Home De Friese dichter Pieter Jelles Troelstra

De Friese dichter Pieter Jelles Troelstra

  • Gepubliceerd op: 25 juni 2013
  • Laatste update 31 mrt 2023
  • Auteur:
    Rob Hartmans
  • 14 minuten leestijd

Socialist Troelstra was een bevlogen politicus én een hartstochtelijk dichter. Trots schreef hij over zijn vrijheidslievende, maar arme Friesland. Generaties Friezen koesterden zijn gedichten.

Pieter Jelles Troelstra wordt vooral herinnerd als socialistisch leider, als de man die met vlammende redevoeringen en artikelen het uitgebuite en rechteloze proletariaat opriep zich te organiseren en de strijd aan te gaan met de heersende klasse. En als de man die zich in 1918 zo liet meeslepen door zijn eigen enthousiasme over de politieke omwentelingen in Midden- en Oost-Europa dat hij verkondigde dat de revolutie niet zou stoppen bij Zevenaar. Gezien Troelstra’s geestdrift en gedrevenheid was het zeker terecht dat zijn in 2010 verschenen biografie de titel Politicus uit hartstocht kreeg.

Toch was politiek zeker niet Troelstra’s eerste passie, en wie hem wil begrijpen zal ook naar andere facetten van zijn leven moeten kijken. Wat dat betreft is de titel van een ander boek, dat al in 1925 verscheen, minstens even veelzeggend: Troelstra als Fries dichter. Om Troelstra en zijn gedrevenheid te snappen, is het essentieel om zijn Friese achtergrond te kennen, en zijn werk als dichter.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Toen Troelstra in 1930 overleed, werd hij niet alleen in de Friese pers herdacht als ‘ús folksdichter’. Ook andere tijdgenoten wezen erop dat Troelstra’s dichterschap geen bijkomstigheid, een liefhebberij voor de lege uurtjes was geweest. Het christelijk-historische dagblad De Nederlander schreef: ‘Troelstra was dichter; hij zag de dingen van ééne zijde, en daar zag hij ze mooi en groot.’ In het eerste deel van zijn Gedenkschriften – die uit vier banden bestaan en meer dan 1200 bladzijden tellen – benadrukte Troelstra zelf dat hij in zijn dichterschap aansluiting zocht, en vond, bij het Friese volk.

Troelstra had een uiterst romantische opvatting van het dichterschap, en liet zich vooral inspireren door oude Friese wetsteksten, de zeventiende-eeuwse poëzie van Gysbert Japiks en de spreektaal van het platteland. Van de literaire revolutie van de Tachtigers, zijn generatiegenoten, wilde hij niets weten. Volgens hem was dat niet meer dan ‘het uitpluizen en overdrijven van individualistische, veelal zuiver literaire gevoelens, vaak tot wereldstormen opgevijzeld’.

Troelstra vond de Tachtigers ‘sektarisch en elitair’, en het was geen toeval dat hij begin twintigste eeuw met enkelen van hen zou botsen, met name met Herman Gorter en Henriette Roland Holst. Hoewel zij inmiddels tot het marxisme waren bekeerd en zich opwierpen als woordvoerders van de geknechte arbeidersklasse, hadden ze volgens Troelstra geen enkele voeling met het volk en was hun roep om een ‘wereldrevolutie’ even abstract en steriel als hun literaire streven.

In de strijd die hij binnen de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) moest voeren tegen marxistische, door revolutionair ongeduld bevangen intellectuelen, werd hem zijn Friese afkomst vaak voor de voeten geworpen. De in het Noord-Hollandse Groot-Schermer geboren Piet Wiedijk (die onder het pseudoniem J. Saks scherpzinnige, maar dogmatische essays schreef) suggereerde dat de successen die de jonge Troelstra in het uiterst provinciale Friesland had geboekt hem naar het hoofd waren gestegen. De Rotterdammer Willem van Ravesteyn, een van de oprichters van de communistische partij in Nederland, beschreef Troelstra in zijn memoires als ‘de Friesche boerentelg, die steeds een beetje den stempel bleef dragen van zijn noordelijken en provincialen komaf’. Eerder had hij hem, in navolging van Saks, reeds uitgemaakt voor ‘deze over ’t paard getilde Friesche boer […] man zonder werkelijke beschaving en werkelijke kennis’.

