Home De ontdekkers van Afrika

De ontdekkers van Afrika

  • Gepubliceerd op: 25 november 2015
  • Laatste update 08 sep 2022
  • Auteur:
    Maurice Blessing
De ontdekkers van Afrika

De inlanders waren vijandig, er heersten verschrikkelijke ziekten en het klimaat was moordend. Toch trokken Britse ontdekkingsreizigers vol goede moed Afrika in om de bevolking te ‘beschaven’.

Twaalfduizend pond sterling. Het is een duizelingwekkend bedrag voor een journalistieke opdracht. Zeker voor het jaar 1874. Maar de steenrijke eigenaren van de Britse Daily Telegraph en de Amerikaanse New York Herald hoesten het graag op voor een wereldwijde scoop. Want dat moet de nieuwste expeditie van de 33-jarige Welshman John Rowlands gaan opleveren. Hij gaat door het leven als ‘de Amerikaanse journalist Henry Morton Stanley’. Enkele jaren daarvoor heeft hij de halfvergeten zendeling David Livingstone aan de oever van het Oost-Afrikaanse Tanganyika-meer teruggevonden.

Dus staat Stanley, die als kind door zijn losbandige, alleenstaande moeder is afgestaan en is grootgebracht in een werkhuis voor wezen, nu aan het hoofd van wat de Daily ‘de best uitgeruste expeditie die Afrika ooit is binnengetrokken’ noemt. Zal deze ongewenste ‘bastaard’ eindelijk het raadsel van de oorsprong van de Nijl gaan oplossen?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Op 17 november vertrekt Stanley uit het stoffige, van vliegen en slavenhandelaren vergeven kustplaatsje Bagamoyo in het huidige Tanzania. In zijn gevolg bevinden zich 228 mannen en vrouwen. Ze hebben meer dan 11.000 kilometer lopen, navigeren, roeien, strompelen, glibberen en kruipen door het dan nog vrijwel onontdekte hart van Afrika voor de boeg. Drie jaar later duiken ze weer op. Aan de monding van de Congo, aan de andere zijde van het continent.

Op zoek naar de Nijl: 11000 kilometer lopen, navigeren, strompelen, glibberen en kruipen

Minder dan de helft van zijn gevolg heeft de reis overleefd. Wel zijn deze gelukkigen ernstig verzwakt, doodziek of half tot geheel waanzinnig geworden. Maar het raadsel van de ‘bron van de Nijl’, dat de Britten nu al decennia in zijn greep houdt, lijkt Stanley inderdaad te hebben opgelost. Zoals zijn tragisch overleden voorganger John Hanning Speke (1827-1864) al had geopperd, blijkt dit inderdaad het Victoria-meer te zijn.

Sinds het begin van de Industriële Revolutie willen de Britten de witte plekken op de kaart van Afrika inkleuren. Zo was daar al in 1791 de Ier Daniel Houghton, die spoorloos verdween in de Sahara terwijl hij de Niger zocht.

Daarna verscheen de Schotse arts Mungo Park op het Afrikaanse toneel. Hij wist in 1796 als eerste Europeaan wél de Niger te bereiken en over zijn avonturen een smeuïge bestseller te schrijven, die hem vele navolgers zou bezorgen.

Hoe weinig de Europeanen toen nog van de geografie van Afrika af wisten, blijkt uit Parks poging in 1805 om via de Niger de monding van de Congo te bereiken. Hij geloofde dat zij dezelfde rivier vormden. Park verdronk in de rivier die hem zijn overstelpende roem had gebracht, tijdens zo’n typische confrontatie met vijandig gezinde ‘inlanders’ waaraan het Britse lezerspubliek inmiddels verslaafd was geraakt.

Tot de jaren 1850-1870, de gouden decennia van de Afrikaanse ontdekkingsreizigers, stierf nog een flinke trits Britse avonturiers op het ‘donkere continent’. Vanaf de jaren 1850 werden hun overlevingskansen ietsje groter. De introductie van kinine en meer geavanceerde vuurwapens waren daar deels debet aan. Toch bleef de exploratie van het ‘donkere continent’ een levensgevaarlijk avontuur.

Bekeringsdrift

Wat dreef al deze onverschrokken Britten om aan een avontuur te beginnen dat ze naar grote waarschijnlijkheid niet zouden overleven? De menselijke drang naar roem, fortuin en avontuur zal zeker een grote rol hebben gespeeld. Veel – maar niet alle – Britse ontdekkingsreizigers waren maatschappelijk verschoppelingen en/of excentrieke buitenstaanders.

Zo maakte de Schot David Livingstone als kind lange dagen in een katoenfabriek bij Glasgow. Desondanks wist hij zich op te werken tot een van de eerste zendelingen in Afrika en een van de beroemdste ontdekkingsreiziger van zijn tijd. Het geeft aan hoe vastbesloten hij moet zijn geweest het afmattende, monotone leven van de Britse fabrieksarbeider te ontvluchten.

Livingstone wist in zijn tienjarige carrière als zendeling slechts één enkele Afrikaan te bekeren – en ook maar tijdelijk. Toch betekende dat niet dat de Britse Afrika-gangers geen ideële motieven hadden. De benaming ‘donker Afrika’ verwees namelijk niet naar de huidskleur van zijn bewoners, zoals tegenwoordig vaak wordt verondersteld. Het was een uitdrukking van de eerste anglicaanse zendelingen, die meenden dat Afrika boven alles in spiritueel, moreel en religieus opzicht ‘donker’ was.

