Home De gewelddadige dood van de Romeinse keizers

De gewelddadige dood van de Romeinse keizers

  • Gepubliceerd op: 3 juli 2001
  • Laatste update 07 apr 2023
  • Auteur:
    Fik Meijer
  • 12 minuten leestijd
De gewelddadige dood van de Romeinse keizers

Keizer Nero stak een dolk in zijn keel, Otho werd aan een vleeshaak de Tiber in getrokken en Commodus werd gewurgd. De doodsoorzaak van de Romeinse keizers was een thermometer voor de toestand van het rijk.

Weinig heersers hebben over een groter gebied geregeerd dan de Romeinse keizers. In de eerste twee eeuwen van onze jaartelling heersten zij van Brittannië in het westen tot de rivier de Eufraat in het oosten, en van de Sahara in het zuiden tot de Rijn en Donau in het noorden. Ze beschikten over enorme rijkdommen, waren verzekerd van de steun van legers en wisten zich omringd door grote groepen vleiers. Invloedrijke personen die het waagden iets tegen hen te ondernemen of hen zelfs maar tegenspraken waren hun leven niet zeker.

Maar hoe machtig ze ook waren, zelfs de Romeinse keizers moesten op hun tellen passen. Als ze het in de ogen van de senatoren te bont hadden gemaakt, konden ze rekenen op kritiek. Echt gevaarlijk werd het echter als niet alleen de senaat maar ook de keizerlijke garde (de persoonlijke lijfwacht van de keizer), het leger en het volk van Rome van hun ongenoegen blijk gaven. Zo’n situatie deed zich voor als een keizer met een door eigenwaan ingegeven politiek iedereen tegen zich in het harnas had gejaagd.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Hoe slechter de situatie in het rijk was, hoe kwetsbaarder de positie van de machtigste man. In de eerste twee eeuwen van de keizertijd, die begon met Octavianus Augustus in 27 v.Chr., waren de meeste heersers geruime tijd aan het bewind. Ze beleefden een rustig levenseinde, dwazen als Caligula en Nero uitgezonderd. Maar in de derde eeuw was de politieke, militaire en economische situatie van dien aard dat keizers bijna permanent de kans liepen uit de weg te worden geruimd nog voordat ze goed en wel op de troon waren geïnstalleerd. Aan troonpretendenten echter geen gebrek. Steeds weer dienden nieuwe kandidaten zich aan, in de hoop dat zij wel konden wat hun voorgangers niet was gelukt: overleven op de troon. Dat lot was in de derde eeuw maar weinigen beschoren. De meesten wachtte een ellendig levenseinde. Zij lieten het leven door vijandelijke wapens, de moordende handen van personen uit hun directe omgeving, of ze zagen in hun wanhoop geen andere mogelijkheid dan zichzelf van het leven te beroven.

Rome heeft tot de afzetting van Romulus Augustulus, de laatste keizer van het West-Romeinse Rijk in 476, maar liefst 86 alleenheersers gehad. De vele troonpretendenten, die soms maar enkele dagen of weken aan het bewind waren, zijn daarbij niet eens meegerekend. Er waren goede keizers bij, maar ook mannen van wie men zich kan afvragen hoe ze ooit op de troon waren gekomen en – nog erger – hoe ze zich er zo lang konden handhaven. We zijn over hun laatste dagen door de geschiedschrijvers uit de oudheid redelijk goed geïnformeerd. Zelfs het levenseinde van keizers wier bewind zeer kortstondig was, is niet aan hun aandacht ontsnapt. Van sommigen delen zij niet meer mee dan de manier waarop ze zijn gestorven, maar van de keizers die tot de verbeelding spraken vanwege hun goede regering of totale wanbeleid, wordt de dood uitgebreid beschreven.

