Na de Tweede Wereldoorlog werd nationalisme lang gezien als een negatief begrip. Het werd geassocieerd met superioriteitsgevoelens, uitsluiting van bevolkingsgroepen en agressieve internationale politiek. Maar ver voordat het door sommige politici opnieuw gepropageerd werd, deden historici al onderzoek naar de opkomst van het nationalisme in de negentiende eeuw.
Hierbij werd sterk de nadruk gelegd op de motieven en handelwijze van een groep die tegenwoordig een uiterst negatief imago heeft: de elite. In een samenleving die in hoog tempo moderniseerde en veel grootschaliger werd, waarbij traditionele verbanden afbrokkelden of zelfs verdwenen, probeerde de maatschappelijke bovenlaag zijn greep op de bevolking te handhaven door een nationaal ‘wij-gevoel’ te creëren. Kort door de bocht geformuleerd: als mensen trots zijn op de natie waarvan ze deel uitmaken, vergeten ze wellicht dat binnen die natie rijkdom en macht zeer ongelijk verdeeld zijn en zullen ze niet zo snel in opstand komen.
Deze sterk marxistische benadering van het nationalisme ging er dus van uit dat nationalistische gevoelens van bovenaf werden opgelegd en gestimuleerd. Nu speelde dit ook zeker een rol, maar deze opvatting werd ook beïnvloed door het feit dat het onderzoek een top-down-karakter had. Er werd heel erg gekeken naar de initiatieven van de maatschappelijke elite, waarbij de gewone bevolking werd gezien als tamelijk passieve ‘ontvangers’, die min of meer gedwee volgden en niet zelden tegen hun eigen belangen in handelden.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
In Eigenwijs vaderland onderzoekt de jonge historicus Anne Petterson of ook gewone Amsterdammers nationale gevoelens koesterden, hoe zij die uitten, welke relatie die hadden met hun lokale identiteit en welke motieven een rol speelden. Ze keek naar standbeelden die vanaf 1852 werden opgericht, het gebruik van volksliederen als ‘Wien Neêrlands bloed’ en het Wilhelmus, de wijze waarop in volksbuurten het koningshuis werd vereerd, de sympathiebetuigingen met de ‘stamverwante’ Boeren die in Zuid-Afrika tegen de Engelsen vochten, en de manier waarop de commercie nationale gevoelens exploiteerde.
Het zal niet verbazen dat standbeelden vooral een zaak van de elite waren, maar verder blijkt duidelijk dat Amsterdammers uit de lagere en middenklassen niet louter passief waren, en zelf ook initiatieven namen om uiting te geven aan hun nationale gevoelens. Een ongekend heftige manifestatie hiervan was de zogenoemde Oranjefurie van 1887, toen koningsgezinde Jordanezen de ‘onvaderlandslievende’ socialisten te lijf gingen.
Ook constateert Petterson dat de ontwikkeling van de Amsterdamse identiteit op dezelfde wijze verliep als die van de nationale identiteit. Door de schaalvergroting en sterk verbeterde infrastructuur gingen de mensen zich niet louter zien als inwoner van een bepaalde buurt, maar ook als Amsterdammer. In dezelfde periode tekende zich landelijk een soortgelijk proces af.
Rob Hartmans is historicus, journalist en vertaler.
Eigenwijs vaderland. Populair nationalisme in negentiende-eeuws Amsterdam – Anne Petterson | 363 p. Prometheus, € 29,99 | Het boek is hier verkrijgbaar.