Tot het eind van de negentiende eeuw was er in steden nauwelijks schoon drinkwater verkrijgbaar. Bier was de enige veilige drank. Best lekker om daar de dag mee te beginnen, maar er zaten ook nadelen aan, zoals Annegreet van Bergen ooit zelf ondervond.
In 1979 maakte ik als economiestudent een studiereis naar China. In die tijd liet het land slechts mondjesmaat buitenlanders toe; wij kwamen op plaatsen waar ze nog nooit westerlingen hadden gezien. Mensen liepen massaal voor ons uit en soms raakte het (fiets)verkeer er totaal door ontwricht.
Zelf waren wij helemaal door het dolle heen toen we boeren op straat hun kool en uien zagen verkopen: markt in de Volksrepubliek! Dat er in miljoenenstad Beijing slechts twee hotels voor buitenlandse gasten waren, verbaasde ons ook.
Bier boven water
Maar misschien heeft het kraanwater in Shanghai wel de meeste indruk op mij gemaakt. Dat was vies – niet zomaar een chloorsmaakje, maar het smaakte zoals een mengeling van dooie vis en rottende algen moet smaken. Zelfs de thee was van die gore smaak doortrokken. Bier en sinas waren het enige alternatief. Door mijn jetlag toch al elk besef van tijd kwijt, dronk ik bier. Ook bij het ontbijt. Daardoor is Shanghai helaas grotendeels aan mij voorbijgegaan.
Zo moet nog niet zo lang geleden het hele leven aan veel Nederlanders voorbij zijn gegaan. Totdat er eind negentiende eeuw door de aanleg van waterleidingen in steden goed drinkwater beschikbaar kwam, was bier zo ongeveer de enige veilige drank: bij het brouwen worden ziektekiemen door verhitting gesmoord.
Amsterdam, waar het water uit vuile en stinkende grachten moest worden gehaald, kreeg als eerste Nederlandse stad in 1853 een waterleiding. In 1856 volgde Den Helder. Niet om hygiënische, maar om commerciële redenen: men hoopte te verdienen aan schepen die vanuit Amsterdam via het Noord-Hollands Kanaal naar zee gingen en in Den Helder bunkerden.
In 1940 was 78 procent van de Nederlandse bevolking aangesloten op een waterleiding
Elders kostte het meer tijd de geesten rijp te maken voor deze nieuwigheid. ‘Is eene drinkwaterleiding voor Schiedam zo bijzonder noodzakelijk? Het Maaswater toch is hier gemakkelijk te verkrijgen. De stad is doorsneden met vele havens en grachten zodat de ingezetenen ruimschoots in de gelegenheid zijn zich water voor ander gebruik aan te schaffen,’ was in 1882 het verweer van een gemeenteraadslid, aldus Simon Rozendaal in zijn boek Alles wordt beter.
Ondanks dit soort strubbelingen was in 1940 78 procent van de Nederlandse bevolking aangesloten op een waterleiding, zonder dat daar rechtstreeks overheidssubsidies aan te pas waren gekomen. Volgens deskundigen was verdere aanleg in de nog resterende ‘onrendabele gebieden’ niet mogelijk zonder subsidie. In de jaren vijftig kregen steeds meer van deze ‘onrendabele gebieden’ op het platteland waterleiding en in 1963 had 96 procent van de Nederlandse huishoudens kraanwater.
Toch was de situatie bij lange na nog niet zo rooskleurig als nu. Grote spelbreker was de milieuvervuiling. Grond- en oppervlaktewater zijn de grondstoffen voor het te reinigen kraanwater, en vooral het oppervlaktewater was in de jaren zestig en zeventig ernstig vervuild. Franse kalimijnen loosden zout in de Rijn, chemische fabrieken in Duitsland en Zwitserland hun afval, terwijl daar in Nederland het ongezuiverde afval- en rioolwater van steden als Nijmegen en Arnhem nog eens bij kwam.
Dode vis
De Rijn beleefde in de zomer van 1969 een dramatisch dieptepunt toen bij het Lorelei-dal talloze dode vissen dreven. Veertig miljoen legden om aanvankelijk onverklaarbare redenen het loodje. De Rijnwaterbedrijven staakten de inname van water totdat er meer duidelijkheid was. Later kwam de aap uit de mouw: chemisch concern Hoechst had het insectenbestrijdingsmiddel endosulfan in de Rijn geloosd.
Adèle Bloemendaal zong haar eigen versie van het aloude ‘Reisje langs de Rijn’ van Louis en Rika Davids: ‘Kijk wat drijft daar in de Rijn, Rijn, Rijn/ Blinkend in de zonneschijn, -schijn, -schijn/ Jongens heb ik het nou mis, mis, mis/ Nee, dat is, is, is/ Dooie vis, vis, vis.’ Tegenwoordig zwemt er weer zalm in de Rijn, want uiteindelijk betekende de endosulfanramp een keerpunt: na 1969 zagen niet alleen milieuactivisten, maar ook politici en industriële bedrijven in dat de Rijn niet straffeloos kan worden gebruikt als ‘riool van Europa’. Tal van maatregelen werden van kracht waardoor het Rijnwater weer schoon is en we tegenwoordig overal in Nederland, ook in de Rijnmond, prima kraanwater hebben.
Dat water is nu zo goed en zo lekker dat ik in restaurants, net als thuis, geen verpakt mineraalwater meer naast mijn wijn wil. Soms geeft dat wat gedoe, maar steeds meer restaurants schenken gewoon kraanwater. En bier? Dat drink ik ’s zomers aan het eind van een warme middag, niet meer bij het ontbijt.