Home Britse bommen op Irak

Britse bommen op Irak

  • Gepubliceerd op: 22 januari 2015
  • Laatste update 05 apr 2023
  • 13 minuten leestijd
Britse bommen op Irak

Na afloop van de Eerste Wereldoorlog creëerden de Britten min of meer toevallig de nieuwe staat Irak. Toen de bevolking in opstand kwam, besloten ze die te ‘disciplineren’. Zo ontwikkelden ze een moderne manier van besturen: per bombardement.

In februari 1921 wordt Amyas ‘Biffy’ Borton gepromoveerd tot bevelhebber van de luchtmacht in het Britse mandaatgebied Irak. De 34-jarige commodore moet in de nieuwe kolonie een effectieve luchtcontrole op poten zetten en de laatste restjes verzet door ‘extremistische lokale facties’ helpen opruimen.

De opdracht is de ambitieuze Biffy op het lijf geschreven. Uit zijn allereerste rapportage uit Bagdad blijkt meteen zijn enthousiasme. Zo beschrijft hij een aanval met acht vliegtuigen op een nederzetting als volgt: ‘De acht machines verlieten hun formatie om het kamp van diverse kanten tegelijkertijd aan te vallen, waardoor het vee op hol sloeg. De stamleden en hun gezinnen raakten in verwarring, en velen renden het meer in, zodat zij goede doelwitten vormden voor onze machinegeweren.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Mesopotamië’

Maar wat deden de Britten eigenlijk in het nieuwe land Irak? Het Britse publiek had werkelijk geen idee. Behalve dan dat het mogelijk iets met de veronderstelde olievoorraden in Noord-Irak te maken had. En natuurlijk met de nabijheid van Brits-India, de ‘parel in de kroon’ van het Britse Rijk. Dat reikte immers tot aan de grenzen van de nieuwe kolonie. Vandaar dat in Irak de Indiase roepie als betaalmiddel was ingevoerd en het vooral Brits-Indiase ambtenaren en militairen waren die de nieuwe kolonie bestuurden.

In feite had Londen noch Delhi ooit het plan gehad dit enorme gebied in zijn geheel te veroveren. De Britten waren de regio die ze koppig ‘Mesopotamië’ bleven noemen in 1914 eenvoudigweg binnengerommeld. Vlak na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog waren een paar Britse oorlogsschepen naar het Ottomaanse Basra gedirigeerd. Niet om de havenstad te veroveren, maar alleen om de Britse spierballen te tonen.

Maar zoals dat vaker gaat bij militaire avonturen, was van het een het ander gekomen. Met als eindresultaat dat de Britten begin 1915 niet alleen de Ottomaanse provincie Basra, maar in 1917 ook de provincie Bagdad in handen hadden gekregen. Op de valreep, vlak voor het eind van de oorlog in Europa en elf dagen ná de formele wapenstilstand met de Ottomanen was daar nog de potentieel olierijke provincie Mosul bij gekomen. De toenmalige tijdelijke bewindvoerder, sir Arnold Wilson, had de Britse troepen naar eigen zeggen aangespoord ‘nog zo veel mogelijk punten te scoren aan de Tigris, voordat het eindsignaal zou klinken’.

Nu de Britten Mesopotamië eenmaal in handen hadden, wilden ze er geen afstand meer van doen. Maar omdat er voorlopig in deze contreien alleen maar geld werd uitgegeven – onder meer aan grootschalige proefboringen, spoorlijnen en andere infrastructuur –, gingen de Britten op zoek naar alternatieve inkomstenbronnen. Daarbij liet Londen het bestuur vrijwel volledig over aan Brits-Indiase koloniale ambtenaren en officieren als Wilson, die vanouds gewend waren het Britse gezag door middel van militaire intimidatie te vestigen. Zo werden de dorpen van sjeiks die weigerden onbetaalde werkkrachten te leveren voor de aanleg van spoorwegen en kanalen, of die de nieuwe Britse belastingen weigerden te betalen zonder pardon platgebrand of gebombardeerd.

