Home Brieven februari 2002

Brieven februari 2002

  • Gepubliceerd op: 8 februari 2002
  • Laatste update 02 mei 2023
  • 6 minuten leestijd

In deze rubriek kunnen lezers hun mening geven over artikelen die in het Historisch Nieuwsblad verschenen zijn. De redactie behoudt zich het recht voor brieven in te korten. Reacties: Postbus 1528, 1000 BM Amsterdam of redactiehn@vug.nl


Johanna de Waanzinnige
Gijs Versteegen wijdt in vorige nummer van Historisch Nieuwsblad (2001/9&10) de nodige aandacht aan ‘Het tragische Leven van Johanna de Waanzinnige’ naar aanleiding van de biografie van Manuel Fernández Álvarez (2000). Dit inspireert me tot het volgende commentaar.
        De gekte over en van Johanna de Waanzinnige lijkt geen einde te nemen. In El Pais van 24 december 2001 recenseert Elisa Silió La reina Juana. Gobierno, piedad y dinastia (Koningin Johanna. Regering, godsvrucht en dynastie) van Bethany Aram, hoogleraar aan de universiteit van Sevilla: alweer een biografie over Johanna de Waanzinnige. De auteur van deze biografie stelt dat niet alleen Johanna’s man, Philips de Schone, haar vader Ferdinand en haar zoon Karel haar geestesziekte gebruikt c.q. misbruikt, maar dat ook Johanna zelf haar geestesziekte aanwendde om niet een tweede huwelijk met de koning van Engeland aan te hoeven gaan. De eerste symptomen van haar krankzinnigheid zouden tijdens haar eerste zwangerschap aan het licht zijn getreden; je zou je kunnen afvragen of het hier niet een ‘gewone’ zwangerschapsdepressie of -psychose betrof.
        Wat nog meer intrigeert is de bezorgdheid van Isabel, moeder van Johanna, over het buitenissige gedrag van haar jaloerse dochter, waarover Versteegen spreekt. Het lijkt erop dat Isabel met verschillende maten meet. Want in 1497 waren bepaalde kringen ook bezorgd over Isabels zoon, Juan (1478-1497), zegt F. Susarte in Bodas y Partos de las Reinas de España (Bruiloften en bevallingen van de Spaanse koninginnen): ‘Prins Juan die door zijn moeder “mijn engel” genoemd werd, was zwak en ziekelijk. Hij was geboren met een hazenlip en een gespleten gehemelte, zodat je amper kon verstaan wat hij zei. Dit vormde voor hem evenwel geen beletsel om te trouwen met de zuster van Philips de Schone, Margaretha van Habsburg, een mooi, intelligent en beschaafd meisje van zeventien jaar.
        Ze trouwden niet alleen, maar ze brachten ook het grootste deel van de dag – compenetrando [haast niet te vertalen: bij elkaar binnendringend, F.G.] – in bed door. De furor sexualis van de prins was zo indrukwekkend dat de hofartsen, gezien Juans toenemende bleekzucht en zwakte, de katholieke koningen het advies gaven er bij het jonge paar op aan te dringen het aantal “nummertjes” te beperken. Vader Ferdinand ondersteunde dit advies, maar moeder Isabel niet, want, zo sprak zij, “Wat God verenigd heeft, zal niemand kunnen scheiden.”
        Zes maanden later (4 oktober 1497) stierf Juan op de leeftijd van negentien jaar in Burgos, waarschijnlijk aan tuberculose. Zijn dood werd toegeschreven aan wat we tegenwoordig malpractice noemen, van de joodse arts, Juan de Rives-Altas, die deswege werd veroordeeld tot de dood op de brandstapel. Margaretha was nu weduwe en zwanger. Even later baarde zij een levenloze foetus, waarmee alweer een potentiële troonopvolger verloren ging.’
        Twee conclusies lijkten op grond van bovenstaande gerechtvaardigd. Ten eerste: Isabel discrimineerde niet alleen op religieuze gronden, maar ook op basis van geslacht. Ten tweede: Het is niet uitgesloten dat Johanna de Waanzinnige met dezelfde furor sexualis behept is geweest als haar broer Juan, mede in aanmerking genomen dat hun ouders bloedverwant waren in de derde graad. Inteelt immers vergroot de kans op aangeboren afwijkingen die familiair voorkomen, zoniet genetisch bepaald zijn.
Frans J.A. Gescher, Breda

