Home Cees Fasseur (1938-2016)

Cees Fasseur (1938-2016)

  • Gepubliceerd op: 30 januari 2002
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Shirley Haasnoot
Cees Fasseur (1938-2016)

Historicus Cees Fasseur overleed op 13 maart 2016 op 77-jarige leeftijd. In 2002 werd hij uitgeroepen tot belangrijkste historicus. Historisch Nieuwsblad publiceerde toen deze biografie van de spraakmakende historicus.

Hij oogstte nationale roem als biograaf van Wilhelmina en werd in dit blad uitgeroepen tot de belangrijkste historicus van 2002. Maar Cees Fasseur vindt het mooi geweest; hij verlaat de geschiedwetenschap en wordt raadsheer in Amsterdam. Een straatvechtertje, noemen collega’s hem. ‘Ik houd wel van een stevige discussie.’
 

Amsterdams gerechtshof

‘Wat moet ik in ’s hemelsnaam nog doen in Leiden,’ vraagt Cees Fasseur zich af, en in maart 2001 solliciteert hij op een functie als raadsheer in het Amsterdamse gerechtshof. Hij is 62. Al vijftien jaar is hij hoogleraar bij de vakgroep Talen en Culturen van Zuidoost-Azië in Leiden. Het tweede deel van zijn Wilhelmina-biografie is net verschenen en prijkt hoog op de Nederlandse Bestsellerlijst.

Een halfjaar later hoort hij een psychiater vertellen over mensen die een deel van hun jeugd doorbrachten in een Japans kamp in Nederlands-Indië. ‘Die man behandelde veel mensen van rond de zestig. Hun leven lang hadden ze ontzettend hard gewerkt om niet terug te hoeven denken aan hun kampervaringen. Maar als ze met pensioen gingen begon het verleden op te spelen. Ik dacht natuurlijk onmiddellijk aan mezelf. Zou dat verklaren waarom ik nog acht jaar doorga bij het Amsterdamse hof?’

Fasseur wordt in 1938 geboren in Balikpapan op Borneo, waar zijn vader werkt voor de Bataafse Petroleum Maatschappij. Vier jaar oud is hij als hij met zijn moeder en zusje het kamp Lampersari op Java ingaat, zeven als hij eruit komt. ‘Ik had een lieve moeder en een lieve oudere zus, dus ik zat daar behoorlijk beschermd. En verder ben ik alle onaangename dingen zo’n beetje vergeten. Een selectief geheugen wil ook wel helpen.’
 

‘Er stonden zo’n 50 mensen op de kade van Amsterdam te wachten, die allemaal zeiden dat ze familie van me waren’

In de zomer van 1946 gaat het gezin terug naar Nederland. Herinneringen aan een kille ontvangst heeft hij niet. ‘Er stonden zo’n vijftig mensen op de kade van Amsterdam te wachten, die allemaal zeiden dat ze familie van me waren.’ Moeiteloos schuift hij aan in de tweede klas van de Kernstraatschool in Leiden. In 1947 gaat hij met zijn ouders terug naar Balikpapan waar hij als elfjarige de soevereiniteitsoverdracht meemaakt, voordat het gezin zich in 1951 voorgoed vestigt in Oegstgeest.

Over zijn kampervaringen praat hij nauwelijks, en zeker niet in het openbaar. ‘Wat gebeurd is, is gebeurd.’ Van de Japanners verwacht hij geen excuses, zoals hij het ook onzin vindt dat Nederland excuses zou moeten maken voor de dekolonisatiepolitiek. De drieduizend gulden die de overheid binnenkort uitkeert aan Indische kampoverlevenden vindt hij ‘volstrekte onzin’, hoewel het hem niet bezwaart om het geld aan te nemen. ‘Jammer voor al mijn Nederlandse leeftijdsgenoten die geleden hebben onder de hongerwinter en niets krijgen!’
 