Groeiende spanningen

Hierdoor nam op het oog het aantal ‘gematigde’ – dat wil zeggen, pro-Britse – sjeiks en notabelen toe. Dat maakte de Britten blind voor de onvrede en wrok die broeiden onder een bevolking die tijdens de oorlog ernstig was verpauperd, en nu ook nog aan dwangarbeid en extra belastingen werd onderworpen. Bovendien leidde het Britse wantrouwen ten opzichte van de lokale sjiieten ertoe dat zij deze bevolkingsgroep, die de meerderheid vormde binnen de nieuwe staat Irak, volledig van zich vervreemdden. Voor zover er sprake was van een inheems bestuur, werden de relatief lucratieve baantjes toegeschoven aan Arabisch-soennitische notabelen.

De Britse bestuurders begonnen in mei 1920 voor het eerst nattigheid te voelen. Er kwamen plotseling berichten binnen dat groepen sjiieten en soennieten in Centraal-Irak tijdens de ramadan gezamenlijke gebedsdiensten organiseerden. Tijdens die bijeenkomsten zou zijn gesproken over de vorming van een ‘nationaal’ politiek front tegen de Britse bezetting. Alleen al het feit dat de soennieten en sjiieten van Irak toenadering tot elkaar zochten, werd door de Britten als uitermate bedreigend ervaren.

‘Velen reden het meer in; ze waren goede doelwitten voor onze geweren’

En er brak ook daadwerkelijk verzet uit. Zo werden in de Midden-Eufraat-regio, waar de Britse vliegtuigen eind mei nog enkele dorpen van de recalcitrante Bani Huchaym-stam hadden gebombardeerd, verschillende pogingen ondernomen om Britse treinwagons te laten ontsporen. Ook vonden er massademonstraties plaats tegen het Britse gezag in de overwegend sjiitische steden Karbala en Hilla.

Arrestaties

De autoriteiten reageerden hierop door de ‘extremistische’ leiders van de demonstraties en interreligieuze bijeenkomsten op te pakken en af te voeren naar het gevreesde gevangeniseiland Henjam in de Perzische Golf. ‘Het effect van de arrestaties is uitmuntend,’ rapporteerde Wilson aan zijn meerderen in Delhi en Londen. ‘De agitatie is weggeëbd, het vertrouwen onder de hoofden en stammen hersteld, de belastingen stromen weer binnen en de situatie aan de Midden-Eufraat is eens te meer vrijwel gestabiliseerd.’

Enkele dagen later, op 30 juni 1920, breekt de ‘Grote Iraakse Opstand’ uit. Aanleiding vormt de arrestatie van de sjeik van de Dhawalim-clan, die heeft geweigerd de hoge Britse belastingen te betalen. De orders komen van een zekere majoor Daly – dezelfde die kort daarvoor de dorpen van de Bani Huchaym heeft laten bombarderen. ‘Hij is vreselijk efficiënt,’ had bewindvoerder Wilson eerder over Daly geschreven. ‘Maar het is ook een harde man en hij is een beetje te hard voor zijn Arabieren, die graag iets minder rechtvaardig en iets vriendelijker behandeld zouden willen worden.’

Het was de bedoeling de gevangengenomen sjeik in het dorpje Rumaythah op de trein naar het regionale hoofdkwartier in Diwaniyya te zetten, waarna Daly persoonlijk over diens lot zou beslissen. In Rumaythah stonden echter 1200 man van de Dhawalim hun sjeik en zijn arrestatieteam op te wachten. Ze bevrijdden hun stamhoofd, doodden enkele politieagenten en verjoegen alle Arabische politiemannen uit Rumaythah. Vanuit Rumaythah verspreidde de opstand zich vervolgens over Centraal-Irak. Eind juli was de groep gewapende opstandelingen gegroeid tot zo’n 100.000 man, en hadden de Britten nog slechts een paar grote steden in de Midden-Eufraat-regio in handen.

