Home Groningers betaalden een hoge prijs voor het gas in Slochteren

Groningers betaalden een hoge prijs voor het gas in Slochteren

  • Gepubliceerd op: 26 september 2005
  • Laatste update 03 apr 2024
  • Auteur:
    Herman de Jong
  • 11 minuten leestijd
Groningers betaalden een hoge prijs voor het gas in Slochteren

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Waarom nu?

De Eerste Kamer stelt het besluit over het sluiten van de gaskraan in Groningen uit.

Het aardgasveld in Slochteren ontketende een stille revolutie in het sobere Nederland.

De plaats van de boortoren waarmee het grote aardgasveld van Slochteren is ontdekt wordt niet gemarkeerd door een monument of een ander herinneringsteken. Ergens onder een stukje bouwland bij het Winschoterdiep bevindt zich de in 1968 afgesloten en volgestorte ontdekkingsput met de naam Slochteren 1. Op deze locatie werd op 22 juli 1959 het bekende Groningse gasveld aangeboord.

De vondst zou in de jaren zestig een ommekeer teweegbrengen in de Nederlandse energiehuishouding. In de jaren zeventig en tachtig hadden de baten uit het aardgas een belangrijke invloed op het overheidsbudget. De effecten van het aardgas bleven niet beperkt tot de landsgrenzen. Miljoenen Europeanen verwarmen sinds het laatste kwart van de twintigste eeuw hun woningen en kantoren met Gronings aardgas.

In 1959 verschenen echter slechts twee zinnetjes in Het Vrije Volk van 5 augustus: ‘De Nederlandse Aardolie Maatschappij heeft in haar exploratieboring bij Slochteren aardgas aangetroffen. Er zullen productieproeven worden genomen.’ Er werd slechts mondjesmaat informatie vrijgegeven en op beperkte schaal geboord. De NAM, een gezamenlijke onderneming van Shell en Esso, had geen winningsvergunning voor het Groningse aardgas en wilde in afwachting daarvan geen grote activiteiten ontwikkelen; dat zou alleen maar concurrenten aantrekken. De Mijnwet van 1810 gaf de vinder van delfstoffen in Nederland namelijk niet automatisch het recht op exploitatie.

De radiostilte rond de vondst werd doorbroken op 14 oktober 1960. Het was het Belgische lid van het Europese parlement Victor Leemans, tevens voorzitter van de Commissie voor Energieonderzoek en Atoomvraagstukken, die in het Europese Parlement wist te melden dat zich in Groningen een gasreserve bevond van zeker 300 miljard kubieke meter. Zijn opmerking sloeg in als een bom. Journalisten werden wakker, met als resultaat uitgebreide nationale en internationale publiciteit en politici die Kamervragen stelden.

Binnen vier dagen reageerde de NAM op het ontstane rumoer met een brief aan minister J.W. de Pous van Economische Zaken, waarin men stelde dat officieel een voorraad van 60 miljard kubieke meter bewezen was. In de herfst van 1963 meldde de oliemaatschappij dat de geschatte reserve van het veld 1100 miljard kubieke meter bedroeg. Naarmate men meer boringen verrichtte, ontdekte men dat er inderdaad sprake was van een uitgestrekt aardgasveld. Verspreid in het Groningse land verschenen exploitatieputten en enorme gastransportleidingen.

Slochteren werd synoniem voor aardgas. Bij elke nieuwe boring liepen schattingen van de reserves op. En bij elk hoogtepunt maakten leden van de regering, het parlement of het Koninklijk Huis hun opwachting. In 1967, dus acht jaar na de ontdekking, bleek er een voorraad van maar liefst 2000 miljard kubieke meter te zijn: het grootste aaneengesloten gasveld ter wereld dat tot dan toe ontdekt was. Op het Groningse platteland ontstonden tussen de plaatsen Groningen, Delfzijl en Winschoten ruim twintig productielocaties. Inmiddels is de oorspronkelijke voorraad aardgas van Slochteren berekend op 2700 miljard kubieke meter.

