Home Brieven

Brieven

  • Gepubliceerd op: 23 juni 2004
  • Laatste update 07 apr 2020
  • 6 minuten leestijd

De redactie nodigt u uit uw mening te geven over artikelen die in het Historisch Nieuwsblad verschenen zijn. Zij behoudt zich het recht voor brieven in te korten. Reacties: Postbus 1528, 1000 BM Amsterdam of redactiehn@vug.nl



Aantjes
In het artikel ‘Brieven aan Loe de Jong’ (Historisch Nieuwsblad 2004/4) staat: ‘Van een inquisitie lijkt nog het meest sprake als Willem Aantjes, de fractieleider van de ARP, in 1978 door De Jong wordt ontmaskerd als oud SS’er en moet opstappen.’ Dit zonder enige kanttekening over het na onderzoek gebleken onterechte van deze ontmaskering. Het lijkt me niet passen bij Historisch Nieuwsblad om de beschuldiging waarmee Willem Aantjes ernstig onrecht is aangedaan nu als historisch feit te presenteren. Misschien is alsnog een korte weergave van de feiten op zijn plaats. 

Hans Jonker, Bussum 

Wonder van IJsland
Het was een prachtig verhaal over de Nederlandse moslimpiraat die de IJslanders terroriseerde (Historisch Nieuwsblad 2004/5). Maar behalve prachtig was het ook wonderbaarlijk. De jeugdige IJslandse theoloog en dichter Hallgrimur zou het populaire en ontroerende begrafenisvers ‘Gelijk het gras is ons kortstondig leven’ hebben gedicht voor hij in 1674 stierf. Het wonder is dat dit vers exact hetzelfde is als psalm 103 vers 8, uit de Nederlandse berijming van 1773. Die berijming is tot stand gekomen als alternatief voor de eerdere berijming van Petrus Dathenus van 1566, die vandaag nog in sommige Nederlandse kerken wordt gezongen. Het lijkt me sterk dat Hallgrimur omstreeks 1674 over de tekst van dit Nederlandse alternatief van 1773 beschikte. Misschien kan de in IJsland wonende oud-redacteur van de NRC, Jan Gerritsen, zijn psalmboekje nog eens tevoorschijn halen en daarna het wonder verklaren. 

Coen Boerma  

Naschrift Jan Gerritsen:
Het wonder vloeit voort uit een misverstand. Ds. W. van Herpen, die een aantal van Hallgrimurs passieliederen in het Nederlands vertaalde (In de schaduw van Uw kruis, Uitg. J.J. Groen en Zoon, Leiden 1996) schrijft in zijn toelichting: ‘De meest ontroerende verzen komen tot stand in het laatste jaar van Hallgrimurs leven, o.a. “Gelijk het gras is ons kortstondig leven” (Allt eins og blomstrid eina).’ Ds. Van Herpen bedoelde uiteraard vers 8 van psalm 103, maar volstond met vermelding van de bekende eerste regel van de Nederlandse berijming uit 1773. Hallgrimurs tekst wijkt sterk af van de Nederlandse. Dat blijkt al uit de eerste regel, die vrij vertaald luidt: ‘Allen [zijn wij] als een bloem.’  

Sahara-conflict
Herman Obdeijn noemt in Het Hoge Woord (Historisch Nieuwsblad 2004/5) de uitspraak van het Internationaal Gerechtshof uit 1975 over Mauritaanse en Marokkaanse claims op de toenmalig Spaanse Sahara ‘ambivalent’. Dat is niet correct. Het oordeel is helder. Merkwaardig is dat Obdeijn de conclusie niet meldt: aan deze historische banden konden geen volkenrechtelijke aanspraken worden ontleend, er was geen sprake van territoriale soevereiniteit en de oorspronkelijke bevolking had recht op zelfbeschikking. Dat is de essentie van het Sahara-conflict: de laatste kolonie van Afrika waar Saharanen het recht hebben op een referendum waarin ze kunnen kiezen voor onafhankelijkheid, integratie of autonomie.