Troepen en bommen

In augustus dreigde zelfs Bagdad onder vuur te komen liggen. De opstand beperkte zich niet meer tot de gemarginaliseerde sjiieten, die inmiddels in hun bevrijde heilige steden Najaf en Karbala een alternatieve regering hadden opgezet. Ook de Arabisch-soennitische stammen in de regio Fallujah waren in opstand gekomen, en in Bagdad en Basra broeide het onder de leden van de grotendeels gematigde handelselite.

De situatie in Irak was, kortom, in potentie catastrofaal. Niet alleen met het oog op de toekomstige olie of het verlies aan Britse mensenlevens, maar vooral ook met het oog op het Britse koloniale prestige. Elke dag dat de opstand in Irak voortwoekerde, liep Groot-Brittanniës status als grootmacht nieuwe, onherstelbare schade op. Er moest snel een einde aan komen. En daarbij waren alle middelen geoorloofd.

De Britten grepen bij het onderdrukken van de Iraakse volksopstand van 1920-1921 naar twee relatief nieuwe middelen, die sindsdien vast onderdeel zijn van het repertoire van westerse bezettingsmachten in Irak. Allereerst werd een troop surge in gang gezet, in de vorm van achttien extra bataljons die halsoverkop vanuit Brits-India naar Basra werden verscheept.

Daarnaast werd besloten de Royal Air Force (RAF) een meer structurele ondersteunende rol te geven. Niet alleen vanwege het al eerder gebleken nut van ‘strategische bombardementen’, maar ook met het oog op een noodzakelijke beperking van de kosten. ‘We zouden dit jaar nog besparingen kunnen realiseren,’ had de minister van Oorlog en van Luchtvaart Winston Churchill in maart 1920 al geopperd, ‘door Mesopotamië minder via het leger en meer via de luchtmacht te controleren. Inzet van de luchtmacht heeft als voordeel dat je geen lange communicatielijnen in stand hoeft te houden, omdat je binnen anderhalf uur overal kunt zijn.’

De Britse campagne was er niet alleen op gericht het Britse gezag opnieuw te vestigen, maar ook op bestendige disciplinering van de opstandige Iraakse bevolking. De hoogste militaire bevelhebber in Irak, luitenant-generaal Haldane, verwoordde het aldus: ‘We kunnen de toekomstige vrede in Mesopotamië slechts dan veiligstellen, wanneer we de bevolking ontmoedigen zich ooit nog met zo’n roekeloze uitbraak in te laten.’ Want, zo meende Haldane, ‘we hebben hier te maken met een bevolking die, wanneer je hen vriendelijk behandelt, in opstand komt. Maar stel je je ruw als een nootmuskaatmaler op, dan zul je door de schurken worden gehoorzaamd.’

Gemanipuleerd beeld

Het nieuws over de oorlog in Irak werd door de legerleiding streng gecensureerd. Bij het thuisfront moest immers het beeld blijven hangen van een beperkte en humane, ‘want’ hoogtechnologische oorlog – wat overigens niet altijd lukte. Uit de brieven die hoge militairen naar hun vrouwen in Engeland en India stuurden, komt de aard van de strijd in Irak onopgesmukt naar voren.

Zo schreef generaal-majoor Leslie aan zijn vrouw over de tuchtiging van de sjiitische heilige steden Karbala en Najaf: ‘De colonne kan maar een paar kilometer per dag afleggen, maar ze gebruiken hun tijd optimaal door alle dorpen die ze langs de route aantreffen te vernietigen, de bedoos [bedoeïenen/Arabieren] te doden en zich over het algemeen te vermaken.’