Troelstra stamde inderdaad af van, zoals Van Ravesteyn denigrerend schreef, ‘zeer kleine en arme Friesche keuterboertjes’. En daar was hij trots op. In de openingszin van zijn memoires schreef hij: ‘Uit de massa der naamlooze werkers voor hun dagelijksch brood ben ik voortgekomen.’

Hij liet zijn Gedenkschriften beginnen in 1744. Toen kocht een voorvader een boerderij bij het gehucht Ter Oele, in het merengebied ten zuiden van Sneek. Nadat zijn veestapel tot tweemaal toe door de runderpest was weggevaagd, moest hij die uiteindelijk verruilen voor een kleinere. Zijn zoon moest ook die verkopen en stierf in grote armoede. Diens zoon, Troelstra’s overgrootvader, wist weer wat omhoog te klauteren op de maatschappelijke ladder en werd beurtschipper.

Weer een generatie later verdiende Troelstra’s grootvader als scheepstimmerman de kost. Hij overleed al jong en daarom moest zijn zoon Jelle (1833-1906), Troelstra’s vader, al op negenjarige leeftijd van school om te gaan werken, onder meer als hulpje van de belastinggaarder. Daarnaast bestudeerde hij in de avonduren het belastingrecht, en daardoor kon hij op twintigjarige leeftijd in dienst treden bij de belastingen, waar hij het uiteindelijk tot ontvanger zou brengen.

Doordat hij ook de Onderlinge Brandwaarborgmaatschappij Neerlandia oprichtte, raakte Troelstra senior na verloop van tijd in goeden doen. En als liberaal wethouder en locoburgemeester ging hij tot de notabelen van Leeuwarden behoren. Zijn zoon kon in Groningen gaan studeren.

Pieter Jelles was in 1860 geboren in Leeuwarden, maar in 1869 verhuisde het gezin in verband met het werk van zijn vader naar Stiens, het belangrijkste dorp van de gemeente Leeuwarderadeel, die toen alle dorpen en vlekken rond de Friese hoofdstad omvatte. Aanvankelijk werd hij daar niet erg geaccepteerd en was zijn ‘stadsfries’ aanleiding om hem uit te lachen en te pesten. Maar al spoedig begon hij zich thuis te voelen in het boerendorp, en later zou hij met weemoed terugdenken aan de wuivende koren- en koolzaadvelden, de bloemenrijke weilanden, de oude terpen en ‘de warme lucht van vreedzaam herkauwende en genoeglijk steunende koeien’. Over de toen achthonderd jaar oude kerk van Stiens dichtte hij:

Midden yn ’t doarp stiet, stoer en steech,

D’âlde skiere toer;

Sjocht de wide fjilden oer;

Sjocht omheech, omleech.

Toen Troelstra vijftien was, ging het gezin, waarvan de moeder inmiddels was overleden, terug naar Leeuwarden. Pieter Jelles bezocht er eerst de rijks-hbs en vervolgens het gymnasium. Ondertussen stortte hij zich vol overgave in het Friese literaire leven. In 1881 publiceerde hij zowel een bundel bruiloftsliederen als het boekje Wiersizzery fen Alde Foekje. Dat bevatte versjes die hij, verkleed als waarzegster Foekje fan Heech, op zomeravonden voordroeg in de dorpen rond Leeuwarden.

Het jaar erop, nadat hij in Groningen met zijn rechtenstudie was begonnen, publiceerde hij samen met enkele vrienden de bundel It jonge Fryslân, waarvoor hij de grootste hoeveelheid kopij leverde. In het openingsgedicht viel – hier in vertaling – onder meer te lezen:

Nog leeft de oude Friese taal

Op duizend Friese tongen;

In haar heeft menig Fries van al

Wat goed en waar is, gezongen.

Een van Troelstra’s overige gedichten was het tientallen bladzijden beslaande epos Teaco en Gerbrich, over een twaalfde-eeuwse vete tussen een stel eigenwijze, maar vrijheidslievende Friezen. Hartstochtelijk geloofde Troelstra namelijk in de ideologie van het vrije Friesland:

Door de wilde zee besprongen,

Duizend malen steeds opnieuw,

Vaak belaagd maar nooit bedwongen,

Waren Friezen fier en vrij;

Vrijheid was de hoogste wet

In het hart der edele Friezen.

