Home BOEKEN: Tunnelvisie op de jaren zeventig

BOEKEN: Tunnelvisie op de jaren zeventig

  • Gepubliceerd op: 1 maart 2013
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Bastiaan Bommeljé

Volgens Duco Hellema, hoogleraar geschiedenis van de internationale betrekkingen aan de Universiteit Utrecht, hebben de jaren zeventig ‘geen goede reputatie’. Ze worden immers ‘vaak’ aangeduid als ‘een tijdvak van stagnatie, malaise en hernieuwd conservatisme’.

Nu ja, het oordeel over deze periode is in elk geval ‘overwegend negatief’, of althans roept ‘geen decennium zulke tegenstrijdige beelden op als de jaren zeventig’. De van oorsprong Amsterdamse politicoloog beoogt in zijn boek Nederland en de jaren zeventig een nieuwe balans op te maken en te onderzoeken of het door hem gesignaleerde ‘sombere oordeel’ wel terecht is.

Niet dus, blijkt al snel: de jaren zeventig waren ‘niet conservatief’, klinkt het reeds op pagina 19. Sterker nog: met dit werk wil Hellema een herwaardering bieden van de periode als een ‘progressief, hervormingsgezind’ tijdvak, waarin zich tussen alle ‘conflict, contestatie, verwarring en onzekerheid’ een ‘apotheose voordeed van progressieve en deels radicale hervormingsgezindheid’.

Deze apotheose werd in het begin van de jaren tachtig gesmoord door ‘tegenbewegingen’, constateert Hellema. Deze ‘tegenbewegingen’ bestonden uit ‘rechtse regeringen’(die ‘het roer omgooiden’), het ‘conservatieve ressentiment’, ‘doelbewuste tegenwerking’ en in het algemeen de opkomst van ‘allerlei vooral conservatieve en liberale tegenkrachten’. Aldus eindigden de ‘lange jaren zeventig’, die in de ogen van Hellema de periode 1968 tot 1982 omvatten, in ‘een van de spectaculairste politieke wendingen van de twintigste eeuw’.

Vanuit dit ‘aanzienlijk positiever perspectief’ op het decennium biedt Nederland en de jaren zeventig een schets van diverse politieke ontwikkelingen in deze periode. Zo is er een overzicht van het politiek activisme (van Dolle Mina tot kraakbeweging, en verder, want ‘in alle sectoren van het maatschappelijk leven klonk de roep om medezeggenschap, sociale rechtvaardigheid en emancipatie’), van het radicalisme en politieke geweld in dit tijdvak (zoals dat van de Rote Armee Fraktion), van de toestand in de wereld, van de politieke ontwikkelingen in Nederland (vooral het kabinet-Den Uyl), en ten slotte van de overwinning der ‘tegenkrachten’, toen de politiek ‘harder’ werd en ook ‘de toon die de bewindslieden aansloegen tegenover de bevolking duidelijk maakte dat de jaren zeventig voorbij waren’.

Dit moet het eerste boek over dit decennium zijn waarin geen melding wordt gemaakt van punkmuziek. Er is geen woord over de Sex Pistols of The Stranglers, noch over de grote hoeveelheid aandacht voor punk bij de VPRO (zoals in het televisieprogramma Onrust!) of over de verstrengeling van deze typische jarenzeventigscene met de kraakbeweging en de opkomende harddrugscultuur.

Er is trouwens ook geen aandacht voor ABBA, glamrock of disco, en al evenmin voor de mode van het macrameeën of de uitvinding van het koffiezetapparaat, noch voor de sterke oplagegroei van literaire werken in Nederland, zoals die van Hermans, Reve en Mulisch (die literair dominant bleven), maar ook van de Revisor-groep, die weer het tegengeluid van Jeroen Brouwers opriep.

Deze balans van de jaren zeventig is uitsluitend en alleen politiek van aard, en dan nog politiek in enge zin, dus zonder demografische, sociologische of antropologische componenten. Economische ontwikkelingen komen slechts als politieke entiteiten aan de orde (‘de oliecrisis’, ‘het neoliberalisme’, het streven naar ‘economisch rendement’), zonder dat een enkel cijfer wordt genoemd, zelfs niet over de significante welvaartsstijging in het besproken decennium.

