Ook de geschiedschrijving kent haar trends. Onderwerpen en benaderingen die een tijdlang erg in de mode waren ‘kunnen’ op zeker moment niet meer, en van tijd tot tijd vragen historici aandacht voor onderwerpen die heel lang genegeerd werden. Zo ging politieke geschiedenis lange tijd over de ontwikkeling van het staatsbestel, over politieke ideeën en over machtsvorming. De laatste twintig jaar daarentegen is er veel meer aandacht gekomen voor ‘politieke stijl’, voor de vraag hoe politici hun doelstellingen trachten te verwezenlijken.
1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis
Els Kloek
1556 p. Vantilt, € 49,50
De vergelding. Een dorp in tijden van oorlog
Jan Brokken
256 p. Atlas Contact € 19,95
Naar het aards paradijs. Het rusteloze leven van Jacob Roggeveen, ontdekker van Paaseiland (1659-1729)
Roelof van Gelder
392 p. Balans € 29,95
De Boerenoorlog
Martin Bossenbroek
613 p. Athenaeum-Polak & Van Gennep € 24,95
Wereld in woorden. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1300-1400
Frits van Oostrom
656 p. Bert Bakker, € 45,00
Soms is er ineens aandacht voor bevolkingsgroepen die tot dan toe in de geschiedschrijving werden verwaarloosd. Zo was er in de jaren zeventig en tachtig plotseling een stortvloed van publicaties over arbeiders en vrouwen. Daar zat allerlei gekkigheid tussen. Zo werd beweerd dat historici die zich verdiepten in de christelijke vakbonden bezig waren met ‘oneigenlijke geschiedenis’. Want de loop van de geschiedenis werd natuurlijk bepaald door de socialistische arbeiders. Nog maffer was het boek Geschiedenis van de vrouwentoekomst, waarin alle ellende in de wereld aan de mannen werd geweten, en al het goede niet van Melkunie-koeien kwam, maar van vrouwen. Ik herinner me altijd nog het zinnetje ‘Toen wij vrouwen de ploeg uitvonden…’
Dit soort eenzijdigheid is zelden een lang leven beschoren, omdat andere historici meestal snel met correcties komen. Het door verzorgde Els Kloek 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis is dan ook geen maf boek, al was het er waarschijnlijk niet geweest zonder die radicaal-feministische traktaten, die wél aandacht vroegen voor de helft van de bevolking die de meeste historici doorgaans over het hoofd zagen. Kloek behoorde tot de ‘vrouwenhistorici’ van het eerste uur, die anders dan de auteurs van ideologisch bevlogen boeken als Geschiedenis van de vrouwentoekomst vóór alles wetenschappelijk te werk wilden gaan.
Vrouwengeschiedenis maakte indertijd deel uit van dezelfde trend als de geschiedenis van de arbeidersbeweging, en het onderzoek naar andere ‘vergeten’ en ‘onderdrukte’ groepen als zwarten en homoseksuelen et cetera. Deze history from below was sterk door de sociale wetenschappen beïnvloed en richtte zich vooral op de groepen als geheel en was dus geneigd individuen te zien als vertegenwoordigers van die groep. Wie afweek, of zijn of haar hoofd nogal opzichtig boven het maaiveld uitstak, verdiende niet te veel aandacht. Na die vermaledijde ‘grote mannengeschiedenis’ zaten we zeker niet te wachten op ‘grote vrouwengeschiedenis’.
Deze wat bloedeloze benadering begon Els Kloek steeds meer te benauwen, omdat vrouwen zo geen echt ‘gezicht’ kregen. Ze besloot dat er een biografisch woordenboek van vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis moest komen, als correctie op deze trend. Dat resulteerde eerst in de website Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland (DVN) en dit jaar in een ruim 1500 bladzijden tellend boek met de profielen van 1001 vrouwen.
Het is een ware schatkamer van boeiende vrouwenlevens die niet alleen gegevens bevat over al die individuele levens, maar ook laat zien welke maatschappelijke ontwikkelingen zich voltrokken. Duidelijk breekpunt is de periode rond 1900, toen vrouwen eindelijk, zij het nog mondjesmaat, toegang kregen tot opleidingen, banen en functies die daarvoor alleen openstonden voor mannen.
Dat wil niet zeggen dat de ongeveer achthonderd vrouwen van voor die tijd niet interessant zijn. Integendeel, aangezien zij veel meer obstakels op hun weg vonden. De verhalen in het boek zijn over het algemeen boeiend, en soms veel te kort. Op de website, die meer biografieën bevat dan in het boek konden worden opgenomen, is over de meeste vrouwen ook literatuur te vinden, zodat lezers zich verder in hen kunnen verdiepen.
