Home BOEKEN: Geschiedenis van een teleurstelling of van hoop?

BOEKEN: Geschiedenis van een teleurstelling of van hoop?

  • Gepubliceerd op: 23 oktober 2012
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Jaap Verheul

Wat maakte de Verenigde Staten tot een onweerstaanbare wereldmacht? Hoe kan Amerika de huidige neergang keren? Wat heeft het de wereld nog te bieden? Die existentiële vragen houden Amerikaanse historici in toenemende mate bezig. De academische discussie over de aard en toekomst van het Amerikaanse imperium staat hoog op de agenda.

American Empire is ook de titel van Joshua B. Freemans naoorlogse geschiedenis die verschijnt als laatste deel in de monumentale Penguin History of the United States onder redactie van Eric Foner. Freeman is verbonden aan de City University of New York – dat ooit bekendstond als het Harvard van het proletariaat – en heeft zijn sporen verdiend met arbeidersgeschiedenis. Hij windt er dan ook geen doekjes om: zijn boek is de geschiedenis van een teleurstelling.

Na de Tweede Wereldoorlog groeide zijn land uit tot een mondiaal imperium dat jarenlang welvaart en vrijheid opleverde voor honderden miljoenen Amerikanen. Maar desalniettemin heeft het nooit de hooggespannen verwachtingen waargemaakt van een vreedzame wereld en een egalitaire samenleving. Integendeel, oorlog, angst en economische depressie kenmerken het begin van de eenentwintigste eeuw.

Freeman brengt bedroefd in kaart waar zijn land de verkeerde afslagen heeft genomen. De democratische verworvenheden van de jaren zestig blijken gesmoord in een conservatieve tegenbeweging; de dromen van gelijkheid maakten plaats voor de graai-economie van financiers, multinationals en corporate capitalism
Dat de Amerikaanse regering na 9/11 buitengewone bevoegdheden vroeg, en kreeg, was een logisch gevolg van de imperiummentaliteit die de samenleving al decennia beheerste. Zelfs de huidige president slaagde er niet in deze continuïteiten te doorbreken, maar wierp zich juist op als redder van het kapitalisme.

Freeman eindigt zijn litanie dan ook met het klassieke beeld van een Amerikaanse imperium in verval. Dit levert een leesbaar, geëngageerd en daardoor soms wat voorspelbaar overzicht op met veel uitdagingen en weinig lichtpunten.

De Texaanse historicus Michael Lind, die vroeger bekendstond als neoconservatief, maar zich nu voorzichtig als ‘neonationalist’ aan de zijde van Obama heeft geschaard, ziet de huidige crisis juist als een bron van mogelijkheden. In eerdere werken wierp hij zich op als erfgenaam van Alexander Hamilton, de founding father die pleitte voor een krachtig overheidsingrijpen in de economie, bijvoorbeeld door wegen en kanalen aan te leggen, de binnenlandse industrie te beschermen en een krachtige centrale bank op te richten.

In het Amerikaanse politieke debat wordt dat dirigistische standpunt meestal gecontrasteerd met de roep om individuele vrijheid en lokale rechten die krachtig verwoord werd door Thomas Jefferson, de intellectuele president die meestal sympathie oproept, maar door Lind wordt weggezet als een ‘agrarische denker’ uit een voorbij tijdperk.

Ook in zijn ambitieuze economische geschiedenis van de Verenigde Staten, die de programmatische titel A Land of Promise heeft meegekregen, omarmt Lind Hamiltons gedurfde idee van een industrieel Amerika waarin overheid, ondernemers, werknemers en universiteiten samenwerken aan de economische groei van het land. Het was dit dynamische ‘ontwikkelingskapitalisme’ dat de Verenigde Staten van een onbetekenende koloniale buitenpost liet uitgroeien tot de krachtigste economie ter wereld.

Boeiend aan dit overzicht is vooral dat die groei volgens Lind verliep in een aantal golven van technologische innovatie die telkens een einde maakten aan het politieke stelsel van dat tijdvak.