Hoewel die roemrijke geschiedenis voor een groot deel een mythe was, heeft de vrijheidsgedachte een belangrijke rol gespeeld bij Troelstra’s keuze voor het socialisme, die hij rond 1890 maakte. Het geknechte en uitgebuite Friese volk moest niet alleen de strijd aanbinden tegen de ‘Hollanders’, maar in de eerste plaats tegen de rijke boeren en op winst beluste ondernemers in de eigen provincie.

Tijdens zijn studietijd gaf Troelstra zich vooral over aan Wein, Weiber und Gesäng. Politiek beschouwde hij zichzelf aanvankelijk als liberaal. Hij timmerde flink aan de weg als journalist en was ook een van de samenstellers van de bloemlezing Nij Frysk Lieteboek. Die verscheen in afleveringen en Troelstra leverde veel teksten aan. Als dichter en medeoprichter en redacteur van het blad For hûs en hiem werd hij een heuse Friese beroemdheid.

Er is over Troelstra’s Friese gedichten en liederen vaak lacherig en meewarig gedaan, en door hun dikwijls ongeremde sentimentaliteit doen ze nu ook tamelijk gedateerd aan, maar generaties Friezen koesterden ze, droegen ze voor en zongen ze. Niemand minder dan Johan Huizinga prees ze in het deftige tijdschrift De Gids wegens hun ‘natuurlijke kracht van het rythme, de sterke toonval’: ‘Zijn verzen staan rechtop, of stappen met forschen tred. Het is zulk een open geluid.’

Dat ze traditioneel waren, en niet aansloten bij de literaire modes van dat moment, was volgens Huizinga niet meer dan logisch. Het was typische volkskunst, en een dergelijke provinciale literatuur ‘kan en mag niet breken met de traditie; het zou zijn den wortel afsnijden.’ Het was levende, in het volk en de geschiedenis gewortelde literatuur, die dat Friese volk zeer waardeerde.

Dat Troelstra rond zijn dertigste niet meer voldoende had aan literatuur en andere geneugten des levens, bleek onder meer uit het gedicht ‘In nije tiid’ (Een nieuwe tijd). Dat verscheen in For hûs en hiem en begon met de regels: Der giet in rop oer alle lannen,/ In rop om frijdom, witnis, ljocht… (Daar gaat een roep door alle landen,/ Een roep om vrijheid, kennis, licht…). Verschillende lezers zegden hun abonnement op, en sommige vrienden braken resoluut met Troelstra.

Voor een van hen was duidelijk dat hij niet langer een Fries dichter was, maar een ‘sociaal-democratisch volksopruier’.

In werkelijkheid was Troelstra nog geen lid van de door Ferdinand Domela Nieuwenhuis gedomineerde Sociaal-Democratische Bond. Maar als advocaat werd hij dagelijks geconfronteerd met de ellende van veel kleine boeren, pachters en landarbeiders, die zwaar getroffen werden door de hevige landbouwcrisis die Nederland toen al meer dan tien jaar teisterde. De beweging voor algemeen kiesrecht had Troelstra al eerder de politiek in getrokken, en nu werd hij steeds radicaler. Hij verdedigde onder meer Jan Stap en Germ van Tuinen van landarbeidersbond ‘Broedertrouw’ in het Bildt, die tijdens een staking werkwilligen zouden hebben bedreigd.

Ook als redacteur van de linkse Sneeker Courant werd Troelstra bekend als radicaal voorvechter van de morrende plattelandsbevolking, wier ellende uitzichtloos leek en tegen wie telkens bereden marechaussees werden ingezet. In 1892 werd beweerd dat Troelstra had opgeroepen om bomaanslagen te plegen tegen de bezittende klasse, en zelfs dat hij bij een proefexplosie langs de weg tussen Leeuwarden en Hardegarijp zichzelf bijna had opgeblazen. Toen kort daarna regentes Emma en de elfjarige koningin Wilhelmina naar Friesland kwamen en Troelstra deze ‘speelpoppen van het kapitalisme’ in een artikel aanviel, werden bij hem thuis de ruiten ingegooid. Een van de stenen kwam terecht in het ledikant van zijn zoontje Jelle, die gelukkig ongedeerd bleef.