We dienen ons bij alle sterfscènes wel te realiseren dat we moeten afgaan op wat de geschiedschrijvers daarover meedelen, en dat is niet altijd objectief. Suetonius en Tacitus bijvoorbeeld, die het levenseinde van de keizers van de eerste eeuw beschreven, gaven duidelijk blijk van hun afkeer van bepaalde heersers. Daarnaast waren sommige auteurs gewoon slecht geïnformeerd. De Historia Augusta, een vierde-eeuwse verzameling biografieën van keizers en tegenkeizers (mannen die zichtzelf tot keizer uitriepen maar niet werden erkend door de senaat, is weliswaar buitengewoon amusante literatuur, maar de historische betrouwbaarheid is niet altijd even groot. Dat geldt zeker ook voor de op het grensvlak van de derde en vierde eeuw levende Lactantius. Deze christelijke auteur schreef De dood van de vervolgers, waarin hij de keizers die zich aan christenvervolgingen hadden schuldig gemaakt hardhandig aanpakte. Hij schiep er zichtbaar behagen in hen zo gruwelijk mogelijk aan hun einde te laten komen.

Vredige dood

Opvallend is dat slechts twintig procent van alle keizers in bed stierf. De troonpretendenten die het niet verder brachten dan de status van tegenkeizer, kwamen bijna allemaal door geweld om het leven. Betrekkelijk veilig was de positie van de keizers in de eerste tweehonderd jaar van de Keizertijd. Augustus (14), Tiberius (37), Vespasianus (79), Titus (81), Trajanus (117), Hadrianus (138), Antoninus Pius (161) en Marcus Aurelius (180) stierven een natuurlijke dood en hadden de tijd na te denken over hun naderend einde. Augustus deed dat door op zijn sterfbed aan zijn vrienden te vragen of hij zijn rol in de komedie Leven goed had gespeeld. De militair Vespasianus was minder beschouwend en riep toen hij in een aanval van diarree het aardse leven verliet: `Ik geloof dat ik een god word.’

Echt reflecteren op leven en dood deed de filosoof-keizer Marcus Aurelius. Hij zag de dood moedig onder ogen, verzoend met de tijdelijkheid van het bestaan. Begin maart 180 werd hij in Pannonië ernstig ziek. Hij voelde dat zijn dagen waren geteld, maar het naderend afscheid verontrustte hem niet. Hij achtte zijn aardse leven voltooid en verlangde intens naar de dood. Vijf dagen wees hij alle voedsel en drinken af. Op de zesde dag ontbood hij zijn vrienden. Luchtig sprak hij over aardse zaken. De dood, zo hield hij zijn gehoor voor, stelde niets voor. Toen zijn vrienden hun emoties nauwelijks nog de baas waren, wees Marcus Aurelius hen terecht: `Waarom wenen jullie om mij, in plaats van je op te winden over de pestepidemie die talloze slachtoffers maakt?’ Bij het afscheid hees hij zich omhoog uit de kussens en vroeg de aanwezigen om als vaders te zijn voor zijn zoon Commodus en hem te begeleiden in zijn regering. Dat was de enige manier waarop zij de herinnering aan hem levend konden houden. Na deze woorden zakte hij weer terug, volledig uitgeput, en zei geen woord meer. Een dag later, in de vroege ochtend van de 17e maart, bedekte hij zijn hoofd en gaf de geest.

Nog indrukwekkender was het levenseinde van Julianus, door christenen later `de Afvallige’ genoemd, in 363 na een regering van slechts achttien maanden. Julianus had maar enkele uren om zich op de naderende dood voor te bereiden, nadat hij op een veldtocht tegen de Perzen door een speer in zijn lever was geraakt. Hij werd naar het legerkamp gebracht, waar artsen tevergeefs probeerden zijn leven te redden. Maar toen alle pogingen tevergeefs bleken, riep hij zijn vrienden en meest toegewijde legerofficieren rond zijn bed bijeen en legde, volgens de geschiedschrijver Ammianus Marcellinus, verantwoording af voor zijn regeringsdagen. Hij bracht naar voren dat hij de dood niet vreesde en met een gerust hart afscheid nam van het leven. Toen de omstanders hun tranen de vrije loop lieten, zei hij dat het beneden hun waardigheid was te treuren om een keizer die in de gunst stond van de hemel en de sterren. Hij wilde met aanwezige filosofen zelfs nog een gesprek aangaan over de goddelijke natuur van de ziel, maar zijn krachten begaven het. Na het drinken van een beker koud water verliet hij vredig het leven. Hij was pas 32 jaar oud.

