Home Breekpunt van de twintigste eeuw

Breekpunt van de twintigste eeuw

  • Gepubliceerd op: 16 maart 2010
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Rob Hartmans

Als mensen gevraagd wordt wat in het Nederland van de twintigste eeuw het belangrijkste breukpunt was, zullen de meesten de Tweede Wereldoorlog noemen. De Duitse bezetting van 1940 tot 1945 snijdt de eeuw in tweeën, in een periode voor en een periode na de oorlog, terwijl die vijf jaren zelf al heel lang gelden als moreel ijkpunt.

Voor hen die de oorlog bewust hebben meegemaakt vormden deze oorlogsjaren waarschijnlijk ook de meest ingrijpende periode, die een zwaar stempel heeft gedrukt op de rest van hun leven. Voor de Nederlandse samenleving als geheel is het echter de vraag of de oorlog de belangrijkste continuïteitsbreuk was.

Als we kijken naar de politiek, de zogenoemde ‘verzuiling’, het belang van religieuze en sociale scheidslijnen, mentaliteit, seksuele moraal, de rol van de vrouw, de verhouding tussen ouders en kinderen, de individuele ontplooiingskansen en nog zo het een en ander, dan moeten we concluderen dat de jaren vijftig niet veel verschilden van de jaren dertig en dat de grote breuk zich pas in de jaren zestig voltrok.

Het gaat er niet om of men die ‘culturele revolutie’ van de jaren zestig nu bejubelt of verafschuwt, maar wie de levensloop beschrijft van individuele Nederlanders zal toch zo onbevangen mogelijk moeten aangeven welke invloed deze breuk heeft gehad op het leven van de te beschrijven hoofdpersoon. Om het leven van mensen te begrijpen, moet men immers ook de context waarbinnen zij leefden begrijpen. Wat dit betreft vallen er tussen de vier genomineerde biografieën die over Nederlanders gaan enkele duidelijke verschillen op.

Voor Pim Boellaard (1903-2001), die vrijwel de gehele eeuw heeft meegemaakt, gold zeker dat de oorlog de centrale gebeurtenis uit zijn leven was. Als reserveofficier maakte hij de meidagen van 1940 mee; vervolgens werd hij actief in het verzet en in mei 1942 werd hij gearresteerd. Daarna begon zijn echte glansrol en werd hij, zoals zijn biografe Jolande Withuis – tegen de trend van relativering en debunking in – terecht schrijft, een ‘verzetsheld’.

Boellaard liet zich niet intimideren toen hij door de twee hoogste SS’ers, Himmler en Heydrich, persoonlijk werd verhoord. In de concentratiekampen Natzweiler en Dachau bleek hij een natuurlijke leider, die ‘zijn’ mannen erdoorheen trachtte te slepen door hen daadwerkelijk te helpen en hun moed in te spreken, en vooral door ervoor te zorgen dat zij hun gevoel voor eigenwaarde behielden.

Hoewel Withuis benadrukt dat vooral die jaren 1942-1945 de kern van Boellaards lange leven vormden, en de veertig jaar ervoor ‘aanloop’ en de vijftig jaar erna ‘nasleep’ waren, geeft zij in haar biografie ook een fraai beeld van het milieu en de tijd waarin hij leefde.

Als generaalszoon opgegroeid in de hogere burgerij en getrouwd met een freule, behoorde Boellaard duidelijk tot de conservatieve, nationalistische, koningsgezinde elite van mensen ‘van stand’ – kortom, tot een wereldje dat vooral na de jaren vijftig in hoog tempo verdween. Dat hij het daar niet gemakkelijk mee had, en zich vooral ook weinig raad wist met veranderende relaties tussen mannen en vrouwen en ouders en kinderen, wordt in deze prachtige biografie indringend beschreven.

Ook in het leven van de zestien jaar jongere Joop den Uyl (1919-1987) nam de oorlog een belangrijke plaats in, al was het maar omdat hij hierdoor acuut werd genezen van aanvankelijke sympathieën voor het fascisme en de gereformeerde jongeling in deze jaren zijn geloof verloor en zich ontpopte tot socialist.

De later vooral om zijn bevlogenheid zo gewaardeerde politicus voelde zich overigens helemaal thuis in de naoorlogse sociaal-democratie, die fel anticommunistisch was en waarin ideologie een veel minder belangrijke rol speelde dan het streven naar praktische hervormingen. Als journalist en later als directeur van het wetenschappelijk bureau van de Partij van de Arbeid was Den Uyl een typische leerling van Jacques de Kadt, de politiek essayist die een zakelijk socialisme voorstond dat afstand deed van revolutionaire verwachtingen en zich volledig identificeerde met het door Amerika aangevoerde ‘vrije Westen’.

Hoewel Anet Bleich in haar biografie een overtuigend beeld van Den Uyls persoonlijkheid schetst, heeft zij zo weinig affiniteit met de periode voor de omwenteling van de jaren zestig dat haar beschrijving van de context waarbinnen haar hoofdpersoon opereerde wat minder sterk is. Hierdoor geeft ze zijn optreden enigszins vertekend weer.

Niet alleen overdrijft Bleich zijn ‘flirt’ met het fascisme, ook schrijft ze dat de invloed van De Kadt op Den Uyl niet zo groot was. Nadat Den Uyl halverwege de jaren zestig een deel van de kritiek van de jongere generatie had overgenomen, is hij die invloed namelijk zelf gaan bagatelliseren, omdat De Kadt de verpersoonlijking was van alles waar Nieuw Links tegen was.