Obdeijn meent dat als Marokko geheel onder Frans gezag had gestaan, de grenzen opgeschoven waren naar het zuiden en de Sahara-kwestie niet had bestaan. Dit snijdt geen hout. Vanaf 1884 stond het gebied onder de Spaanse invloedssfeer. In 1886 veroverde Hassan I Goulimine en beheerste zo de rijkdom van het gebied, de karavaanhandel tussen Noord- en Zwart-Afrika. Dat de sultan graag het zand van de Spaanse Sahara had willen veroveren, is onwaarschijnlijk. Obdeijn schrijft ook dat niemand erover peinsde de Toeareg in de Sahara een eigen staat te geven. Deze vergelijking gaat mank. De VN hebben nooit gezegd dat Toeareg recht op zelfbeschikking hebben.

‘De eigenheid van Saharanen lijkt een gelegenheidsargument,’ stelt Obdeijn. Daarbij onderschat hij processen van identiteitsvorming die tijdens kolonisatie ontstaan. De Saharaanse eigenheid komt voort uit aloude tegenstellingen tussen nomaden en gevestigde orde. Saharanen die ik heb gesproken, onderscheiden zich van Marokkanen en Algerijnen. Ze spreken het Hassaniya-dialect, dragen andere kleding, hebben andere gewoonten en voelen zich het meest verwant met Mauritaniërs.

Een identiteit is niet statisch, maar verandert. Het is niet meer van belang of er vroeger banden bestonden tussen Saharaanse stammen en de Marokkaanse sultans. In het derde millennium is het internationaal recht de maatstaf. Wat telt is hoe Saharanen zichzelf zien, wat zij willen. Het Sahara-conflict komt voort uit twee grote fouten die het Marokkaanse regime heeft gemaakt. In 1958 trok koning Mohamed V zijn handen af van het Bevrijdingsleger van het Zuiden, dat de Spaanse kolonie wilde bevrijden. Daarnaast heeft Marokko sinds de bezetting in 1975 de mensenrechten van Saharanen niet gerespecteerd. Had het dat wel gedaan, dan had Marokko meer waardering kunnen oogsten bij de Saharanen.

Feit is dat Marokko dwarsligt bij het vinden van een oplossing. Het laatste VN-vredesvoorstel van juli 2003 is door Marokko afgewezen en door Polisario geaccepteerd, terwijl het nagenoeg identiek is aan het voorstel uit 2002, dat Marokko zelf heeft opgesteld! 

Nicolien Zuijdgeest, auteur van De laatste kolonie van Afrika, reizen door de Westelijke Sahara, Amsterdam 

Integere evangelisten
Als christen hecht ik aan respect, als historica aan een juiste weergave en beoordeling van feiten. Beide mis ik in de recensie van L.J. Giebels, Jezus. Een biografie door Anton van Hooff (Historisch Nieuwsblad 2004/5). Het is niet mijn bedoeling in te gaan op Giebels. Ik wil slechts reageren op Van Hooff.

Het is volstrekt oneerlijk om tegenover een historicus de antwoorden van twee individuele gelovigen te stellen. Er zijn wetenschappelijk verantwoorde studies gedaan naar de vragen die Van Hooff opwerpt. Het zou beter zijn als hij de moeite nam deze te bestuderen.

Verder getuigt het niet van goed onderscheidingsvermogen een apocrief geschrift te laten optreden als vertegenwoordiger van ‘het geloof’. Apocriefen zijn officieel buiten de geschriften van ‘het geloof’ geplaatst.

Het is vreemd en pertinent onjuist om te suggereren dat het aantal mensen dat Jezus na Zijn opstanding zou hebben gezien met elk volgend evangelie toeneemt, om overvloediger bewijsmateriaal te tonen. Reeds in 1 Korintiërs (gedateerd ruim vóór de evangeliën, ongeveer 55 n.Chr.) geeft Paulus een opsomming die alle evangelisten overtreft. Als er zo vroeg zulk overvloedig bewijsmateriaal aanwezig was, is het wat vreemd om te stellen dat de reden van Lukas’ uitgebreide beschrijvingen was als Van Hooff stelt.

Ten slotte maakt Van Hooff een oneigenlijk (en onbewezen) onderscheid tussen een gelovig verslag en een waar verslag. Van Hooff gaat er a priori van uit dat de volgelingen van Jezus de feiten manipuleren om geloofwaardig te zijn, terwijl Jezus zelf dit duidelijk afwijst. Het is wat vreemd te stellen dat de evangelisten hun eigen norm zozeer overtreden. Er is dus alle reden om tenminste kennis te nemen van goede studies die uitgaan van de integriteit van de evangelisten. 

Liesbeth van Klinken, Deventer

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.