De vrouwenencyclopedie van Els Kloek is geen boek om in één ruk uit te lezen. Het vertelt niet één doorlopend en afgerond verhaal. Dat doet Jan Brokken wel in De vergelding. Een dorp in tijden van oorlog. Als een historisch rechercheur probeert hij te achterhalen wat er gebeurde op de avond van 10 oktober 1944, in het aan Rotterdam grenzende dorp Rhoon.
Een Duitse militair liep tegen een loshangende elektriciteitskabel aan en overleed aan zijn verwondingen, waarna zeven dorpsbewoners werden terechtgesteld en hun huizen in brand gestoken. Was het een ongeluk of een aanslag? Wie waren de daders? Waarom reageerden de Duitsers in strijd met hun instructies, en werden dorpelingen doodgeschoten en niet tien gijzelaars? Waarom heeft het hele dorp al die jaren gezwegen over deze gebeurtenissen?
Ook Brokken vraagt aandacht voor een onderwerp dat, uit schaamte, lang verzwegen en onderbelicht is geweest: het feit dat veel vrouwen en meisjes een relatie hadden met een Duitse militair. En ook hij bedrijft sociale geschiedenis, door een indringend inkijkje te bieden in het dagelijks leven van gewone mensen rond 1940. Hij laat zien hoe hard de meesten moesten sappelen, hoe weinig het leven hun cadeau gaf, en de lezer gaat iets begrijpen van de veel grotere rol die de lokale gemeenschap indertijd speelde in het leven. De individualistische revolutie van de jaren zestig was nog ver weg.
Brokken schrijft goed, maar toch is zijn boek naar mijn smaak iets te dik. Het is vooral het verslag van een rechercheur, en geen afgerond, doorlopend vertelde detectiveroman. Er passeren zoveel hypotheses en theorieën de revue en er blijken telkens zoveel nieuwe complicaties op te doemen, dat op zeker moment de vaart uit het verhaal is. Bovendien gaat het boek enigszins uit als een nachtkaars. Hoezeer Brokken ook probeert de spanning erin te houden, de ontknoping is vrij zwak, waardoor althans deze lezer het ietwat teleurgesteld dichtsloeg.
Ontdekkingsreizigers leveren meestal spannende verhalen op. Dat gaat zeker op voor Jacob Roggeveen, de ontdekker van het intrigerende Paaseiland, over wie Roelof van Gelder een biografie schreef. Naar het aards paradijs biedt veel meer dan de beschrijving van een avontuurlijke tocht naar de Stille Zuidzee, met alle ontberingen die daar in de achttiende eeuw bij hoorden. Roggeveen was op het moment dat hij tussen die rare beelden rondwandelde namelijk al tweeënzestig. Dit was zijn eerste ontdekkingstocht, maar hij kon terugkijken op een rijk en boeiend leven.
Van Gelder vertelt een uiterst leesbaar en spannend verhaal over de Verlichting in Nederland, toen tal van burgers een buitengewoon brede belangstelling aan den dag legden voor het vele nieuwe dat werd ontdekt. Het plan om naar het mysterieuze Zuidland in de Stille Oceaan te gaan was al bedacht door Roggeveens vader, die net als Jacob zakelijke bezigheden combineerde met natuuronderzoek, filosofie en literatuur.
Jacob Roggeveen, jurist en notaris, raakte op jonge leeftijd in de ban van Spinoza, de controversieelste denker van zijn tijd. Maar hij concludeerde dat Spinoza’s rationalisme en determinisme geen antwoord boden op de echte levensvragen, en werd een volgeling van Pontiaen van Hattem. Deze Van Hattem was sterk beïnvloed door Spinoza, maar bleef geloven in een persoonlijke God. De mens was volgens hem slechts de passieve uitvoerder van diens wil, en dus niet verantwoordelijk voor zijn daden.
Voor orthodoxe gereformeerde theologen was de relatie met de ideeën van Spinoza al genoeg om het ‘hattemisme’ fel te bestrijden. Jacob Roggeveen, die het vierdelige verzamelde werk van de in 1706 overleden Van Hattem uitgaf, kwam hierdoor zwaar in de problemen. Als bezorger van dit ‘snode gruwelboek’ was hij in de ogen van rechtzinnige predikanten en stadsbestuurders ‘een schadelijk mensch en besmettende zielepest’, zodat hij in 1719 uit Middelburg werd verbannen. Hoewel hij geld genoeg had om te rentenieren, pakte hij het veertig jaar oude plan van zijn vader op en werd hij onsterfelijk als ontdekker van het Paaseiland.
