‘Het is een onomstootelijke waarheid, dat de Marokkanen onverbeterlijk lui zijn, van den hoogste tot den laagste.’ Dit is geen voetnoot bij Wilders’ onafhankelijkheidsverklaring, maar een citaat uit de alleszins respectabele NRC uit 1911. Ook toen was er een ‘Marokkaans probleem’. Marokko was een natie in verval, met een sultan die de stammen niet in de hand had en met stammen die elkaar het leven zuur maakten. De Europese machten holden het laatste restje gezag van de sultan uit en betwistten elkaars aanspraken op het Noord-Afrikaanse land.
In 1906 vond in Algeciras een internationale conferentie plaats over het lot van Marokko. Het socialistische Kamerlid Van Kol was er namens Nederland aanwezig. In zijn verslag stuiten we op nauwverholen paternalistisch dédain: ‘Wie de zaken nog met de meeste onverschilligheid volgden, waren de nauwst bij de conferentie betrokkenen: de Marokkaanse afgevaardigden; hoe meer tweespalt er in de boezem van de vergadering merkbaar was, hoe vrolijker zij de zaken inzagen, maar den dag dat de zaak feitelijk beklonken was en er geen verstoring van den vrede meer te vreezen, trof het een ieder hoe teleurgesteld en neerslachtig hun bruine tronies eruit zagen.’
Aanmerkelijk positiever was Abraham Kuyper, die in datzelfde jaar Marokko aandeed. ‘Van het Marokkaanse leven vormt men zich in Europa meest een half-barbaarsche voorstelling terwijl toch in werkelijkheid nauwelijks een fijnere beschaving denkbaar is, dan men te Fès vindt,’ schrijft de antirevolutionair in Om de Oude Wereldzee. ‘In het huislijke leven heerscht de patriarchale toon. […] en ’s middags, wij zouden zeggen bij de five o clock tea, vereenigt geheel het gezin zich.’
Bovenstaande citaten zijn door historicus Herman Obdeijn uit de vergetelheid opgediept en voor een groot publiek toegankelijk gemaakt in Marokko door Nederlandse ogen 1605-2005. In dit uitbundig geïllustreerde boek beschrijft Obdeijn samen met de romancier Abdelkader Benali de 400-jarige relatie tussen Nederland en Marokko, aan de hand van de verslagen van Nederlanders die ooit – vrijwillig en onvrijwillig – in dit land van negerinnen ‘met borsten als stormrammen’ (C.F. van Dam) terechtkwamen. Het is een schatkamer geworden voor de Marokko-liefhebber, een boek ook dat het nachtkastje van iedere Nederlandse politicus zou sieren.
Dit artikel is exclusief voor abonnees