Met al deze activiteiten, en in dit tumultueuze politieke klimaat, kwam van gedichten schrijven niets meer terecht. En in deze jaren voltrok zich nog een breuk, die Troelstra beslist pijn heeft gedaan: in 1893 verliet hij Friesland en vertrok hij naar Amsterdam.

Als journalist, propagandist en politicus verwachtte Troelstra in het westen van het land meer te kunnen bereiken. Het begin was heel moeizaam: de SDAP, die hij in 1894 mede oprichtte, groeide slechts heel langzaam. Maar uiteindelijk bleek Troelstra’s beslissing om te verhuizen de juiste. Toch zou de band met Friesland altijd heel sterk blijven. Zo werd hij in 1897 voor het kiesdistrict Tietjerkstradeel in de Tweede Kamer gekozen, richtte hij twee jaar later het blad Arm Friesland op, en zorgde hij ervoor dat er in het straatarme veengebied in de gemeente Achtkarspelen een vergaderzaaltje werd gebouwd.

Grote bekendheid verwierf Troelstra als advocaat in de roemruchte Hogerhuis-zaak, rond drie Friese broers. Op oudejaarsdag 1895 waren Wybren, Marten en Keimpe Hogerhuis gearresteerd wegens inbraak in de boerderij van Gatze Haitsma in Britsum, enkele weken eerder. Het bewijs tegen de broers was ondeugdelijk, maar ze stonden bekend als socialisten, en na een halfjaar werden ze veroordeeld tot zware straffen.

Onmiddellijk kwam er veel kritiek op dit evidente geval van klassenjustitie. Verschillende mensen probeerden aan te tonen dat de Hogerhuizen onschuldig waren. Troelstra dook pas vrij laat op de zaak, maar vestigde met interpellaties in de Tweede Kamer veel aandacht op deze gerechtelijke dwaling. Door de officier van justitie opzettelijk te beledigen lokte hij bovendien een proces wegens smaad uit. Zo creëerde hij de mogelijkheid om, nadat het verzoek om een revisieproces was afgewezen, nieuwe getuigen op te roepen.

Als politicus zette Troelstra zich ook in voor de kleine Friese pachtboeren, die het ongelooflijk moeilijk hadden. Dit kwam hem op felle kritiek te staan van de marxistische intellectuelen in de SDAP. Volgens hun theorie was deze klasse gedoemd te verdwijnen, en moest een socialist niet proberen hen te steunen. Dit conflict was het eerste uit een bijna tien jaar durende strijd tussen Troelstra en de orthodoxe marxisten, die op het SDAP-congres van Deventer in 1909 zou eindigen in een partijscheuring en de oprichting van de Sociaal-Democratische Partij (SDP). Vanaf 1918 zou die zich de Communistische Partij in Nederland noemen, de CPN.

In een brochure uit 1906 verweet Troelstra intellectuelen als Gorter en Roland Holst ‘talmoedische spitsvondigheden en haarkloverijen’. Volgens hem bejubelden ze op basis van boekenwijsheid een abstract proletariaat, terwijl ze geen idee hadden wat er onder de arbeiders leefde. Ze wilden de SDAP omvormen tot ‘een tournooiveld van intellectuelen, de politieke editie van een der letterkundige côteriën uit de beweging van 1880’. Maar volgens Troelstra moest het gaan om ‘de nooden en behoeften en het verlangen naar maatschappelijke vrijmaking der beste, meest ontwikkelde Nederlandse arbeiders’. Voor Troelstra was het altijd: ‘eerst leven, dan de theorie.’

Nadat de radicale marxisten uit de partij waren gegooid, en Troelstra gescheiden was van zijn eerste vrouw – Sjoukje Bokma de Boer, bekend onder haar schrijversnaam Nynke van Hichtum – haalde hij in 1909 zijn dichterlier uit de wilgen. Hij publiceerde de bundel Rispinge (Oogst), waarin naast oud werk ook nieuwe verzen waren opgenomen. Aanleiding voor deze nieuwe uitbarsting van poëzie was de kritiek van zijn oude studievriend J.B. Schepers op Troelstra’s scherpe artikelen naar aanleiding van de geboorte van kroonprinses Juliana.