Eigenlijk paste Den Uyl helemaal in het ‘jaren-vijftig-humanisme’, dat mensen wilde bevrijden uit de kluisters van achterhaalde sociale, politieke en religieuze verhoudingen, en dat geloofde dat wetenschap en techniek hierbij een heilzame rol zouden spelen. Dit begrip staat centraal in de biografie die Hans Schoots schreef van Bert Haanstra (1916-1997), de man die met films als Fanfare, Alleman en De stem van het water een mild-ironisch, maar vooral blijmoedig, warm en menselijk beeld van Nederland schilderde.

In zijn uitstekend geschreven biografie schetst Schoots een prachtig tijdsbeeld van het naoorlogse Nederland en geeft hij heel nauwgezet aan welke invloed de maatschappelijke en culturele ontwikkelingen op Haanstra hadden. De optimistische en humanistische filmer, die zelf in het verzet had gezeten, moest van een jongere generatie horen dat de mens niet deugde en dat de wereld die hij zo briljant en ingenieus in beeld bracht louter gebaseerd was op leugens. De cineast had het aanvankelijk nogal moeilijk met deze ‘rotjongens’, maar geleidelijk veranderde toch ook zijn wereldbeeld, zodat de in 1972 verschenen documentaire Bij de beesten af heel wat minder zonnig en gemoedelijk was dan zijn films uit de jaren vijftig.

Voelde Haanstra zich helemaal thuis in het optimistische klimaat van de jaren vijftig, waarin veel mensen zich verheugden over de herwonnen vrijheid en de geleidelijk toenemende welvaart, de zeventien jaar jongere Joke Smit (1933-1981) ervoer deze periode heel anders. Uit de biografie die Marja Vuijsje van haar heeft geschreven komen deze jaren naar voren als een hel van benepen kleinburgerlijkheid, waarin de hoofdpersoon de knellende banden van het christelijk geloof, een bekrompen seksuele moraal en traditionele rolpatronen moest afschudden.

Doordat Vuijsje het leven van Smit beschrijft als een persoonlijke bevrijdingsstrijd, waarbij de collateral damage in de sfeer van de persoonlijke relaties soms aanzienlijk was, wordt de teloorgang van de wereld die Haanstra zo dierbaar was in deze biografie allesbehalve betreurd. De razendsnelle veranderingen die zich vanaf de tweede helft van de jaren zestig in de verhouding tussen mannen en vrouwen voltrokken worden in deze biografie beschreven als een triomf, al veegt Vuijsje de schaduwzijden ervan niet onder het tapijt.

Omdat het streven van Joke Smit sterk gericht was op de ontwikkeling van het individu en de ontdekking van de eigen seksualiteit, staat dit boek vol met details waarvan je je als buitenstaander kunt afvragen of je ze eigenlijk wel wilt weten. Vuijsje geeft niet alleen een indringend sfeerbeeld van de tweede feministische golf, maar biedt tevens volop gelegenheid tot voyeurisme.

De vijfde biografie op de shortlist is in veel opzichten een buitenbeentje. Niet alleen beschrijft hij een eerdere periode, bovendien is de hoofdpersoon een Rus die een belangrijke rol heeft gespeeld in de internationale culturele avant-garde van het begin van de twintigste eeuw. Nederlandse biografieën van internationale persoonlijkheden zijn vrij schaars en meestal gebaseerd op literatuur en gepubliceerd bronnenmateriaal. Voor zijn grote boek over Sergej Diaghilev (1872-1929) heeft Sjeng Schijen echter uitgebreid onderzoek gedaan in archieven in Rusland, Frankrijk en de Verenigde Staten.

Diaghilev was een telg uit een verarmde adellijke familie en droomde aanvankelijk van een grote carrière als componist. Nadat Nikolaj Rimski-Korsakov hem duidelijk had gemaakt dat hij werkelijk talent ontbeerde, besloot Diaghilev de artistieke ontwikkeling van anderen te stimuleren. Als twintiger kwam hij tot de conclusie dat hij buitengewoon geschikt was als mecenas, zij het dat het hem aan één ding ontbrak: geld.

Met tomeloze energie begon Diaghilev tentoonstellingen te organiseren, richtte hij een tijdschrift op en schreef hij kunsthistorische boeken. Beroemd werd hij als oprichter van de vermaarde Ballets Russes, waarmee hij vanaf 1908 geregeld neerstreek in Parijs en waaraan niet alleen dansers als Nijinsky en componisten als Stravinsky meewerkten, maar ook schilders als Picasso en Matisse.

De onstuitbare Diaghilev was een onmogelijk man die mensen vaak schoffeerde, maar tegelijkertijd was hij een briljante organisator met een ongekend fijne neus voor talent, wiens biografie je in één ruk wilt uitlezen.

Hans Schoots
Bert Haanstra. Filmer van Nederland
382 p. Balans, € 19,50

Marja Vuijsje
Joke Smit. Biografie van een feministe
496 p. Atlas, € 24,95

Sjeng Scheijen
Sergej Diaghilev. Een leven voor de kunst
638 p. Bert Bakker, € 45

Anet Bleich
Joop den Uyl 1919-1987. Dromer en doordouwer
544 p. Balans, € 35

Jolande Withuis
Weest manlijk, zijt sterk. Pim Boellaard (1903-2001). Het leven van een verzetsheld
384 p. Bezige Bij, € 29,90

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.