Misschien is het gebrek aan cultuurhistorisch perspectief een bewuste (maar niet-verklaarde) poging tot inperking van een oeverloos onderwerp. Wellicht ook is het een vanzelfsprekend gevolg van het feit dat de auteur politicoloog is, met een specialisatie in internationale verhoudingen, waarover hij het handboek Nederland in de wereld schreef.

En mogelijk heeft het te maken met het feit dat Hellema behoort ‘tot de fameuze en omstreden babyboomgeneratie’ en als lid van de CPN diverse van de beschreven politieke ontwikkelingen ‘als direct betrokkene’ meemaakte (wie herinnert zich niet hoe Hellema in het VARA-radioprogramma In de Rode Haan als vertegenwoordiger van de Communistische Partij Nederland in debat ging met de jonge PvdA-coryfee Max van den Berg?).

Dit moge zo zijn, maar het verklaart niet waarom Nederland en de jaren zeventig zo’n gevoel van herkenning oproept. En dan bedoel ik niet herkenning van de jaren zeventig, maar van werkgroepen die ikzelf als student geschiedenis volgde over the sixties en the seventies. Deze werkgroepen verzandden steevast in geouwehoer over ‘goed’ en ‘fout’, ‘golfbewegingen’, ‘kapitalistische tegenkrachten’ of juist ‘staatsondermijnend links terrorisme’, waarbij elke vorm van geschiedkundige argumentatie verdween in de rookwolken van de gedraaide shagjes.

Over dit boek vallen diverse aardige dingen te zeggen (zo is het helder geschreven, en het hoofdstuk over de internationale ontwikkelingen brengt zeker wat lucht in het Nederlandse perspectief), maar het kan zich niet losmaken uit die wat infantiele sfeer, en is duidelijk voortgekomen uit bachelor-werkgroepen die Hellema gaf over dit onderwerp.

Zo lukt het in dit boek simpelweg niet om het concept ‘jaren zeventig’ duidelijk af te bakenen. Dat dit decennium ligt tussen the sixties (sic) en ‘de harde’ (sic) jaren tachtig, maakt het nog niet tot een historische entiteit die zich als een taartpunt uit de geschiedenis laat snijden en voor karakterologische analyse op de sofa laat leggen.

Natuurlijk, er gebeurde van alles in de jaren zeventig, en het was vast een ‘scharniertijd’ tussen verleden en toekomst, ‘vol conflict, verwarring en onzekerheid’, maar die dooddoeners gelden voor elke tijd. En de stelling dat de actiebereidheid in Nederland in de jaren zeventig bijzonder was, verdient toelichting in het perspectief van de bomaanslagen van RaRa in de jaren tachtig, van het feit dat de grootste betoging ooit in Nederland in 2004 tegen het kabinet-Balkenende II, en van de vele protesten der antiglobalisten in het begin van dit millennium.

Geen wonder dat Hellema voortdurend vage en terugtrekkende bewegingen moet maken vlak nadat hij een stellige bewering heeft gedaan (‘Hiermee is natuurlijk niet alles gezegd’, of: ‘Het blijft moeilijk en ingewikkeld de politieke stemming in een samenleving exact te bepalen’).

Wat de lezer Nederland en de jaren zeventig uiteindelijk glimlachend terzijde doet leggen, is het onvermogen van Hellema om zijn eigen wereldbeeld van toen los te laten. Alles wat anders is dan de ‘linkse idealen’ en ‘progressieve hervormingsplannen’ wordt steevast omschreven als ‘obstakel’ en ‘tegenkracht’ en ‘doelbewuste conservatieve mobilisatie’ en ‘hardhandige maatregel’, die de hervormingsbeweging een ‘nederlaag’ toebracht omdat deze de ‘antiprogressieve’ krachten had ‘onderschat’.

Dit is niet de taal van een geschiedkundig betoog, maar van een student die op het punt staat de macht in het Instituut voor Politicologie te grijpen en de lange tocht door de instituties te beginnen richting professoraal pluche. Zo past dit boek naadloos in het genre van de babyboommemoires. Het had derhalve getooid kunnen worden met de titel Het decennium van mijzelf.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.