Home COLUMN: Annejet van der Zijl – Heintje

COLUMN: Annejet van der Zijl – Heintje

  • Gepubliceerd op: 26 november 2013
  • Laatste update 07 apr 2020
  • 4 minuten leestijd

‘Heintje is dood’ – het bericht zoemde door de stad. De stad waar hij zoveel jaar met verve zijn rol speelde als misschien wel de enige echte playboy die Nederland ooit heeft gehad. Want spelen kon Hein ten Harmsen van der Beek, zoals zijn volledige naam luidde, en een jongetje bleef hij zijn leven lang. En gelijk had hij – want zijn jeugd viel door niets meer te overtreffen.

Samen met zijn even begaafde zusje Fritzi groeide Heintje op in een idyllisch landhuis in het Gooi, omringd door boeken, speelgoed en kunst. Hun ouders waren Eelco ten Harmsen van der Beek en Freddie Langerer, het bekende tekenaarsechtpaar dat miljoenen verdiende met onder andere Flipje uit Tiel. Ze overleden vroeg en lieten hun kinderen tamelijk onvoorbereid op het echte leven achter.

Broer en zus joegen de erfenis er in grote stijl doorheen, waarbij het ouderlijk huis als een soort speelgoedwinkel fungeerde. Zelfs de Venetiaanse kroonluchters sneuvelden in een orgie van licht en kristal toen vrienden van Heintje ze tijdens een feestje als schietschijf gebruikten.

Heintje kocht een donkerblauwe Lincoln Continental, die hij naar verluidt elke keer weer inruilde als de asbakjes vol waren. Zelfs de agenten van het politiebureau op het Leidseplein waren onder de indruk: ze maakten een speciaal haakje voor Heintjes autosleutels, die ze van hem afnamen als ze hem te dronken vonden om naar het Gooi terug te rijden.

Toen de bodem van de schatkist in zicht was gekomen, kraakte Fritzi een leegstaande villa in de buurt, Jagtlust geheten. Onder haar bewind zou dit huis uitgroeien tot de meest roemruchte kunstenaarskolonie uit de Nederlandse geschiedenis. Ondertussen wist Heintje in Amsterdam nog lang te teren op zijn faam als rijk erfgenaam. Zelf mocht hij graag vertellen over die keer dat hij een Twentse landjonker tegen het lijf liep, die – dacht hij – nog niet wist dat zijn geld op was.

‘Zeg kerel, kun je me misschien even vijfentwintig gulden lenen?’ begon Heintje. De heer in kwestie was echter gewaarschuwd en meldde beleefd dat bedrag helaas niet bij zich te hebben. ‘Een tientje dan,’ probeerde Hein. Dat had hij ook niet. ‘Vijf gulden?’ ‘Nee.’ ‘Heb je dan een sigaret voor me?’ ‘Ik rook niet.’ Waarop Heintje wanhopig uitriep: ‘Nou, dráág me dan een eindje!’

En dus moest er af en toe toch een vage poging tot werken worden gedaan. Zo begon Heintje in Griekenland ooit een occasionbedrijfje, Anything on Wheels geheten, met ‘garantie tot de hoek’. Later bezorgde de toenmalige NRC-hoofdredacteur Henk Hofland, onder de indruk van het virtuoze taalgebruik van de jonge Ten Harmsen van der Beek, hem een baantje als leerling-journalist op zijn redactie. Dat eindigde toen Heintje zijn schrijfmachine niet alleen voornamelijk bleek te gebruiken om de kater van de vorige avond op uit te slapen, maar er ook nog met Hoflands vrouw vandoor ging.

Dat acties als deze hem bij tijd en wijle een pak rammel opleverden, beschouwde Heintje als een bedrijfsrisico waarover je niet moest zeuren. En dat deed hij ook niet. Toen hij op een vroege ochtend ooit danig toegetakeld aanbelde bij kennissen, verklaarde hij met een tragische blik: ‘Parachute ging niet open.’ Heintjes vetes waren trouwens nooit van lange duur. Iedereen wist: hij was nu eenmaal zo.

Ik leerde Heintje kennen toen ik een boek maakte over Jagtlust. Nooit zal ik zijn grande entrée in American, waar we op zijn verzoek hadden afgesproken, vergeten. Hij was inmiddels al in de zestig, maar had nog altijd de allure van een filmster. Perfect in het pak als altijd schreed hij door het café, met een rode roos in zijn hand. Bij de vele ontmoetingen die volgden was de stilzwijgende afspraak: ik zorgde voor de rekening, hij hielp me met mijn boek en was leuk.

En hij wás ook leuk. Altijd even stijlvol, in alles en iedereen geïnteresseerd, vol vrolijke en gekke verhalen, en vooral geweldig geestig. Zijn grootste prestatie was misschien wel dat hij, hoe berooid hij ook raakte, nooit zuur of bitter is geworden. Voor Heintje was het leven simpel. Werken was niet leuk. Dronken zijn was wél leuk.

En dat bleef het tot die allerlaatste avond, toen hij stevig aangeschoten thuiskwam uit zijn stamcafé en op de trap naar zijn woning op de eerste etage zijn evenwicht verloor. De buren vonden hem onder aan de trap – nek gebroken, in één keer weg. Later zei de dokter dat hij er zelf waarschijnlijk niets van gemerkt had. Zoals het leven Heintje uiteindelijk met alles had laten wegkomen, zo deed de dood dat nu ook. 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.