De conservatieve dr. Schepers was allesbehalve socialist, maar bewonderde Troelstra wel als Fries dichter. In het Nieuwsblad voor Friesland publiceerde hij een Fries gedicht waarin hij de hoop uitsprak dat Troelstra weer dichter werd, zodat hij niet langer dergelijke ‘koude woorden’ zou schrijven. Troelstra antwoordde aanvankelijk in dichtvorm dat het oude ‘dichtervuur’ nu brandde in zijn politiek: ‘Nee, doctor, rijm jij maar voor mij,/ Ik dicht nu levenspoëzij.’

Maar blijkbaar had Schepers bij Troelstra toch een snaar geraakt. Die zomer bezocht hij Ter Oele, zeilde hij op de Friese meren, en keek hij toe hoe de oogst werd binnengehaald. Het inspireerde hem tot enkele gedichtencycli, zoals It âlde doarp en It koalsiedterskjen. Na de verschijning van Rispinge maakte Troelstra een uitgebreide tournee door Friesland, waarbij hij soms optrad voor meer dan zeshonderd mensen die ademloos luisterden naar zijn beeldende, weemoedige en melodieuze poëzie. In 1925 publiceerde Schepers het boek Troelstra als Fries dichter, met daarin een bloemlezing uit diens Friestalige poëzie, in een door de dichter zelf geautoriseerde vertaling.

Zijn Friese wortels heeft Troelstra nooit verloochend – vooral in de beginjaren van de SDAP vond hij daar een belangrijk deel van zijn aanhang – en voor veel Friezen is hij in de eerste plaats een dichter gebleven. Als politicus is Troelstra vaak uitgemaakt voor opportunist, omdat hij zo snel van standpunt kon veranderen. Maar een opportunist heeft geen beginselen, en dat kon van Troelstra beslist niet worden gezegd.

Wat nogal eens vergeten wordt, is dat Troelstra advocaat was geweest, en geen slechte ook. Een goede advocaat wijzigt zijn verdedigingsstrategie als er nieuw bewijsmateriaal komt of de strategie door de houding van de rechter niet blijkt te werken. Als advocaat en politicus probeerde Troelstra koel te calculeren wat mogelijk was, en stelde hij zijn koers voortdurend bij.

Maar als hoogst impressionabele dichter liet hij zich gemakkelijk meeslepen door massale emoties en hooggespannen verwachtingen. Ooit had hij de Friezen vergeleken met IJsland: een stug en ongenaakbaar land, maar met overal geisers, ‘die nu en dan even opspringen uit de grond, om met hun hete dampen te getuigen van het warme leven, dat er onder brandt en werkt’. Wanneer dit alles door elkaar liep, zoals in november 1918, leidde dat tot veel tumult en verwarring.

Meer weten

Boeken

In 2010 publiceerde Piet Hagen de vuistdikke biografie Politicus uit hartstocht. Troelstra’s Gedenkschriften verschenen tussen 1927 en 1931 in vier delen en zijn antiquarisch volop verkrijgbaar. Ze zijn ook integraal te lezen op internet: ga daarvoor naar www.historischnieuwsblad.nl/links. Zijn poëzie is bijeengebracht in Samle fersen (1981).

Troelstra’s betekenis voor de Friese literatuur komt aan de orde in Teake Oppewal e.a., Zolang de wind van de wolken waait. Geschiedenis van de Friese literatuur (2006). Ook dat boek staat online; zie https://www.historischnieuwsblad.nl/links. Voor de Hogerhuis-affaire, zie J. Frieswijk en H. Sleurink, De Zaak Hogerhuis ‘eene gerechtelijke misdaad’ (1984).

Films

Regisseur Pieter Verhoeff heeft twee episodes uit het leven van Troelstra verfilmd. De Dream (1984) gaat over de Hogerhuis-zaak en de sociale onrust in Friesland van de jaren 1890, en Nynke (2001) over Troeltra’s eerste vrouw, Sjoukje Bokma de Boer, alias Nynke van Hichtum. Troelstra wordt in deze film gespeeld door Jeroen Willems.