Grollige citaten

Van 1957 tot 1965 studeert Fasseur geschiedenis en rechten in Leiden, waar hij met zijn twee studies en zijn lidmaatschap van het Leids Studenten Corps een groot netwerk opbouwt. Zijn verdere leven zal hij zowel historicus als jurist blijven en de beide functies efficiënt combineren. Veel andere hobbies heeft hij niet. ‘Onderzoek is zijn grote hobby,’ constateert collega Elsbeth Locher-Scholten, koloniaal historica aan de universiteit van Utrecht. Nadat hij in 1965 is afgestudeerd in zowel geschiedenis als Nederlands recht, krijgt Fasseur een baan aangeboden op het ministerie van Justitie. Niet vrij van ijdelheid zal hij later zeggen dat hij in zijn hele loopbaan nooit heeft hoeven te solliciteren, behalve voor die laatste functie als raadsheer.

De dagen op het ministerie verlopen doorgaans rustig en in zijn lunchpauzes werkt Fasseur iedere dag ten minste een uurtje aan zijn proefschrift in het Algemeen Rijksarchief, een paar minuten lopen van het ministerie. Zijn oud-kamergenoot Dries van Agt herinnert zich nog goed hoe Fasseur uit het hoofd voordraagt uit parlementaire verhandelingen uit de tweede helft van de negentiende eeuw. ‘Dat waren de meest grollige citaten. Hij had er zelf een onbedaarlijke pret in, wellicht ook door de gretigheid van het auditorium dat ik hem bood. Alleen daarom al had ik die tijd in dat pijpenlaatje op het ministerie nimmer willen missen.’ Van Agt is nog steeds vol lof: ‘Cees Fasseur was een superieur intelligent creatuur, ver bovengemiddeld vindingrijk en creatief.’
 

Fasseurs proefschrift over het cultuurstelsel op Java wordt nog steeds geprezen door historici om de nieuwe inzichten

In 1975 promoveert Fasseur bij de Leidse historicus Ivo Schöffer op de dissertatie Kultuurstelsel en koloniale baten. De Nederlandse exploitatie van Java, 1840-1860, waarin hij aantoont dat het cultuurstelsel een complex systeem was dat niet alleen negatieve kanten had voor de Indische bevolking. Het proefschrift wordt door historici nog steeds geprezen om de nieuwe inzichten. Onderzoek naar de Nederlandse bestuurders in Indië is de rode draad in zijn verdere geschiedenisloopbaan.

Ook voor het ministerie verdiept Fasseur zich als jong, ambitieus ambtenaar in de archieven over het koloniale verleden, als in 1969 de discussie woedt over de vraag of militairen in Nederlands-Indië zich schuldig hadden gemaakt aan oorlogsmisdaden. In opdracht van minister-president Piet de Jong schrijft hij de Excessennota, een analyse van de in Nederland aanwezige stukken over het wangedrag van Nederlandse militairen in de periode 1945-1950.
 

Tennisclubje

In ditzelfde jaar komt hij tijdens een interdepartementale bespreking Josine van Santen tegen, ambtenaar bij Algemene Zaken. Van Fasseurs kant is het liefde op het eerste gezicht, zij toont aanvankelijk weinig interesse. Josine Fasseur, nu vice-president van het Haags gerechtshof en voorzitter van de kamer voor intellectueel eigendom: ‘Toen ik hem tegenkwam, vond ik hem wel leuk, maar ik was verloofd. Dat is overgegaan, en daarna ben ik hem weer tegengekomen. Op een tennisclubje.’ Het paar trouwt en krijgt een dochter Eline en een zoon Eduard.