Bij het thuisfront moet het beeld blijven hangen van een beperkte en humane oorlog

Een belangrijke ondersteunende rol in de bestendige disciplinering van de Iraakse bevolking was weggelegd voor de Britse luchtmachtpiloten. Eén van hen, de latere luchtmaarschalk sir Arthur ‘Bomber’ Harris, schreef over zijn eigen vlieguren in Irak: ‘De Arabieren en Koerden begrijpen nu wat een echt bombardement inhoudt, qua slachtoffers en schade. Ze weten nu dat een heel dorp in drie kwartier van de aardbodem verdwenen kan zijn, en een derde van de inwoners kan worden gedood of verwond door drie of vier van onze machines, die hun geen echt doelwit bieden, geen gelegenheid als strijder te gloriëren, en geen manier om te ontsnappen.’

Betrouwbare cijfers over het aantal omgekomen Irakezen zijn niet voorhanden, omdat de Britten alleen het aantal gevallen ‘vijandelijke strijders’ – officieel zo’n 8000 – telden. Het aantal getroffen niet-strijders, voornamelijk vrouwen en kinderen, werd niet bijgehouden. Toch moet hun aantal erg hoog hebben gelegen gezien de wijze waarop het Britse leger, ondersteund door de RAF, in Irak huishield. Met een koude en natte winter op komst, moet met name de grootschalige vernietiging van woningen en landbouwareaal voor de gewone bevolking desastreus hebben uitgepakt.

Zelfs Churchill, die hardop had gedroomd van experimenten in Irak met humane, chemische ‘bommen die de inlanders uitschakelen, maar niet doden’, bleek geschokt toen de aard van de Britse campagne hem duidelijk werd. Vanuit Londen hekelde hij ‘de kwaadaardige wijze’ waarop ‘een stel kleidorpen, ingeklemd tussen een moerassige rivier en een verschroeiende woestijn, bewoond door een paar halfnaakte, doorgaans uitgehongerde families, is veroverd’.

Onder controle

De humanitaire aspecten en de gevolgen voor de langere termijn daargelaten, kon de nieuwe militaire aanpak echter een overweldigend succes worden genoemd. Eind oktober hadden de Britten de situatie alweer zo goed als onder controle, en in februari 1921 werden de laatste resten verzet opgeruimd. Daarbij waren slechts een paar honderd Britse en Brits-Indiase slachtoffers gevallen.

Wel waren de gevolgen voor de schatkist enorm: de campagne kostte de Britse staat zo’n half miljoen Britse pond per week. Vanaf 1921 werd het aantal troepen in Irak dan ook snel verminderd. Het was nu zaak een meer indirect, ‘kosteneffectief’ bestuurs- en repressieapparaat in Mesopotamië te vestigen. ‘Wat we willen is een suggestie van Arabische instituties,’ merkte de Britse koloniale topambtenaar sir Arthur Hirzel in 1920 op, ‘die we veilig hun gang kunnen laten gaan, terwijl we op de achtergrond aan de touwtjes blijven trekken. Iets dat niet al te veel kost, maar waarbij onze politieke en economische belangen verzekerd blijven.’

‘De Arabieren en Koerden begrijpen nu dat een dorp in drie kwartier verdwenen kan zijn’

De Britten begonnen daarom allereerst met de opbouw van een loyaal ‘nationaal’ Iraaks leger, waarvan het officierenkorps werd gevormd uit die soennitische militairen die de Britten hadden geholpen met het bestrijden van de – voornamelijk sjiitische – opstandelingen. Ook werd een ‘volksraadpleging’ georkestreerd, die de door de Britten naar voren geschoven koning Faisal bin Hoessein – derde zoon van de pro-Britse koning van de Hijaz – moest legitimeren. Het zal niemand hebben verrast dat, volgens de telling van het Britse bestuur, meer dan 96 procent van de Irakese bevolking vóór de Britse kandidaat-koning stemde – die geen enkele band met de nieuwe natie had. Dit Britse experiment van georkestreerde democratische legitimering zou in de regio grote navolging vinden.

‘Bestuur van 60 meter hoogte’.

