Home De ontbinding van de rooms-katholieke Kerk

De ontbinding van de rooms-katholieke Kerk

  • Gepubliceerd op: 27 augustus 2003
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Lambert J. Giebels

Vijftig jaar geleden nog vierden tienduizenden katholieken uitbundig het honderdjarig herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland. Dit jaar ging het jubileum van deze gebeurtenis geruisloos voorbij. Het katholieke geloof in Nederland zit in een vrije val. Binnen enkele generaties zal van de rooms-katholieke Kerk niet veel meer over zijn dan een orthodoxe sekte. 



In de 95 stellingen die Luther in 1517 vastspijkerde op de deur van de slotkerk in Wittenberg, waarmee de Reformatie begon, fulmineerde hij tegen de aflatenpraktijk van de Kerk van Rome. Met aflaten kon je zielen van gestorvenen verlossen uit het vagevuur, of je eigen toekomstige verblijf in dat akelige oord bekorten. Ze konden worden verdiend door gebed en goede werken. In uitzonderlijke gevallen kon je zelfs een ‘volle’ aflaat verdienen. Daarmee verloste je de zondige ziel in één klap uit het vagevuur. 
            Ik behoor tot een generatie die nog volop vertrouwd is geweest met de aflatenpraktijk. Hoogtijdag voor het verzamelen van aflaten was 2 november, Allerzielen. Op die dag kon je voor zielen die lagen te kermen in het vagevuur een volle aflaat verdienen. Je moest twaalf onzevaders en weesgegroetjes bidden voor één ziel; daarna moest je even de kerk uit, om vervolgens met dezelfde gebeden een volgende ziel te verlossen. ‘Pasjonkelen’ werd het genoemd, naar de kapel, Portiuncula, in Assisi, waar dit curieuze ritueel ooit is bedacht. 
            Nog levendig herinner ik mij Allerzielen 1946. Twee weken daarvoor, in de nacht van 14 op 15 oktober, waren de terdoodveroordeelden van het Neurenberg-proces geëxecuteerd. Als elfjarige zesdeklasser had ik het proces in de plaatselijke krant op de voet gevolgd. Naar mijn inschatting waren twee van de geëxecuteerden, Frank en Seyss-Inquart, niet ter helle gevaren, maar in het vagevuur beland. Zij hadden schuld bekend, waren teruggekeerd naar het geloof der vaderen en hadden gebiecht, terwijl ze wachtten op de strop. De lezer begrijpt het al: met Allerzielen 1946 heb ik twee (boetvaardige) Duitse oorlogsmisdadigers uit het vagevuur gepasjonkeld! 

Nachtmis
Deze jeugdherinnering illustreert hoe hecht katholieken zich zo’n vijftig jaar geleden met elkaar verbonden voelden. En ook hoe stevig de greep nog was van de rooms-katholieke Kerk op zijn gelovigen. De Nederlandse katholieken hadden zich in de eerste helft van de twintigste eeuw met succes geëmancipeerd en een stevige zuil in de Nederlandse samenleving geplant. Het onbetwiste hoogtepunt van de katholieke emancipatie was in 1953 het eeuwfeest van het herstel van de kerkelijke hiërarchie. In een overvol Utrechts stadion hielden tienduizenden katholieken en hun politiek en kerkelijk leiders onder het motto ‘Honderd Jaar Kromstaf’ een triomfantelijke toogdag. Andere gelovigen zaten aan de radio gekluisterd te luisteren naar een feestrede van kardinaal De Jong. 
            Maar een halve eeuw later is er bij mij niet veel meer overgebleven van het geloof der vaderen dan iets dat ik het best kan omschrijven als ‘cultureel katholicisme’, en dat geldt voor het merendeel van de geloofsgenoten van mijn generatie. Tot ons cultuurpakket horen de nachtmis, de plechtigheden van de Goede Week, een hoogmis met de Krönungsmesse van Mozart of de Messe Solennelle van Gounod. 
            Van de sacramentele service – de biecht, de eucharistie, het Heilig Oliesel – maken we geen gebruik meer. Hoogstens kun je verwachten dat wij ons met een vermanend Dies Irae en een troostend In Paradisum ten grave zullen laten dragen. Dan is het met deze katholieke generatie gedaan. Onze kinderen hebben misschien nog Eerste Communie gedaan, maar weten al niet meer wat die vage jeugdherinnering betekent. Hún kinderen zijn waarschijnlijk al niet meer gedoopt. Wat er nog rest van het leger der gelovige zielen is een kleine groep van orthodoxe katholieken, die er in Nederland de grootste moeite mee hebben om geestelijk leiders te vinden die hun opvattingen en die van de paus delen. 

