De redactie nodigt u uit uw mening te geven over artikelen die in het Historisch Nieuwsblad verschenen zijn. Zij behoudt zich het recht voor brieven in te korten. Reacties: Postbus 256, 1110 AG Diemen of redactiehn@vug.nl
Den Haag
Betreffende de foto bij de rubriek ‘De Vooruitgang’ in Historisch Nieuwsblad 2005/1 wil ik u er graag op attenderen dat de foto nooit in Den Haag kan zijn genomen, maar wel op het Rokin in Amsterdam ter hoogte van de Langebrugsteeg en de Spuistraat (gezien in noordelijke richting, met op de achtergrond het gebouw Industria).
Hans Luckhardt, Amsterdam
De DDR en de vredesbeweging
De oud-EVP’ers Hans Feddema, Cor Ofman en Jan Bulens schreven in Historisch Nieuwsblad 2005/1 een interessante recensie over mijn proefschrift Over de Muur. De DDR, de Nederlandse kerken en de vredesbeweging. Zij lieten daarin zien dat de discussie over de contacten met Oost-Europa en het nut van de vredesbeweging nog springlevend is. En ze toonden tevens aan dat er in de afgelopen 25 jaar blijkbaar weinig is gebeurd. Dezelfde posities en loopgraven als in de jaren tachtig worden betrokken, van waaruit vervolgens met scherp wordt geschoten.
Hun ernstigste verwijt is het feit dat ik ‘insinuaties’ en ‘aantijgingen’ aan het adres van voormalig generaal-majoor Michiel von Meyenfeldt heb verkocht, terwijl de man ‘dood [is] en zich niet meer verdedigen [kan]’. Dit is een opmerkelijke beschuldiging, aangezien personages in historische proefschriften in veel gevallen reeds lang gestorven en begraven zijn. Het probleem bij mijn historisch onderzoek schijnt mij niet zozeer het punt te zijn dat een aantal van mijn ‘onderzoeksobjecten’ niet meer onder ons is, maar eerder het tegenovergestelde: de meeste zijn nog springlevend en stellen zich teweer tegen een historische analyse van hun toenmalige activiteiten; zoals blijkt uit deze recensie, die dus eigenlijk geen recensie, maar een anachronistische polemiek mag heten.
Wat betreft de ‘insinuaties’: die beschuldiging is vreemd. Waarschijnlijk doelen Feddema, Ofman en Bulens op mijn opsomming van materiële en immateriële loftuitingen die Von Meyenfeldt in de DDR ontving (medaille, luxueuze diners, televisiezendtijd, kindermeisjes en auto’s voor hem en zijn familie, geldsommen voor de organisatie ‘generaals voor de vrede’ etc.). Daar heb ik bewijsmateriaal zoals jaarrekeningen uit de archieven van de Oost-Duitse Friedensrat, de Stasi, verslagen en teksten van Von Meyenfeldt zelf voor gebruikt. Insinuaties zijn dat dus niet.
Voorts wordt mij opnieuw verweten dat ik vrienden van Von Meyenfeldt en ook Jan van Putten niet heb geïnterviewd. Daarvan heb ik géén spijt (dit is mij ten onrechte door NRC Handelsblad in de mond gelegd). Ik heb mijn onderzoek namelijk gebaseerd op archieven, en dan niet alleen op Stasi-archieven, maar óók op archieven van de vredesbeweging, kerken, dissidenten, politbureau, Friedensrat etc., én op brieven/teksten/interviews van de betrokkenen uit de tijd zelf. Dat leek mij waarheidsgetrouwer dan af te gaan op herinneringen van meer dan vijftien jaar na dato. De weinige interviews die ik heb gedaan, waren vooral bedoeld voor een eerste oriëntatie en om de keuze van de archieven te bepalen. Conclusies zijn daarop niet gebaseerd. Hoor en wederhoor heb ik met teksten van de betrokkenen zelf toegepast.
Ten slotte leggen de schrijvers mij een ’tekortkoming’ en ‘misser’ ten laste: ik heb hun eigen contacten met de DDR en strategie ten aanzien van de ‘Oostbloklanden’ niet uitvoerig behandeld, terwijl die volgens henzelf nog veel belangrijker waren dan de IKV-contacten. Dat eerste klopt. Niettemin heb ik wel degelijk uitvoerig onderzoek gedaan in de Oost-Duitse archieven en alles wat ik over de contacten van DDR-organen en -personen met de EVP, PPR, PSP en CDA kon vinden, verzameld. (De heren schrijven overigens ten onrechte dat ik de archieven van de Ost-CDU niet heb gebruikt – zie archieflijst en voetnoten.)
Maar vergeleken met de contacten van de kerken en de vredesbeweging met de DDR waren deze betrekkingen kwantitatief en kwalitatief te verwaarlozen. De EVP-contacten bleken tot aan de herfst van 1989 toe uitsluitend in dienst te hebben gestaan van de Oost-Duitse propaganda. Over het belang van hun eigen activiteiten mogen de betrokken EVP’ers natuurlijk zelf anders denken, maar verder dan de officiële kanalen en de officiële ontvangsten door de Oost-Duitse autoriteiten zijn de Nederlandse partijvertegenwoordigers niet gekomen.
Daarom leken ze mij en mijn promotors niet interessant genoeg om er mijn toch al zo omvangrijke onderzoek naar de kerken en vredesbeweging mee aan te vullen. Maar wie weet schrijf ik het toch nog allemaal eens op, waarbij ik dan ook het EVP-archief en zijn vertegenwoordigers zal raadplegen. Ik kan nu echter al verklappen dat de ‘Derde Weg’-strategie van de EVP in de DDR niet meer effect heeft gehad dan een enkel jubelend stuk over de Nederlandse vredeswil in de officiële DDR-kranten Neues Deutschland en Neue Zeit.
Beatrice de Graaf, Utrecht
Dolle Mina
In het artikel ’35 jaar na Dolle Mina’ (Historisch Nieuwsblad 10/2004) wordt mij in de mond gelegd dat de Man Vrouw Maatschappij (MVM) in de ogen van Dolle Mina (DM) ‘het onsympathieke imago van de feministe’ zou bevestigen. Dit was geenszins het geval. DM heeft MVM altijd gewaardeerd als haar voorloper en wegbereider in het ter discussie stellen van de positie van man en vrouw. DM koos alleen voor andere middelen om het bewustzijn over de traditionele rolverdeling tussen man en vrouw wakker te schudden en de ongelijke verhoudingen aan de kaak te stellen.
In het stuk staan ook feitelijke onjuistheden. Het is Michel Korzec en niet Korzèc. Claudette van Trikt is 56 jaar en geen 52 jaar. De genoemde mannensociëteit heette niet De Industrieele Groote Club maar De Groote Club.
Dunya Verwey, Amsterdam
Dit artikel is exclusief voor abonnees