Fuifnummer

Er waren ook keizers die zich met de dood geen raad wisten. Hoe rampzalig hun regering ook was geweest, zij weigerden te geloven dat hun dood daarvan het rechtstreekse gevolg was. De krankzinnige Caligula had vier jaar lang, van 37 tot 41, het Romeinse volk bestookt met waanzinnige voorstellen. Geen moment besefte hij echter hoeveel weerzin hij daarmee had opgeroepen. Na een theaterbezoek werd hij door een groep hooggeplaatste senatoren en militairen met dolksteken om het leven gebracht. Voor sommige moordenaars was zijn dood echter nog niet genoeg; ze zetten hun tanden in zijn vlees, toen hij allang aan zijn verwondingen was bezweken.

Een minder bekende keizer, Didius Julianus, werd eind maart 193 keizer door de soldaten van de keizerlijke garde per man meer dan twintigduizend sestertiën toe te zeggen – ruim drie keer het jaarinkomen van een doorsnee-senator. Hij begreep niet dat de staatskas niet berekend was op dergelijke donaties. Na een regering van 66 dagen, waarin hij zich ontpopte als een fuifnummer en een zatlap, werd hij door de senaat ter dood veroordeeld. Een officier kreeg de opdracht het vonnis te voltrekken. Hij trof een eenzame, bange man aan, door iedereen verlaten, zelfs door zijn lijfwachten. Toen de beul zijn zwaard tevoorschijn haalde, barstte Julianus in tranen uit en riep zonder enige zelfkritiek: `Wat voor kwaad heb ik gedaan? Wie heb ik gedood?’ Het mocht hem niet baten.

Nog schrijnender was het onbegrip van Heliogabalus. Bijna vier jaar, van 218 tot 222, had hij de soldaten, het gewone volk en de senaat van Rome getart met de meest vreemde beslissingen en met seksuele perversiteiten van het ergste soort. In maart 222 was voor de soldaten de maat vol. Ze bestormden het kampheiligdom waarin hij zich had verschanst. Heliogabalus hoopte nog in een kist te kunnen ontsnappen, maar de soldaten drongen het heiligdom binnen en vonden de nog maar achttienjarige doodsbange jongen in de armen van zijn moeder. Beiden werden met zwaardhouwen om het leven gebracht. Een andere bron vertelt dat Heliogabalus zich had verborgen in een toilet, waar hij door de soldaten uit werd gesleurd, waarna hij werd gedood. De gruwelijk verminkte lichamen van de keizer en zijn moeder werden in triomf door de stad gedragen en verzwaard met stenen van een brug de Tiber in gesmeten. Zo groot was de haat tegen Heliogabalus dat de soldaten niet wilden dat zijn lichaam zou blijven drijven en alsnog begraven zou worden.