Slimme olieboeren

Wat moest er met het aardgas gebeuren, en wie zou ervan gaan profiteren? De discussie over eigendom en exploitatie en daarmee de inkomsten uit het Groningse aardgas vond plaats in 1960 en 1961. In een mooi staaltje onderzoeksjournalistiek hebben Vrij Nederland-journalisten Vincent Bakker en Feike Salverda deze onderhandelingen gereconstrueerd en beschreven als een spannende, maar ongelijke strijd tussen tamelijk onwetende politici en slimme olieboeren. De laatsten zouden al veel meer weten over de ware omvang van het veld dan ze wilden toegeven. De werkelijkheid was echter genuanceerder. Beide partijen waren onderling sterk afhankelijk van elkaar.

Allereerst moest het bestaande aardgascontract tussen de oliemaatschappij en de overheid worden ontbonden. In 1950 had de Nederlandse overheid zich namelijk verplicht om al het gas dat door de NAM werd gevonden via het Staatsgasbedrijf af te nemen tegen een tarief van 2 tot 3 cent per kubieke meter. De 60 miljard kubieke meter die in 1960 was aangetoond zadelde de regering dus op met een verplichting van meer dan 1 miljard gulden.Ook Shell en Esso hadden als aandeelhouders van de NAM belang bij het ontbinden van het contract. Het liefste wilde men het aardgas zelf commercieel op de markt brengen. In het eerste plan van de NAM wilde men het meeste gas, zo’n 90 procent van de voorraad, direct op commerciële basis leveren aan elektriciteitsmaatschappijen en grootverbruikers in de industrie. Minister De Pous wees dit plan van de hand; het kon niet zo zijn dat de exploitatie van het aardgasveld alleen een zaak van de oliemaatschappijen zou worden. Maar hoe moest men het dan aanpakken?

Er was een vernieuwing in het denken over energiegebruik voor nodig om de Groningse ontdekking werkelijk te gelde te maken. En die was even simpel als briljant: het gas moest niet gebruikt worden door industrie en elektriciteitscentrales, maar door de kleinverbruikers, vooral voor de ruimteverwarming van huizen. Dit plan kwam uit de koker van Esso. De Amerikanen zagen al snel de enorme potentiële waarde van de gasvoorraad voor de kleinverbruikersmarkt. De Groningse aardgasvoorraad lag immers in een zeer rendabel afzetgebied: het dichtbevolkte Europa, met ruim 100 miljoen potentiële klanten, ruim voldoende om de aanleg van een leidingennetwerk en het ombouwen van gastoestellen voor de calorische waarde van het Groningse aardgas te betalen.

In maart 1961 ging ook Shell akkoord met het plan. Daarna volgde nog een jaar van onderhandelen met de overheid. Minister De Pous wist op een slimme manier de Staatsmijnen, een overheidsbedrijf, bij het overleg te betrekken. Met de daar aanwezige knowhow kon men enig gewicht in de schaal leggen tegenover de oliereuzen. Deze combinatie van steenkool- en oliebelangen zou samen met de overheid verantwoordelijk worden voor de toekomstige gasvoorziening van Nederland.

Gashaarden

Het resultaat van de onderhandelingen is terug te vinden in de bekende Nota inzake het aardgas van 1962, die de kenmerkende Nederlandse sfeer van privaatpublieke samenwerking ademde. Daarbij valt op dat de gekozen constructie eigenlijk een façade was om het overheidsaandeel te maskeren. De oliemaatschappijen waren zeer beducht voor een al te zichtbare positie van de overheid bij de winning en verkoop van het aardgas B in de volksmond wel het ‘sjeikeffect’ genoemd. Shell en Esso zouden hun bestaande belangen in de olielanden in het Midden-Oosten ondermijnen als zou blijken dat zij in een van hun thuislanden akkoord waren gegaan met een aanzienlijke financiële en bestuurlijke inbreng van de overheid.