Korte tijd is Fasseur lid van D66 in Leidschendam. Maar als de overbuurman hem vraagt om op zaterdagmiddag op straat pamfletten uit te delen, lijkt hem dat ‘geen wervende bezigheid’. Ook een advertentie met een foto van de kinderen in het Leidschendammertje, met daaronder Fasseurs uitspraak: ‘Voor hun toekomst. Stem D66’ ziet hij niet zitten. Tenslotte vraagt de overbuurman hem dan in ieder geval een affiche voor het raam te hangen. ‘Toen heb ik heel laf teruggebeld en gezegd: “Mijn vrouw vindt het niet goed, want die is lid van de rechterlijke macht.”’

Wel probeert hij Van Agt lid te maken van D66. De toekomstige premier aarzelt, maar blijft toch lid van de KVP. Van Agt: ‘Dat herinner ik me niet, maar het verbaast me niets. In die tijd was ik politiek een onbeschreven blad en vervuld van een naïviteit waarvan ik nu nog wel eens denk: kon ik die maar herwinnen.’
 

Van Agt: ‘Fasseur heeft zeker een bijdrage geleverd aan mijn politieke overleving’

Als de vlucht van oorlogsmisdadiger Pieter Menten in 1976 tot nationale opschudding leidt, schiet Fasseur zijn vroegere kamergenoot te hulp. Van Agt is opgeklommen tot minister van Justitie en ligt in de Tweede Kamer en de media zwaar onder vuur. Van Agt: ‘Hij kwam telkens met briljante ideeën om de Kamer te kalmeren. Hij heeft zeker een bijdrage geleverd aan mijn politieke overleving.’

Fasseur ontwikkelt zich tot een pragmatisch ambtenaar. Zo wordt in 1980 onder het kabinet Van Agt/Wiegel de wet op de zwangerschapsafbreking op het nippertje aangenomen door de Tweede Kamer, nadat Fasseur heeft voorgesteld om hierin vijf dagen bedenktijd op te nemen. Zelf zegt hij: ‘Dat was politieke handigheid. Ik vond het leuk om wetten door de Tweede Kamer te krijgen.’

Naast zijn werk op het ministerie is Fasseur sinds 1977 bijzonder hoogleraar in de expansiegeschiedenis in Leiden. Hij aarzelt echter als hij in 1985 wordt gevraagd om hoogleraar in de geschiedenis van Zuidoost-Azië te worden bij de vakgroep Talen en Culturen van Zuidoost-Azië en Oceanië. Het aanbod leidt zelfs tot huiselijke problemen, omdat vooral Josine Fasseur haar bedenkingen heeft: ‘Ik vond de vakgroep geschiedenis geschikter; hij kwam bij een vakgroep taalbeoefening. Het punt is dat hij het Bahasa Indonesia niet zo goed machtig was. Zijn collega’s waren dat allemaal wel.’
 

Indonesische geschiedenis op de kaart

Uiteindelijk laat Fasseur deze kans niet voorbij gaan. Hij breidt de richting Indonesische geschiedenis verder uit, waarbij hij zich in verschillende boeken en publicaties concentreert op het Nederlandse perspectief. Verder zit hij in allerlei besturen en begeleidt hij studenten en promovendi. Studenten zijn soms doodsbang voor hem. ‘Als hij hard blaft moet je gewoon terugblaffen, dat weet hij te waarderen,’ raadt collega Locher-Scholten een studente aan. Fasseur: ‘Nou, blaffen, dat vind ik zo onaangenaam klinken. Maar ik houd wel van een stevige discussie.’ Hij blijft nog enige jaren als adviseur verbonden aan het ministerie, waaraan hij tot zijn vreugde in 1990 zelfs wordt uitgeleend om mee te werken aan de nieuwe Politiewet, die eind 1993 in het Staatsblad verschijnt.

Hoewel collega’s aan de universiteit zijn vaardige pen en grondig onderzoek prijzen, levert hij na zijn baanbrekende proefschrift geen vernieuwende bijdrage meer aan het wetenschappelijke koloniale debat. Medewerker en Indië-specialist van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie Remco Raben: ‘Hij is een zorgvuldig schrijver en bronnenonderzoeker, en hij draagt nieuwe onderwerpen aan. Maar of we door hem op een nieuwe manier naar de geschiedenis kijken? Nee.’
 