De Britse luchtmacht in Irak kreeg, onder leiding van de doortastende Biffy Borton, definitief een belangrijke ondersteunende rol. Zo kon het ‘nationale Iraakse leger’ steeds op de afschrikwekkende werking van Britse luchtbombardementen rekenen. Hierdoor ontstond de typisch Iraakse regeringsvorm die de historicus Toby Dodge treffend heeft omschreven als ‘bestuur van 60 meter hoogte’.

Een diepere worteling van staatsinstituties in de Iraakse samenleving werd zo veel mogelijk tegengewerkt. Net als overal in de koloniën in het Midden-Oosten werd vertrouwd op elites die op maximale afstand stonden tot de lokale bevolking, zodat zij niet konden samenspannen tegen het heersende regime. Ten tijde van het Ottomaanse bestuur hadden deze gebieden enige mate van zelfbestuur gehad. Maar daar was niets meer van over toen ze formeel onafhankelijk werden – voor Irak gebeurde dat in 1932. Zo ontstonden al even autoritaire ‘soevereine’ Arabische regimes, die tot op de dag van vandaag sterk leunen op het leger en de luchtmacht om de eigen bevolking in het gareel te houden.

Voor westerse machten bleef het luchtwapen het favoriete middel om eigengereide bevolkingsgroepen in het Midden-Oosten te disciplineren. De techniek heeft zich daarbij razendsnel ontwikkeld. Bombardementen kunnen niet langer van slechts 60 meter, maar van veel grotere hoogte worden uitgevoerd. Of zelfs van grote afstand: met kruisraketten of onbemande drones. De RAF wist een uiterst effectieve aanpak te ontwikkelen, waarmee de westerse belangen in het Midden-Oosten nu al bijna een eeuw lang kunnen worden veiliggesteld. Dat is niet altijd even goedkoop, maar levert een gering risico op voor de eigen militairen.

Maurice Blessing is arabist en journalist.

Meer lezen

Irak. Een geschiedenis van Charles Tripp (2002) is de beste in het Nederlands vertaalde geschiedenis van het moderne Irak. Voor wie dieper wenst te graven zijn de volgende boeken aanraders: Enemy on the Euphrates. The British Occupation of Iraq and the Great Arab Revolt 1914-1921 (2014) van Ian Rutledge, Reclaiming Iraq: The 1920 Revolution and the Founding of the Modern State (2012) van Abbas Khadim en Inventing Iraq: The Failure of Nation Building and a History Denied (2005) van Toby Dodge. Een culturele verklaring voor de westerse luchtbombardementen in het Midden-Oosten is te vinden in Spies in Arabia: the Great War and the Cultural Foundations of Britain’s Covert Empire in the Middle East van Priya Satia (2008).

De ‘Grote Iraakse Opstand’ vormt nog altijd een inspiratiebron voor verzetsgroepen in Irak, waaronder ‘De Brigades van de Revolutie van 1920’. Deze groepering vecht momenteel naast IS. Onder deze link een aan het Westen gerichte propagandavideo van de groep (de beelden zijn schokkend): http://www.liveleak.com/view?i=71e_1191027715. En hier een  recente verklaring: http://www.aymennjawad.org/2014/08/1920s-revolution-brigades-23-november-statement.

    • Churchill hekelde de wijze waarop Irak werd veroverd. Meer lezen over de Britse staatsman? Ga naar historischnieuwsblad.nl/Churchill voor onder meer een portret van de politicus, zijn bekendste oorlogsspeeches en zijn schilderijen.
    • In Historisch Nieuwsblad 11 (2014) verscheen een uitgebreid portret van Gandhi, die het Indiase verzet tegen het Britse bestuur leidde. Ga naar  historischnieuwsblad.nl/links voor ‘Mahatma Gandhi: Goeroe met een dubbele boodschap’.
    • Meer weten over de opstand van de Arabieren tegen de Europese machthebbers? Op historischnieuwsblad.nl/links leest u het artikel ‘De eerste Arabische lente’, dat Martijn Blekendaal in 2012 voor Historisch Nieuwsblad schreef.