex-Miss Oklahoma die midden jaren zeventig ten strijde trok tegen homoseksualiteit en andere bedreigingen van het traditionele gezin. Toch waren abortus en in mindere mate andere seksueel geladen zaken in Nederland een belangrijke thema bij de mobilisatie van een nieuwe rechtse meerderheid.

Ook in deze kwesties speelde Van Agt een opvallende rol. Als minister van Justitie in het kabinet-Den Uyl trachtte hij tot tweemaal toe abortuskliniek Bloemenhove te sluiten. Bij de verkiezingen van 1977 pleitte hij met nadruk voor een ‘ethisch reveil’, hetgeen hem ook in protestantse kring gezag gaf en bijdroeg aan het electorale succes van het net tot stand gekomen CDA.

De katholieke kerk streed met kracht tegen de legalisering van abortus en andere uitingen van seksuele verloedering. Begin jaren zeventig werden – tot onvrede van vele Nederlandse katholieken – enkele opvallend behoudende bisschoppen benoemd, die zich in de loop van de jaren zeventig inderdaad krachtig zouden manifesteren. Twee maanden na zijn benoeming verklaarde monseigneur Gijsen, de nieuwe bisschop van Roermond, onomwonden dat abortus moord was. Ook homoseksualiteit kon volgens Gijsen niet door de beugel.

Het gevecht tegen abortus kwamen zeker niet alleen van boven. Vanaf 1974 trok de katholieke geestelijke Jan Koopman ten strijde tegen abortus. Aanvankelijk beschouwd als een zonderling, slaagde pater Koopman er in 1976 toch in zo’n 800.000 handtekeningen te verzamelen onder een petitie waarin abortus werd afgewezen als een misdaad. Op 11 september 1976 werd deze op Het Plein, bij afwezigheid van Van Agt, aangeboden aan de plaatsvervangend secretaris-generaal van Justitie.

Er kwamen vele duizenden – mogelijkerwijs zelfs 20.000 – mensen opdagen om Koopman te steunen. Dat was geen geringe prestatie. Het (Eerste) Nationale Vrouwenfestival dat terzelfder tijd in Amsterdam werd gehouden en in het teken stond van de strijd vóór legalisering van abortus, trok zo’n 2500 belangstellenden. Het ging in Den Haag bovendien om mensen die, afkomstig uit conservatief-katholieke of orthodox-protestantse kring, niet gewoon waren te demonstreren. De bijeenkomst op Het Plein werd dan ook voor alle duidelijkheid afgesloten met het zingen van het Wilhelmus.

De media, met name de televisie, besteedden niet zoveel aandacht aan de demonstratie, die niet paste in het nog steeds in belangrijke mate progressieve tijdsbeeld. De acties van pater Koopman konden niet voorkomen dat het CDA in 1980 akkoord zou gaan met een compromis dat abortus legaliseerde, zonder overigens de vrouw zelf volledige zeggenschap te geven.

Hoewel de teruggang van de geïnstitutionaliseerde kerken doorzette, leek midden jaren zeventig in sommige opzichten toch een kentering te ontstaan. Volgens opiniepeilingen nam het aantal mensen dat in ‘iets hogers’ geloofde weer toe. In de loop van de jaren zeventig ontstonden allerhande nieuwe religieuze of spirituele organisaties en gemeenschappen, zoals de Hara Krishna-beweging, de Bhagwan, new age, en transcendente meditatie. De meeste van deze bewegingen bemoeiden zich niet met politieke zaken. Dat gold evenwel niet voor de Evangelische Omroep (EO).

De Stichting Evangelische Omroep was opgericht in april 1967. Daarmee begon een ware successtory. In april 1969 waren er genoeg leden om de status van aspirant-omroep aan te vragen. Twee jaar later had de EO 100.000 leden en werd de C-status aangevraagd. Het was een dubbeltje op zijn kant, maar in mei 1972 ging minister Engels van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk akkoord, hetgeen twee maanden later door 7000 EO-leden met een dank- en gebedsdag in de Utrechtse Julianahal werd gevierd.

Een belangrijke doelstelling was evangelisatie, maar de nieuwe omroep wilde, zoals een EO-gedenkboek het zelf formuleert, tevens de strijd aangaan ‘tegen de tijdgeest’. De abortuskwestie werd daarbij van groot belang geacht. In mei 1974 zond de EO, te midden van alle consternatie over de voorgenomen sluiting van Bloemenhove, de documentaire ’t Kind dat geen stem krijgt uit. In juni 1976 stond de jaarlijkse EO-landdag, ten tijde van een tweede poging van Van Agt Bloemenhove te sluiten, eveneens geheel in het teken van abortus.