In de nota ging de minister uit van een exploitatieduur van dertig jaar. Men was er namelijk van overtuigd dat nieuwe vormen van energie, vooral kernenergie, binnen afzienbare termijn de plaats van aardgas zouden innemen. Gedurende deze periode zouden daarom de investeringen moeten worden terugverdiend. De productie zou plaatsvinden onder verantwoordelijkheid van een maatschap bestaande uit Staatsmijnen, Esso en Shell. Ook werd de oprichting van een organisatie aangekondigd die verantwoordelijk was voor de inkoop, het transport en de verkoop van het Groningse aardgas: de NV Nederlandse Gasunie.

Eind 1963 werd het eerste Groningse aardgas geleverd aan de Gasunie. Die was ook verantwoordelijk voor de aanleg van een nationaal distributienet, dat binnen zes jaar was voltooid. In deze periode werden installaties in heel Nederland omgebouwd van stadsgas naar aardgas. Aanvankelijk stonden kleinverbruikers niet te springen om een andere gasaansluiting; het bestaande stads- en cokesgas voldeed goed en was niet duur. Met veel subsidies en reclamecampagnes werd het Nederlandse publiek echter overtuigd van de voordelen van aardgas. De conversie bereikte in 1966 een hoogtepunt. In het begin van de jaren zeventig was 90 procent van de 3,3 miljoen woningen in Nederland aangesloten op aardgas, op dat moment de hoogste dichtheid ter wereld.

Maar er was niet alleen een verandering bij het koken. Aardgas was goedkoper dan huisbrandolie, kolen en stookolie. Tussen 1963 en 1973 nam het gemiddelde verbruik per aansluiting toe van 300 tot 3300 kubieke meter. In 1968 werden in Nederland geen kolenhaarden meer verkocht; gashaarden en cv-ketels hadden bijna de gehele markt veroverd. De kolenboer verdween uit het straatbeeld. Ook het buitenland profiteerde van het Groningse aardgas. Het werd in deze jaren voor een appel en een ei aangeboden aan afnemers in België, Duitsland, Frankrijk en Italië. In 1975 had de Gasunie praktisch een monopoliepositie in de West-Europese gasmarkt.

In de jaren zeventig kenterde het tij. De oliecrises van 1973 en 1979 en de maatschappelijke bezwaren tegen grootschalige toepassing van kernenergie dwongen de Nederlandse overheid tot een ander beleid. Er diende zuinig te worden omgesprongen met de strategische Groningse voorraad. De kleinverbruiker werd geconfronteerd met prijsverhogingen en de Nederlandse diplomaat D.P. Spierenburg werd uitgezonden om de oude exportcontracten open te breken. Nederland dreigde miljarden mis te lopen. Spierenburg bleek zeer succesvol; na 1981 namen de aardgasbaten van de overheid snel toe. Nederland profiteerde sterk van de internationale prijsverhoging van energie.

Goedkope komkommers

Met de introductie van het aardgas voltrok zich in de Nederlandse huishoudens een stille revolutie. De stemming was in de jaren zestig euforisch te noemen, niet in het minst door de zwaar aangezette reclame om over te stappen op ruimteverwarming en wat vaker in bad te gaan. De overheidscampagnes waarin centrale verwarming werd gepropageerd, tot in de Nederlandse toiletten en badkamers, hadden in het sobere Hollandse woonklimaat een schokeffect.

Tot dan toe werd meestal slechts één ruimte in huis verwarmd. Nederlanders zaten rond de kolenkachel in de woonkamer of in de keuken. In 1950 had slechts 5 procent van de Nederlandse woningen centrale verwarming, veelal op oliestook. Deze zuinige wooncultuur bleef ook na de afschaffing van de naoorlogse distributie hardnekkig standhouden, zelfs na de welvaartsrondes en loonsverhogingen rond 1960. Met de introductie van het aardgas nam Nederland echter afscheid van het sobere stookgedrag. Het percentage centraal verwarmde woningen zou in de loop van de jaren zestig stijgen naar meer dan 30 procent.