Liefdeloosheid

Wat is er in de afgelopen vijftig jaar gebeurd met de katholieke Kerk? Het onttakelingsproces kan misschien worden geschetst aan de hand van een theorie van Gurvitch, specialist van de ‘dieptesociologie’. Grote maatschappelijk verbanden, zegt hij, zijn opgebouwd uit verschillende dieptelagen: een psychologische, ideologische, organische, organisatorische en morfologische laag. Zowel het ontstaan als de ontbinding van de verschillende lagen vindt plaats van onderaf. De onderste laag kan zijn aangetast, terwijl de bovenlagen nog volledig intact zijn. Het lijkt erop dat de katholieke Kerk zich in een dergelijke ontbindingsproces bevindt. 
            De start van het ontbindingsproces maakte het episcopaat zelf, een jaar na het triomfalistische Honderd Jaar Kromstaf. Met het beruchte bisschoppelijke mandement De katholiek in het openbare leven van deze tijd probeerden de bisschoppen in 1954 het kerkvolk aan zich te binden door andersdenkenden te verketteren. Wild sloegen de auteurs om zich heen. De liberaal kreeg een veeg uit de pan; de communist werd de eeuwige verdoemenis aangezegd; de NVSH werd het bestaansrecht ontzegd. Vooral de socialisten kregen van de kerkelijk leiders onder uit de zak: ‘Toenemende onkerkelijkheid, godsdienstloosheid en als gevolg daarvan verzwakking en verval vrezen wij van de socialistische vakvereniging en de socialistische pers en radio.’ 
            De bisschoppelijke banvloek wekte de woede van de socialistische partner van de KVP in het tweede kabinet-Drees; bij andere niet-katholieken werkte die vooral op de lachspieren. Maar desastreus was het effect van het bisschoppelijk schrijven in eigen kring. Vooraanstaande katholieken schaamden zich diep voor de intolerantie van hun kerkelijk leiders – al hielden ze het binnenskamers – en veel gelovigen waren onthutst over de liefdeloosheid die het mandement uitstraalde. Ikzelf behoorde als oud-seminarist tot de bewonderaars van de bisschoppelijke klaroenstoot, die klonk als een ‘Wij regeren dit land!’ In ons gezin werd geluisterd naar De klok heit negen van de KRO, in plaats van naar De bonte dinsdagavondtrein van de AVRO. Maar in de loop van mijn studententijd legde mijn geloof het af tegen het nuchtere denken. 
            De katholieke zuil bleef tot ver in de jaren zestig overeind. Maar in de psychologische ‘onderlaag’, zoals Gurvitch beschrijft, was twijfel gaan knagen. Die twijfel groeide toen katholieken in de jaren zestig niet aan de pil mochten. Afkeer van de intolerantie van hun katholieke leiders en behoefte aan seksuele vrijheid brachten het ontbindingsproces verder op gang. Even leek het tij te keren toen paus Johannes XXIII het Tweede Vaticaans Concilie bijeenriep. De verwachting was dat hij de rigide centralistische hiërarchie van de Kerk van Rome zou ontmantelen door de macht van de curie te verschuiven naar de bisschoppen. Ook werd van deze populaire paus gehoopt – waarschijnlijk ten onrechte – dat hij de starre katholieke zedenleer zou versoepelen. Maar nog tijdens het concilie overleed Johannes XXIII. Daarna is het snel gegaan. 

Folklore
De ontbinding van het katholicisme is geen specifiek Nederlands verschijnsel, maar geldt wereldwijd. In traditioneel katholieke landen is het proces minder zichtbaar doordat de Kerk zich daar maatschappelijk nog aardig weet te handhaven. Maar ook daar zijn de ‘diepere lagen’ aangetast. De geloofsleer – in Gurvitch’ theorie de ideologische laag – wordt door katholieken steeds minder serieus genomen. De manifestaties van de Kerk in de symbolische laag, in processies, hoogmissen en bedevaarten, zijn geleidelijk gereduceerd tot louter folklore. In Nederland heeft de ontbinding de bovenlaag bereikt en is die daardoor manifester dan in andere landen. 
            Van de organisatorische laag rest hier alleen het geraamte. De katholieke clerus, die ooit een hoge maatschappelijke status bezat, is vrijwel onzichtbaar geworden. Er zijn niet veel vertegenwoordigers meer over van het verfijnde netwerk dat ooit de hiërarchie vormde in de Nederlandse kerkprovincie, de bisschoppen, vicarissen, plebanen, dekens, pastoors, kapelaans, diakens, subdiakens, met daarnaast abten en abdissen en paters, zusters en broeders van de talrijke Nederlandse ordes. De kerkelijke activiteit drijft vrijwel volledig op (oudere) vrijwilligers, over het algemeen vrouwen. Alleen een communicator als bisschop Muskens geniet nog enig gezag en enige populariteit. Maar aartsbisschop Simonis ontbeert het hoge maatschappelijke aanzien van zijn voorgangers. 
            In de organisatorische laag bestaan nog talrijke instellingen die ‘katholiek’ in hun naam voeren, maar over het algemeen zegt die titel niets meer over de inhoud. De morfologische laag lijkt nog aardig intact. Maar wijk- en buurtkerken verdwijnen in gestaag tempo; monumentale kathedralen, basilieken en binnenstadskerken wachten op profane bestemmingen die ze voor verval kunnen behoeden. En wat de kloosters betreft: het wachten is op het moment dat de laatste vergrijsde pater of zuster het licht uitdraait. 