Breman is overtuigd dat hij een unieke vondst heeft gedaan, totdat Fasseur hem vertelt dat hij het rapport allang heeft gezien

Wel raakt Fasseur eind jaren tachtig in een publiek debat verwikkeld met de Amsterdamse hoogleraar sociologie Jan Breman en publicist Rudy Kousbroek. In 1987 komt Bremans boek Koelies, planters en koloniale politiek uit. Het is gebaseerd op het zogeheten Rhemrev-rapport uit 1904, een beschrijving van wantoestanden rond contractkoelies aan de oostkust van Sumatra aan het begin van de twintigste eeuw. Breman is ervan overtuigd dat hij een unieke vondst heeft gedaan, totdat Fasseur hem vertelt dat hij het rapport allang heeft gezien en twee studenten er zelfs hun scripties over hebben geschreven.

Breman, met Rudy Kousbroek in zijn kielzog, verwijt Fasseur het koloniale verleden in de doofpot te stoppen. De Leidse en de Amsterdamse School, zoals de twee kampen al snel worden genoemd, staan jarenlang tegenover elkaar, en graag maakt Fasseur in interviews een snerende opmerking over zijn opponenten. Inmiddels zijn de gemoederen bedaard. Toen Breman in 2001 met emeritaat ging nodigde hij Fasseur uit, en vice versa. Ook met Kousbroek heeft Fasseur naar eigen zeggen een goede verstandhouding.
 

Damesroman

In 1992 volgt Fasseur de overleden hoogleraar Manning op als biograaf van koningin Wilhelmina, hoewel hij vreest dat zijn onderzoek naar haar oorlogsjaren een herhaling wordt van de door hem bewonderde Loe de Jong. Tot zijn opluchting krijgt hij in 1998 van prinses Juliana de brieven ter inzage die haar moeder haar tijdens de oorlog schreef vanuit Londen. Beide delen van de biografie worden goed ontvangen en geroemd om hun ironie en fraaie stijl.

De verschijning van deel twee, in februari van 2001, leidt opnieuw tot nationale discussie. In haar boek Om erger te voorkomen uit 1997 levert historica Nanda van der Zee harde kritiek op Wilhelmina. Ze betoogt dat de Nederlandse joden door het vertrek van het staatshoofd een makkelijke prooi waren voor de Duitse bezetter, en noemt Wilhelmina’s vlucht in een interview ‘landverraad’. Fasseur wijst erop dat die term niet alleen door Van der Zee maar ook door NSB-leider Anton Mussert wordt gebruikt, waarna Van der Zee Fasseur ‘een slippendrager’ van het koninklijk huis noemt, en zijn boek ‘een damesroman’.

Hoewel Van der Zee onder historici nauwelijks aanhangers heeft, ergeren collega’s zich aan Fasseurs manier van debatteren, waarbij hij zijn opponent nauwelijks met inhoudelijke argumenten te lijf gaat. Maar Fasseur vindt dat met Van der Zee niet te discussiëren valt. ‘Ze gaat niet in op de argumenten van anderen. Je kunt niet zeggen: hier staat een vrouw die het opneemt tegen het establishment.’ Tijdens een lezing in Friesland vertelt hij overigens wel dat hij de koninklijke brieven juist vanwege de commotie rond Van der Zees boek ter inzage kreeg.

Een straatvechtertje, wordt Fasseur door sommige collega’s genoemd. Hij is het er wel mee eens. ‘Mijn vrouw zegt dat soms ook wel. Dus het zal wel kloppen, want zij kent me al dertig jaar.’ Josine Fasseur: ‘Als hij zich ergens voor inzet is hij een lastige tegenstander.’

Foto: Uitgeverij Balans, Keke Keukelaar

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.