Misschien is de meest invoelende doodsbeschrijving van een keizer die niet inzag waarom iedereen het op hem gemunt had, wel bij Suetonius te vinden. Met veel gevoel voor drama verhaalt hij over de laatste uren van Nero op 9 juni 68. Beland in een uitzichtsloze situatie vroeg de keizer zijn laatste getrouwen hem te doden, maar zij weigerden. Terwijl hij nog aarzelde of hij de hand aan zichzelf moest slaan, kreeg hij een brief aangereikt waarin het vonnis werd beschreven: hij zou aan de schandpaal worden vastgebonden en worden gegeseld tot de dood erop volgde. Nero pakte twee dolken en beproefde de scherpte van het staal, maar de definitieve daad stelde hij steeds uit, met het excuus dat zijn tijd nog niet was gekomen. Tegelijk verfoeide hij zijn lafheid. `Dat past niet bij Nero, verman je,’ mompelde hij steeds. Toen hij de op hem af gestuurde ruiters het terrein van de villa op hoorde rijden, stak hij de dolk in zijn keel, uitroepend: `Welk een kunstenaar sterft er in mij!’ Waarschijnlijk was de steek niet dodelijk en heeft een vrijgelaten slaaf uit zijn gezelschap hem uiteindelijk uit zijn lijden verlost.

Afgestroopte huid

Van sommige keizers was de dood ronduit gruwelijk, en de geschiedschrijvers doen daarvan openlijk verslag. We lezen dat dictator Julius Caesar, die de basis legde voor de keizertijd, op 15 maart 44 v.Chr. door 23 of 27 messteken werd doorboord, dat Otho in 69 na langdurige folteringen met een vleeshaak de Tiber in werd getrokken, dat Domitianus in 96 vechtend met zijn belagers door zeven dolksteken is omgebracht, en dat Commodus in 192 werd gewurgd, nadat een vergiftiging was mislukt. In de derde eeuw trof bijna alle keizers een gewelddadig lot. Alleen van keizer Claudius Gothicus (270) wordt aangenomen dat hij aan een ziekte is overleden.

Niet van alle keizers staat de doodsoorzaak vast. Raadselachtig is de dood van Valerianus, keizer van 253 tot 260. Lactantius doet van diens laatste publieke optreden en wat daarop volgde op wel heel kleurrijke wijze verslag. Valerianus trachtte in 260 de stad Edessa te verdedigen tegen aanvallen van de Perzen. Omdat hij voelde dat de situatie precair werd, arrangeerde hij een ontmoeting met de Perzische koning Shapur om over een wapenstilstand te praten. Terwijl beide mannen van gedachten wisselden, grepen Perzische soldaten Valerianus plotseling beet en voerden hem af.

Volgens Lactantius werd de gegijzelde Valerianus het voorwerp van hoon en spot. Shapur nam hem overal mee naartoe. Als hij in zijn wagen wilde stappen of zijn paard wilde bestijgen, beval hij de keizer voor hem te buigen en hem als opstapje zijn rug aan te bieden. Telkens weer beet hij Valerianus toe dat dit de werkelijkheid was, en niet de overwinningen die de Romeinen op hun fresco’s uitbeeldden. Toen Valerianus in gevangenschap overleed, werd zijn huid van zijn lichaam gestroopt, dieprood gekleurd en in een Perzische tempel opgehangen. En elke keer wanneer er Romeinse gezanten op bezoek waren, werden zij meegetroond naar de tempel waar de afgestroopte huid hing als stille getuige van de grootste smaad die ooit een Romeinse keizer was aangedaan.

Of dit verhaal op waarheid berust, is niet te achterhalen. Zoals ook de laatste dagen van veel andere keizers niet goed te reconstrueren zijn. Maar hoe onduidelijk of gekleurd de berichtgeving in de bronnen ook is, het staat vast dat de heersers van het Romeinse Rijk meer op hun hoede moesten zijn dan hun uitgelezen positie doet vermoeden. Overal loerde gevaar. Dat te erkennen en te accepteren was misschien wel hun moeilijkste opdracht. Goede keizers waren zich daar voortdurend van bewust; slechte keizers kwamen er meestal pas achter wanneer het te laat was en betaalden daarvoor met hun leven.

Fik Meijer is hoogleraar oude geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. In oktober-november 2001 verschijnt zijn boek ‘Keizers sterven niet in bed. Van Caesar tot Romulus Augustulus’.