Slappe Nederlanders
De eerste alinea van mijn boek Die slappe Nederlanders – of viel het toch wel mee in 1940-1945? is een citaat uit Historisch Nieuwblad dat in een tiental regels een karikaturale samenvatting gaf van Nederland in bezettingstijd. ‘Ik keek ervan op, toen ik het las,’ aldus mijn commentaar, omdat ik volgens die definitie blijkbaar geen bezetting had meegemaakt. Maar ik keek er nog meer van op, zo voegde ik eraan toe, toen ik in een cursief onderschrift las dat de schrijver ‘Johannes Houwink ten Cate, medewerker van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie’ was . ‘Van zo iemand verwacht je toch eerder een wetenschappelijk dan een demagogisch argument,’ critiseerde ik.
        Ik keek er dus in het geheel niet van op, toen dezelfde Houwink ten Cate mij in zijn recensie van mijn boek in het decembernummer van Historisch Nieuwsblad (2001/9&10)
met eveneens demagogische argumenten te lijf ging. Ik zou daarom niet op die recensie zijn ingegaan, als er niet een uitermate intrigererende zin in had gestaan, die de moeite waard is nader te beschouwen; de zin: ‘Verkijk heeft als jongen in Haarlem de oorlog zelf meegemaakt en gaat daar prat op.’
        Laat dat laatste door mij gecursiveerde deel eens door uw brein heen en weer schuiven. Met de uitdrukking ‘prat gaan op’wordt altijd iets denigrerends bedoeld. Zo van: ten onrechte ergens trots op zijn, jezelf daden toeschrijven, die je helemaal niet hebt uitgevoerd. Maar hoe kun je prat gaan op een periode? Ik ben geboren in 1929. Ik heb niet alleen de Tweede Wereldoorlog meegemaakt, maar ook de moord op Kennedy, de Vietnamoorlog, de Koude Oorlog, de 11e september 2001 (om maar een paar belangrijke gebeurtenissen van de twintigste eeuw op te sommen). Mag je niet over die gebeurtenissen schrijven zonder het verwijt te krijgen dat je er prat op gaat die gebeurtenissen te hebben meegemaakt?
        Mijn dochter, ver na de oorlog geboren, zei mij onlangs, toen we het over de modieuze neo-historici hadden die de bezettingstijd karakteriseren zoals Houwink ten Cate dat doet: ‘Weet je wat ik denk: die historici zijn jaloers dat jullie die oorlog nog wel en zij niet meer hebben meegemaakt.’ Ik denk dat ze de spijker op de kop slaat. Hoe anders kan een zinsnede als ‘er prat op gaan dat hij de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt’ ontstaan? Is Freud niet
medeschuldig aan dit soort formuleringen? Het nazi-regime, Hitler, de Tweede Wereldoorlog – ze hebben het gezicht van de twintigste eeuw bepaald en de doorwerking daarvan in de geschiedenis is, naar mijn idee, permanent.
        Kan een wetenschappelijk geschoold historicus zich iets interessanters voorstellen dan zo’n gezichtsbepalende periode door het loutere toeval van zijn geboortedatum in levende lijve te hebben meegemaakt? En is het daarom niet uitermate frustrerend voor zo’n historicus, dat hij door een zelfde louter toeval van zijn geboortedatum, die doorslaggevende periode niet heeft meegemaakt? En zou dat de reden kunnen zijn, dat hij de neiging heeft die periode te maken tot slechts een gebeurtenis van één uit vele; te stellen dat de mensen van toen dat ook zo ervoeren en min of meer hun gewone leven voortzetten? En dat ze dus niet moeten denken dat ze nou zo iets bijzonders hebben meegemaakt?
Dick Verkijk, Sandy (Verenigde Staten)

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.