Eigenlijk heeft de euforie rond het aardgaswonder precies tien jaar geduurd, van 1963 tot 1973. Groot was de verrassing toen de overheid de burger in het begin van de jaren zeventig opriep tot besparing en zuinig stookgedrag. Maar Jan Modaal gehoorzaamde weer braaf: hij begon zijn huis te isoleren, met subsidie van de overheid. Gasprijzen schoten de hoogte in en gezinnen werd geleerd de gordijnen te sluiten en de thermostaat een uurtje eerder laag te zetten. De magie van Slochteren was uitgewerkt. Aardgas was een normaal product geworden met een prijs die in menige portemonnee gevoeld werd.

Aardgas veranderde ook de Nederlandse economie. De nieuwe energiebron versnelde de sluiting van de kolenmijnen in Limburg B met aardgasopbrengsten werd vervangende werkgelegenheid gestimuleerd. Ook werd de ontwikkeling van energie-intensieve sectoren, zoals de tuinbouw, in de economie bevorderd. Voortaan kon het Nederlandse publiek het hele jaar door beschikken over goedkope komkommers, paprika’s en chrysanten van Hollandse tuinders. Er kwamen speciale tarieven voor grootverbruikers, waaronder de chemische industrie en metaalnijverheid. Daarnaast profiteerden de stikstofproducenten en elektriciteitscentrales, die allemaal overgingen van steenkool op aardgas.

Ook de overheid plukte de vruchten van het aardgas en incasseerde uiteindelijk circa 80 procent van de opbrengsten. De aardgasbaten namen in de jaren zeventig en tachtig exponentieel toe: van 1,7 miljard gulden in 1973 tot 19,5 miljard in 1982 en maar liefst 24 miljard in 1985. In 1982 was aan aardgas in totaal 131 miljard gulden verdiend; hiervan was 100 miljard in de staatskas terechtgekomen. Drie tot vijf procent van de rijksbegroting werd in deze jaren gedekt door de aardgasbaten, met in een enkel jaar zelfs een piek van 15 procent.

Dutch disease

Vaak is gesteld dat de overheid dit geld heeft benut voor de uitbouw van de sociale sector. Hierbij wordt vergeten dat het belangrijkste deel van de sociale wetgeving dateert van voor de explosie van de aardgasbaten. De aardgasinkomsten bleken in de jaren zeventig en tachtig echter een mixed blessing. Door de export van aardgas werd de gulden namelijk een sterke munteenheid. Terwijl de economie in de jaren rond 1980 stagneerde, bleek de harde gulden de concurrentiepositie van Nederland verder te verslechteren. De achteruitgang werd opgevangen met een almaar uitdijend overheidsbudget, deels gefinancierd met aardgasbaten. Op deze wijze werden de signalen van economische malaise door beleidsmakers niet op tijd gezien of serieus genomen. Buitenlandse journalisten spraken van de Dutch disease.

Het Groningse aardgas bracht het land niet de gouden bergen waarvan in de jaren zestig werd gedroomd. Energieprijzen worden internationaal bepaald. De hoge energietarieven na 1973 waren weliswaar gunstig voor de overheid, maar slecht voor de energie-intensieve sectoren in de economie, die verslaafd waren geraakt aan voordelig aardgas. Toch is de balans ondubbelzinnig positief. De vondst heeft de economische modernisering van Nederland in de jaren zestig en zeventig versneld en het dagelijkse leven voor de Nederlandse burger ongekend comfortabel gemaakt.

Meer weten

  • Ondergronds rijk. 25 jaar Gasunie en aardgas (1988) door W.Kielich.
  • Techniek in Nederland in de Twintigste Eeuw (2000) door J.W. Schot e.a. (red.).
  • De economische betekenis van Nederlands aardgas (1981) door F.G.M Wieleman.