Het statistische beeld van het katholicisme in Nederland wordt vertroebeld doordat maar weinig katholieken-van-huis-uit zich uit de kerkelijke registers laten uitschrijven. Wanneer het hun officieel wordt gevraagd, noemen ze zich nog steeds rooms-katholiek. Het alternatief ‘niets’ klinkt alsof je een loser bent – en zo zijn heel wat databestanden bedorven. De meeste rooms-katholieken doen namelijk niets meer aan hun geloof – het aantal ingeschrevenen dat bijvoorbeeld een jaarlijkse parochiebijdrage betaalt, bedraagt niet meer dan een paar procent. 
            De huidige paus Johannes-Paulus II heeft er alles aan gedaan om de boel bij elkaar te houden. Maar gedurende zijn pontificaat is het tempo van het ontbindingsproces juist versneld. Misschien zal deze paus, zoals bisschop Muskens verwacht, als ‘Johannes-Paulus de Grote’ de geschiedenis in gaan. Dat zal dan zijn omdat deze polyglotte wereldreiziger zich als wereldleider heeft geprofileerd door zich – niet zonder succes – te werpen op grote politieke conflicten. 
            Het is echter zeer de vraag of paus Johannes-Paulus II ook als kerkleider ‘De Grote’ zal gaan heten. Zo is hij niet bereid gebleken ook maar één concessie te doen aan de tijdgeest op het gebied van de katholieke moraaltheologie. Euthanasie, abortus, gebruik van voorbehoedmiddelen (zelfs van condooms door aidspatiënten), de gehuwde priester, de vrouw in het ambt en (zeer recent nog) het homohuwelijk – hij spreekt over alles zijn vervloeking uit. 
            In de geloofsleer heeft Johannes-Paulus II zich als ultra-orthodox geopenbaard, zoals onlangs nog eens bleek uit zijn encycliek over de eucharistie. Met de eredienst houdt hij hardnekkig vast aan oude kerkelijke tradities; aan de lopende band heeft hij vrome mannen en vrouwen heilig verklaard. Met zijn halsstarrig moralisme en zijn traditionalistische geloofsleer heeft deze paus hele generaties katholieken van de Kerk vervreemd. Een reveil onder jonge katholieken, zoals zich bij protestanten op de jaarlijkse jongerenbijeenkomsten van de EO manifesteert, is ondenkbaar. In mijn studententijd, aan de Katholieke Universtiteit Nijmegen, werd elk college nog geopend met gebed en baden we voor en na het eten. Tegenwoordig waagt geen katholieke student het in de mensa een kruisteken te slaan, uit angst ervan te worden verdacht dat hij tot die intolerante en archaïsche club in Rome behoort.


Abracadabra
Zou decentralisatie de Kerk kunnen redden van de ondergang? Ik betwijfel het. Het is te laat, de fut is eruit. Dit werd pijnlijk duidelijk toen dit jaar op 7 juni vrijwel onopgemerkt het 150-jarig herstel van de kerkelijke hiërarchie werd herdacht. De bijeenkomst haalde het, ondanks de lijfspreuk ‘Katholiek met hart en ziel’, niet bij het feest van vijftig jaar eerder. De Jaarbeurshallen in Utrecht bleken te ruim voor de paar duizend bezoekers. Het handjevol aanwezige jongeren dat werd gevraagd de betekenis uit te leggen van hun geloofsbelijdenis, had geen idee. Drie-eenheid, consecratie, verlossing door het kruis – het is allemaal abracadabra voor hen. 
      Een nog schrijnender teken van de teloorgang kwam een paar weken later, toen de Acht Mei Beweging zichzelf ophief. Wat oogde als een eclatante overwinning van het orthodoxe katholicisme in Nederland, is in feite een Pyrrusoverwinning. De protestbeweging dateerde van 8 mei 1985, vlak voor het bezoek van de paus aan ons land. Op die dag protesteerden zo’n twintigduizend kritische katholieken op het Malieveld, uit ongenoegen dat zij door de organisatoren van het pausbezoek waren genegeerd. Op het Malieveld oogden deze katholieke protestanten fris en energiek. Maar in de loop der jaren zijn niet alleen de leden van de beweging die geen Nachwuchs kreeg vergrijsd, hun protest is dat ook. 
      Dat zelfs de critici binnen de Kerk geen emplooi meer zagen voor hun kritiek, is het duidelijkste bewijs dat het katholicisme in Nederland op sterven na dood is. Zet het ontbindingsproces in dit tempo voort, dan zal over niet al te lange tijd de top van de organisatorische laag – het gezag van de paus – worden aangetast. Binnen enkele generaties zal van de rooms-katholieke Kerk niet meer over zijn dan een orthodoxe sekte. Wat rest is de herinnering aan de rijke bijdragen van het rooms-katholiek geloof en zijn Kerk aan de schone kunsten. En de christelijke jaartelling, die zal ook wel niet worden afgeschaft. 

Lambert J. Giebels is biograaf van Soekarno en Louis Beel.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.