De heropleving van protestants-christelijke orthodoxie was ook buiten medialand zichtbaar. Terwijl verschillende verzuilde dagbladen ter ziele gingen, werd in 1968 het Nederlands Dagblad opgericht; in 1971 volgde de oprichting van het aan de Gereformeerde Bond en SGP gelieerde Reformatorisch Dagblad. In de jaren zeventig ontstonden ook verschillende orthodox-christelijke sociale en pedagogische academies; in 1977 werd zelfs een Evangelische Hogeschool opgericht.

Het streven naar ontspanning en vermindering van de ongelijkheid tussen Noord en Zuid bleef in de loop van de jaren zeventig populair. Er werd nog steeds enthousiast geprobeerd ‘vijandbeelden te overwinnen’ en contacten te leggen met de Oost-Europese landen. Tegen het einde van de jaren zeventig keerde de Nederlandse publieke opinie zich af van de plaatsing van nieuwe kernwapens en liet zich vooralsnog niet overtuigen van het bestaan van een nieuwe Sovjetdreiging.

Tegelijkertijd ontwikkelden zich ook op dit terrein tegenkrachten en -argumenten. Daarbij ging het niet zozeer om de herontdekking van het Rode Gevaar als wel van het westerse gelijk. De opkomst van het thema mensenrechten speelde hierbij een belangrijke rol. De in 1968 opgerichte Nederlandse afdeling van Amnesty International kon zich verheugen in een enorme aanwas aan leden.

Amnesty richtte zich natuurlijk tegen zowel linkse als rechtse dictaturen. Maar de doelstellingen van Amnesty en het beginsel van de rechten van de mens impliceerden niettemin dat het in de westerse parlementaire democratieën toch prettig toeven was. Daar vonden in ieder geval geen ernstige schendingen van de rechten van de mens plaats.

Wat dit betreft is ook de politieke ontwikkeling van het Interkerkelijk Vredesberaad (IKV) interessant. Midden jaren zeventig nog sterk georiënteerd op het bewerkstelligen van Oost-West-contact, begon het IKV zich enkele jaren later meer te richten op het steunen van de dissidenten in het Sovjetblok. Ook de Sovjetregeringen vormden immers een obstakel voor ontwapening. In Oost-Europa konden opposanten bovendien niet in vrijheid deelnemen aan het politieke debat.

Samen met de eerste berichten over bijvoorbeeld Vietnamese bootvluchtelingen en de Cambodjaanse killing fields, droegen Amnesty en het IKV bij aan een zekere liberalisering van het internationaal-politieke engagement.

In de loop van de jaren zeventig kwamen aldus op verschillende terreinen tegenbewegingen op, die zich begonnen af te zetten tegen de heersende linkse, hervormingsgezinde geest, het ‘politiek correcte’ denken en het eeuwige linkse gelijk. Dat gebeurde niet met dezelfde heftigheid als in de Verenigde Staten, maar de thema’s die in het geding waren kwamen toch overeen.

Dat wil niet zeggen dat de hervormers direct van het toneel verdwenen. De tweede helft van de jaren zeventig vormde eerder een periode van impasse en politieke blokkades tussen links en rechts. Volgens sommige commentatoren dreigden de westerse landen in deze tijd door alle tegenstellingen zelfs ‘onregeerbaar’ te worden.

Nederland past geheel in dit beeld. In 1977 kwam na de fameuze ‘overwinningsnederlaag’ van de Partij van de Arbeid een coalitie van CDA en VVD aan de macht onder leiding van Van Agt. Sommige historici zien hier een belangrijk omslagpunt. Maar het kabinet-Van Agt slaagde er niet in om echte ‘ombuigingen’ te realiseren. Het bezuinigingsprogramma ‘Bestek ’81’ bleef grotendeels een dode letter. Het kabinet was evenmin in staat het NAVO-dubbelbesluit van december 1979 door te zetten. Pas in 1982 trad – net als in West-Duitsland – een centrum-rechtse regering aan die op slagvaardige wijze een nieuwe economische, sociale en ook buitenlandse politiek zou doorvoeren.