Home Brieven oktober 2002

Brieven oktober 2002

  • Gepubliceerd op: 11 oktober 2002
  • Laatste update 07 apr 2020

In deze rubriek kunnen lezers hun mening geven over artikelen die in het Historisch Nieuwsblad verschenen zijn. De redactie behoudt zich het recht voor brieven in te korten. Reacties: Postbus 1528, 1000 BM Amsterdam of redactiehn@vug.nl


Quizz
In uw juninummer (Historisch Nieuwsblad 2002/4) test Bastiaan Bommeljé de kennis van geschiedkundigen in een lichtvoetige KWIZZ over de recente politieke ontwikkelingen. Vraag 5 luidt: ‘Na wiens aantreden doorbraken straaljagers de geluidsbarrière vlak boven het Binnenhof?’ Dat is overigens schromelijk overdreven; het ging om vier NEPTUNE maritieme patrouillevliegtuigen die op 11 september 1974 in formatie over het centrum van Den Haag vlogen. Het antwoord op zijn vraag geeft Bommeljé zelf: ‘Na het aantreden van het kabinet-Den Uyl, de meest linkse regering die Nederland ooit heeft gehad.’ Maar het kabinet-Den Uyl was aangetreden op 11 mei 1973. Die vliegstunt was dan ook niet gericht tegen het kabinet als zodanig, maar tegen de bezuinigingen die waren aangekondigd voor de op stapel staande defensienota van minister Vredeling.
        Foute vraag, verkeerd antwoord. Daarbij zou ik het kunnen laten, ware het niet dat Bommeljé aan zijn antwoord toevoegt: ‘Volgens nooit uitgezochte geruchten leefden er plannen voor een soort coup.’ Ook onjuist. A. Stemerdink, staatssecretaris en later minister van defensie in het kabinet-Den Uyl heeft dat verhaal al ontzenuwd in een artikel in NRC-Handelsblad van 10 juli 1992. Nu de mythe zo hardnekkig blijkt wil ik er nog eens op ingaan, te meer omdat Bommeljé ook nog schrijft: ‘Welke promovendus grijpt zijn kans?’
        Aan de basis ligt een verhaal van minister Luns, opgetekend door J.G. Kikkert in De Wereld volgens Luns. Daar vertelt Luns dat hij bezoek kreeg van ‘drie of vier generaals. Zij wilden een staatsgreep plegen en vroegen mij om dan als minister-president te willen optreden.’ Luns wees dat zonder meer van de hand. Maar hoe zat de vork in de steel? Twee factoren waren bepalend. Ten eerste: wanneer heeft dit plaatsgevonden? Luns laat het samenvallen met het kabinet-Cals (1965-1966). Het had dus niets van doen met het kabinet-Den Uyl, zoals Bommeljé suggereert.
        De jaren zestig golden, om het eufemistisch te zeggen, als ‘roerig’ en daar had dit voorval alles mee te maken. Want de tweede factor betreft de samenstelling van het officierskorps van de Koninklijke Landmacht. Dat kreeg in 1950 versterking van 661 officieren die overkwamen uit het opgeheven Koninklijke Nederlands-Indische Leger (KNIL). Die waren geboren en getogen in de kolonie; velen van hen waren nog niet eerder in Nederland geweest. In Nederland kwamen zij terecht in de toenmaals nogal geïsoleerd liggende legerplaatsen.
        Daar trokken zij vooral op met elkaar. Zij hadden conservatieve opvattingen. Een deel van hen waren de gangbare democratisch principes vreemd gebleven. Dat verergerde in de genoemde ‘roerige’ jaren, toen de maatschappelijke orde werd aangevallen en bovendien de dienstplichtigen in de krijgsmacht mondig bleken te worden. Dat leidde ertoe dat bij een groepje officieren uit deze kring (oversten en een enkele kolonel) de mening post vatte dat orde op zaken moest worden gesteld. Zij zagen Luns als de ‘sterke man’ die dat voor elkaar kon krijgen.
        Nu overdrijft (ook) Luns als hij het heeft over ‘drie of vier generaals’, hetgeen suggereert dat de legertop erbij betrokken was. Dat was absoluut niet het geval. Ook spreekt Luns over een ‘staatsgreep’. Bommeljé heeft het over ‘een soort coup’. Hij krijgt antwoord van Stemerdink: ‘Bij het gebruik van het woord “coup” moet niet gedacht worden aan een klassieke militaire coup (Spanje, Griekenland) maar aan het aanwakkeren van een zodanige onrust binnen de krijgsmacht dat als het ware vanzelf de roep om een sterke man zou ontstaan. Die sterke man , in casu Luns, zou dan via normale verkiezingen het premierschap moeten verwerven.’
        De mythe van een coup tegen het kabinet-Den Uyl was dus al doorgeprikt, maar kennelijk is dat sommigen ontgaan. Vandaar deze hernieuwde poging.
Dr. P.B.R. de Geus (oud-minister van defensie en militair historicus), Maassluis