Het verhaal van Roggeveen heeft wel iets weg van een ‘jongensboek’, een genre dat uitgestorven lijkt. Vijfenveertig jaar geleden waren er nog volop avontuurlijke jongensboeken, en in de bibliotheek van onze School met den Bijbel werd een groot deel van de kastruimte ingenomen door titels van Louwrens Penning, auteur van bestsellers als De leeuw van Modderspruit en De held van Spionkop. Deze boeken verschenen tijdens en kort na de Boerenoorlog en beschreven de heldhaftige strijd van de eenvoudige, maar nobele Zuid-Afrikaners tegen de perfide Engelsen.
Al spoedig werd dit zeer ‘verdachte’ lectuur, omdat vanaf de jaren zestig weinig zo eng leek als nationalisme – wie durfde nog van ‘stamverwantschap’ te spreken? – en Zuid-Afrika het land van de apartheid was. En inderdaad, die boeken van Penning waren wel heel erg partijdig, en gaven een zwaar geromantiseerd en sterk ideologisch beeld van de strijd in Zuid-Afrika.
Met één magistrale beweging heeft Martin Bossenbroek in De Boerenoorlog al dit ideologisch spinrag weggevaagd. In dit boek vertelt hij het meeslepende verhaal van de merkwaardige oorlog die de eigengereide, godvruchtige en nurkse Boeren voerden tegen dé supermacht van de tijd rond 1900, het Britse Empire.
Hij doet dit door zijn aandacht te richten op de ervaringen van drie mannen: de Nederlandse jurist Willem Leyds, die vanaf 1884 voor de regering van Transvaal werkte; de Britse aristocratenzoon Winston Churchill, die als oorlogscorrespondent zo embedded was dat hij vrolijk meevocht, en Deneys Reitz, die in 1899 als zeventienjarige de overwinning van de Boeren bij Spionkop meemaakte en daarna als guerrillastrijder in de Britse Kaapprovincie vocht. Drie verhalen uit drie perspectieven, die Bossenbroek op adembenemende wijze vertelt, waarmee hij deze inmiddels ‘vergeten’ oorlog weer heel dichtbij haalt.
Ooit zijn we in de Lage Landen begonnen met het vertellen van verhalen, en ooit zijn we die in de taal van alledag gaan opschrijven. Frits van Oostrom beschreef dat allereerste begin in Stemmen op schrift, het eerste deel van de monumentale, achtdelige ‘Geschiedenis van de Nederlandse literatuur’ die sinds 2007 bij uitgeverij Bert Bakker verschijnt. Dat eerste deel liep tot 1300, en in het vervolg erop, Wereld in woorden, vertelt Van Oostrom het verhaal van de Nederlandse literatuur in de veertiende eeuw.
Op het eerste gezicht lijkt dit een boek voor specialisten, want hoeveel Nederlanders interesseren zich nu echt voor middeleeuwse literatuur? Wie is er werkelijk benieuwd naar het werk van Jan van Boendaele, Jan van Brederode en Jan van Leeuwen? Nou, iedereen die op zeker moment besluit Wereld in woorden te gaan lezen!
Van Oostrom schrijft niet alleen geweldig, zodat je inderdaad nieuwsgierig wordt naar al die middeleeuwers die lappen perkament volschreven, maar hij vat het begrip ‘literatuur’ heel ruim op. Zo ruim dat ook de medische verhandelingen van Jan Yperman en Spiegel der sonden van Jan de Weert eronder vallen.
Met Wereld in woorden heeft Van Oostrom daarom een ongemeen boeiende cultuurgeschiedenis geschreven en schildert hij een bijzonder levendig beeld van een eeuw die geplaagd werd door oorlogen, opstanden, natuurrampen en epidemieën – de pest vaagde ruim een derde van de Europese bevolking weg –, maar die tevens gekenmerkt werd door een dynamische, volop bloeiende cultuur.
Dit is niet alleen een voor neerlandici onmisbaar handboek dat minstens een halve eeuw zal meegaan, maar ook een geschiedenisboek dat het verdient gelezen te worden door een zo groot mogelijk publiek.
Dit artikel is exclusief voor abonnees