Zo werd het politieke regime van de vroege republiek uiteengerukt door de eerste industriële revolutie, die was gebaseerd op de stoommachine en de transportrevolutie, en daarmee leidde tot vervreemding van het Zuiden. De Amerikaanse Burgeroorlog leverde een nieuw politiek stelsel op, dat echter onder druk kwam te staan door de tweede technologische revolutie van elektriciteit, de verbrandingsmotor en kunstmest.

New Deal en de Tweede Wereldoorlog vormden een nieuw breukpunt, dat drie glorieuze decennia van welvaart inluidde. De ontmanteling van de overheidszorg door Reagan en zijn erfgenamen, en de opkomst van informatietechnologie en internet zorgden daarna voor een serie van nieuwe crises en luchtbellen.

Volgens de wetmatigheden van dit golfpatroon staan de Verenigde Staten weer aan de vooravond van een neo-Hamitoniaans tijdperk van nation building. En dat brengt Lind, die naast columnist en politiek journalist ook directeur is van een denktank, al tot een aantal voorspellingen en aanbevelingen voor dit nieuwe Amerikaanse systeem.

Lind heeft een gedurfd, maar speculatief boek geschreven, losjes opgebouwd uit een groot aantal vignetten, biografieën en episodes die soms sprekend lijken op blogs. Het boek, dat meer intrigerende vragen oplevert dan solide antwoorden, laat zich daarom vooral lezen als een baken van Amerikaanse trots en hoop.

Minstens zo fier en uitdagend is de poging van cultuurcriticus Carlo Romano om de Verenigde Staten uit te roepen tot wereldleider in de filosofie: een gigant die de Griekse Oudheid en het Duitsland van de negentiende eeuw ver achter zich laat als marktplaats voor filosofische argumentatie en ondogmatische waarheidsvinding.

Romano voert met deze aanspraak manmoedig strijd tegen alle clichés over de Amerikaanse anti-intellectuele traditie. Filosofen zijn er immers nadrukkelijk afwezig in politiek, publiek debat en populaire cultuur, zodat de Amerikaanse media zelfs sportheld Dennis Rodman en talkshowkoningin Oprah Winfrey durven uitroepen tot diepste denkers van het land.

Om dit hardnekkige, maar misleidende beeld te corrigeren werpt Romano, een hoogleraar filosofie die lang werkte voor de gezaghebbende Chronicle of Higher Education, zijn net wijd uit. Hij ontdekt ‘America the Philosophical’ niet alleen in de professionele filosofiebeoefening door de blanke mannen van de American Philosophical Society, zoals de erkende zwaargewicht Richard Rorty, maar ook in een uiteenlopende groep van meer praktische denkers als literatuurcriticus Edward Saïd, politicoloog Francis Fukuyama en zelfs televisiejournalist en ‘mediafilosoof’ Bill Moyers. Romano wijst voorts op ‘rising outsiders’ als de zwarte cultuurcriticus Cornell West en feministe Camille Paglia, wijdt een wonderlijk hoofdstuk aan ‘cyberthinkers’ en eindigt met woordkunstenaar en ‘philosopher in chief’ Obama.

Hij blaast hiermee de gebruikelijke definitie van filosofie opzettelijk op. Dat etiket was immers door een klein groepje Grieken in de Oudheid zo nauw omschreven dat Amerika grotendeels buiten de westerse filosofische traditie viel. Romano laat zich liever inspireren door de onbekende tijdgenoot Isocrates (een naam, geen spelfout, zoals hij grapt) die elke vorm van beschaafd betoog filosofie wenste te noemen.

In een eigenzinnig, speels en volkomen chaotisch boek zet Romano de piketpaaltjes zo weer terug, om zijn land daarmee voldaan als filosofisch imperium boven aan de mondiale rangorde der denkers te plaatsen.

Jaap Verheul is hoofddocent cultuurgeschiedenis en coördinator van het amerikanistiekprogramma aan de Universiteit Utrecht.

American Empire. The Rise of a Global Power, the Democratic Revolution at Home, 1945-2000
Josua B Freeman
512 p. Viking, € 28,99

Land of Promise. An Economic History of the United States
Michael Lind
592 p. HarperCollins, € 29,99

America the Philosophical
Carlo Romano
672 p. Alfred A. Knopf, € 33,99
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.