Onderscheiding
In het nieuwsbericht ‘Geen Russische onderscheiding voor Engelse oorlogsveteranen’ (Historisch Nieuwsblad 2002/7) vermeldt Karel Onwijn, dat Amerikanen, Fransen, Polen en Noren deelnamen aan de konvooien naar Moermansk en Archangelsk. Vreemd dat in een Nederlands historisch tijdschrift verzwegen wordt, dat ook de Nederlandse koopvaardij haar steentje heeft bijgedragen aan deze ellendige konvooien.
.G.J. van der Veen, Ruinen

Patatje mét
Hoewel ik, geboren in 1939, er niet aan twijfelen kan dat het uit de muur eten in Amsterdam, zoals U suggereert in de rubriek Lifestyle (Historisch Nieuwsblad 2002/7), startte met kroketten van FEBO in 1960, wil ik er graag op wijzen dat ik al de hele jaren vijftig kroketten uit de muur trok bij Woolthuis op het Bethlehemplein in Zwolle. Volgens mij zou dat ook in de (tweede helft) jaren veertig al wel eens zo geweest kunnen zijn. Dat achterblijven bij de Verenigde Staten valt dus wellicht mee.
Mart Mantel, Zwolle

Kinderboeken
In het nieuwsbericht ‘Kunstaas toont kinderboeken’ (Historisch Nieuwsblad 2002/7) staat vermeld dat het oudst tentoongestelde werk Proeve van kleine gedichten voor kinderen geschreven zou zijn door Hiëronymus Bosch. Deze goede man was echter schilder Jeroen Bosch en die leefde een slordige driehonderd jaar eerder (1450-1516). Verder is zijn werk absoluut niet geschikt voor kinderen. De auteur van het boek moet zijn Hiëronymus van Alphen (1746-1803), dichter en kunsttheoreticus.
Ronald Hueskens, Amsterdam

Carotta
Een ‘fantast’ heb Francesco Carotta genoemd, een kwalificatie die hij als een belediging heeft opgevat (Brieven, Historisch Nieuwsblad 2002/7). Ik schrik ook niet terug voor de kwalificatie charlatan. Voor de lezers die niet onmiddellijk paraat hebben wat er aan de hand is: Francesco Carotta beweert dat Jezus nooit bestaan heeft. Het is slechts de naam die religieuze bedriegers aan Gaius Iulius Caesar hebben gegeven. Het Nieuwe Testament is het product van de massieve misleiding.
        Nu is er jammer genoeg voor Carotta een getuigenis van een neutrale buitenstaander, de geschiedschrijver Tacitus. Hij legt aan zijn lezers in zijn Annales 15,44 uit wie die christenen waren die Nero aanwijst als zondebokken voor de brand van Rome. In de recente vertaling van Marinus Wes luidt de passage: ‘Het ging om een groep mensen die vanwege hun misdadige gedrag algemeen gehaat werden en die in de volksmond Chrestianen werden genoemd. De naam is afgeleid van de Christus die tijdens het bewind van Tiberius door toedoen van procurator Pontius Pilatus was terechtgesteld.’
        Wes kiest voor de lezing chrestiani, andere handschriften hebben christiani. De verwijzing naar ‘de Christus’ laat geen ruimte voor misverstand: hier zijn Diens aanhangers bedoeld. Zo hebben lezers in de oudheid de passage ook altijd verstaan. Dat er ‘chrestiani’ stond en niet ‘christiani’ was voor hen geen probleem. De klanken lagen dicht bij elkaar, zeker in het Grieks, waar de letter èta al vroeg een i-klank werd.
        Het gaat hier om het zogeheten iotacisme, waarop Carotta zich in een andere context gretig beroept Als Jezus in het Nieuwe Testament ergens zegt ‘ik waste’ (enipsa) moet dat worden begrepen als een kwalijke verbastering van Caesars ‘ik overwon’, in de beroemde trits ‘ik kwam, zag, overwon’. De Griekse vorm enikèsa (ik overwon) zou op smerige wijze zijn veranderd in dit enipsa. Tja, er moet dan ook nog een kappa in een psi zijn omgezet, maar ja, die monniken in de Middeleeuwen waren ook zo slordig, hè?
        De klankovereenkomst was de christenen trouwens niet onwelkom: christos (de gezalfde, Grieks voor het Hebreeuwse Messias) klonk vrijwel als chrestos, wat nuttig, goed betekent. Carotta probeert van het hinderlijk getuigenis van Tacitus af te komen door chrestiani te laten komen van het Griekse chrestai, woekeraars. Maar waarom staat dat woord er niet dan, beste Jezus-ontkenner? Weer die slordige monniken zeker? En waarom zouden woekeraars ‘in de volksmond’ een Griekse scheldnaam hebben?
        De uitleg van Tacitus, die niet in Carotta’s kraam te pas komt, moeten we schrappen als een invoeging van christelijke bedriegers: ‘De naam is afgeleid van de Christus die tijdens het bewind van Tiberius door toedoen van procurator Pontius Pilatus was terechtgesteld.’ Moderne edities van de Latijnse tekst door allesbehalve christelijke latinisten doen dat niet en ook Marinus Wes twijfelt niet aan de authenticiteit, maar de charlatan weet het altijd beter.
Anton van Hooff, Nijmegen

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.