Volgens hen moest Afrika uit naam van de beschaving worden ‘verlicht’ via het Evangelie en de handel, die de ‘natuurlijke woestheid van de inheemse stammen’ dienden te temmen en lokale, ‘barbaarse’ culturen moesten vernietigen. Mannen als Livingstone, Stanley en Richard Burton traden in onze moderne ogen vaak wreed op tegen de Afrikaanse inwoners. Maar ze lijken zelf niet te hebben getwijfeld aan hun roeping de uitverkoren ‘beschavers’ van Afrika te zijn. Zo gingen Livingstone en Stanley in hun geschriften fel tekeer tegen de Arabische slavenhandelaars – hoewel ze zelf regelmatig van hun diensten als gidsen gebruikmaakten.

Doodsverachting

De ongevraagde ‘verlichting’ van Afrika leverde meeslepende lectuur op. Het Britse publiek smachtte naar verhalen over deze Mannen met een Heilige Missie, die met doodsverachting hun mysterieuze geografische queesten volbrachten en schijnbaar stoïcijns de confrontatie zochten met hordes bloeddorstige en jammerlijk onredelijke wilden.

Neem de volgende passage uit Stanleys Door het donkere continent. Toen hij in 1877 in het stamgebied van de strijdlustige Kumu in het oosten van het huidige Congo arriveerde, trof hij daar ‘talrijke bewijzen van kannibalisme aan in de mensen- en apenschedels die ons vanaf een veelheid aan palen toegrijnsden, en de botten die overal verspreid lagen, rond de vuilnishopen van de dorpen en langs de oevers van de rivier. Het meest overtuigende bewijs in mijn ogen was de dunne onderarm van een persoon die we naast een vuurtje opraapten, samen met enkele zwartgeblakerde ribben.’

Dit soort passages moet bijzonder tot de verbeelding hebben gesproken van het victoriaanse publiek — dat toch al niet vies was van een flinke dosis horror in de dagelijkse lectuur. Mogelijk heeft een overdadige consumptie van deze victoriaanse jungle-horror een zekere James Jameson — telg uit de beroemde Ierse whiskeyfamilie — ertoe gebracht in 1887, in wat toen de ‘Congo-Vrijstaat’ werd genoemd, een 11-jarig meisje te kopen en haar aan een groepje kannibalen te overhandigen met het dringende verzoek haar voor zijn ogen te doden, in stukken te hakken, te koken en vervolgens op te eten. Het hele proces legde hij nauwkeurig vast in zijn schetsboek.

Maar het victoriaanse leespubliek verlangde niet alleen horror, spanning en sensatie in het regenwoud. Het verwachtte ook dat de hoofdpersonen intens zouden lijden, om gelouterd weer naar de beschaving terug te keren. Die laatste verwachting leidde overwegend tot teleurstelling over de niet zelden hooghartige, elkaar met modder besmeurende teruggekeerde Afrika-gangers. Maar de eerste en belangrijkste kon zonder meer worden ingelost.

Begin van een lijdensweg: Speke stak een mes in zijn oor om een knagend kevertje te doden

Hoewel de Afrika-reizigers niet op stap gingen zonder een flinke voorraad rum, tabak, koffie en suiker, waren de ontberingen die deze mannen moesten doorstaan voor een modern publiek nauwelijks voorstelbaar. Zo kroop in de nacht van 8 maart 1858 een kevertje in het oor van John Hanning Speke, die net aan de oever van het meer van Tanganyika was ingedommeld. Hij werd wakker van een lichte jeuk in zijn oor, die overging in een helse pijn zodra het beestje zich een uitweg begon te knagen, dwars door Spekes trommelvlies heen.

De ontdekkingsreiziger stak daarop, in een wanhopige poging zijn kwelgeest een lesje te leren, zijn vouwmes in zijn oor. ‘Maar dit deed meer kwaad dan goed. Want hoewel een paar steken hem het zwijgen oplegden, raakte mijn oor zo ernstig beschadigd dat zich al snel pus in de gehoorgang begon te vormen en de klieren van mijn aangezicht tot aan mijn schouder ontstoken raakten. Dit was het pijnlijkste wat ik ooit heb meegemaakt.’

Het lijden van de Europese ontdekkingsreizigers zal slechts zijn overtroffen door dat van hun talloze Afrikaanse dragers, gidsen en concubines, wier verhalen helaas nooit zijn opgetekend. We weten uit de beschrijvingen van hun bazen dat ze met de regelmaat van de klok verdronken, verhongerden, inderdaad af en toe lijken te zijn geslacht en opgepeuzeld, waanzinnig geworden de jungle in zijn gerend, domweg dood neervielen, of anders wel aan de andere zijde van het eigen continent, duizenden kilometers van huis, aan hun lot werden overgelaten.

Maar hoe deze Afrikanen zélf de ‘ontdekking’ van hun continent hebben ervaren zullen we nooit weten. Of het moet dat ene Afrikaanse dorpshoofd zijn geweest dat Livingstone te kennen gaf niets te begrijpen van alle Britse ophef rond de veronderstelde ‘oorsprong’ van de Nijl, met de relativerende woorden: ‘Het is maar water.’

Maurice Blessing is arabist en journalist.