In de nazomer van 52 v.Chr. botsten de Romeinse legioenen van Caesar bij Alésia (tegenwoordig Alice-Sainte-Reine, Côte d’Or) op Gallische stammen onder aanvoering van Vercingetorix. Deze confrontatie eindigde na weken van uitputtende gevechten in een Romeinse triomf. De overgave van Vercingetorix betekende het einde van de klassieke Gallische beschavingen.
Over deze historische gebeurtenis is ook in het Nederlands geschreven; Fik Meijers Vercingetorix. De mythe van Frankrijks oudste held (2004) behoort tot de aardigste publicaties. Nu heeft archeoloog Jean-Louis Brunaux, die eerder publiceerde over de Galliërs, zich aan deze lieu de mémoire gelaafd. Alésia. Le tombeau de l’indépendance gauloise verscheen in de serie ‘Les journées qui ont fait la France’. Deze prachtige reeks is een reprise van en vervolg op de beroemde Gallimard-reeks ‘Trente journées qui ont fait la France’ – historische en historiografische analyses van gebeurtenissen die de Franse geschiedenis hebben gevormd.
Pas in de loop van de negentiende eeuw, toen nationale geschiedschrijving een grote vlucht nam, groeide Alésia uit tot een symbool van Franse identiteit. Brunaux wijst op het merkwaardige feit dat het hier ging om een nationale catastrofe. En dat Napoleon III in de opgravingen in eerste instantie verordonneerde juist om zich te spiegelen aan de almacht van Rome – de Keltische sporen die werden teruggevonden waren niet meer dan bijvangst.
Rond 1900, in de hoogtijdagen van het Franse republikeinse nationalisme, verwierf Alésia een centrale plaats in het natievormingsverhaal. Het was de plek waar voor onafhankelijkheid was gestreden en – vooral – waar een bezield leider de verdeelde Galliërs verenigde.
Tegenwoordig heeft Alésia dergelijke betekenissen niet meer. Brunaux beklemtoont de dubbele metafoor van de tombe: Alésia is zowel de grafheuvel van een strijdperk als het graf van een beschaving: de Gallische. Brunaux’ boek bevestigt eens te meer dat Alice-Sainte-Reine tot de fascinerende Franse plekken behoort die een bezoek meer dan waard zijn. Tot voor kort was er in het plaatsje weinig te zien – een standbeeld op de heuvel, verspreide opgravingen, een suffig museumpje – en had de verbeelding in het prachtige heuvellandschap vrij spel.
Sinds vorig jaar is er een muséo-parc gevestigd. Futuristische architectuur huisvest een imposant bezoekers- en informatiecentrum, ontworpen door een bekende architect. Met multimediale tentoonstellingen, nagebouwde Romeinse vestingwerken, een re-enactmentgezelschap en bezoekersarrangementen (‘Alésia à la carte’) hoopt de organisatie meer toeristen te lokken.
Toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, was mijn oma van moederskant ruim vijf jaar oud. Ze woonde in Venlo en in augustus 1914 snelde ze met haar ouders naar de Maas-oever om te luisteren naar het doffe gedreun van de bombardementen op Luik door het Duitse leger. Deze intrigerende anekdote behoorde tot haar vroege jeugdherinneringen – en ze vertelde hem graag. Of het geluid, weliswaar versterkt door het water, 100 kilometer stroomafwaarts (!) inderdaad kon worden waargenomen, deed er niet toe.
In Allons enfants de la patrie. Génération Grande Guerre buigt Manon Pignot zich over soortgelijke en andere ervaringen van Franse jongens en meisjes, geboren in diezelfde periode 1900-1914. In Pignots studie staan de ervaringen van kinderen zelf centraal. Daarmee is deze publieksversie van haar dissertatie uit 2007 een aanvulling op studies die de plaats van jongeren in de Franse maatschappij behandelen.
Het is de auteur wonderwel gelukt de kinderen zelf aan het woord te laten. Daartoe putte ze uit diverse bronnen. Voor kinderen vanaf een jaar of zes beschikte Pignot over tekeningen en opstellen die destijds in de klas zijn gemaakt. Van kinderen vanaf een jaar of tien zijn ook dagboekfragmenten en correspondentie overgeleverd, bijvoorbeeld briefwisselingen met hun vaders aan het front. Ook zijn er herinneringen van onbekende en bekende (Simone de Beauvoir) Fransen. Ten slotte heeft de auteur in 2004-2005 een dertigtal stokoude Fransen geïnterviewd die over hun jeugd in oorlogstijd vertelden.
De auteur heeft haar onderwerp grondig chronologisch en thematisch afgegraasd. Voor de periode tussen de mobilisatie in 1914 en de wapenstilstand van 1918 gaat ze in op rouwverwerking, herinneringen aan bombardementen en het gemis van vaders en broers. Ze behandelt daarbij zowel het leven in frontgebieden als het achterland. Dat werd geconfronteerd met ontberingen in de vorm van ravitailleringen en schaarste, en er werden gewonden en krijgsgevangenen ondergebracht, evenals uitgeweken Fransen en gevluchte Belgen of Oost-Europeanen.
Op deze manier benadrukt Pignot de diversiteit aan ervaringen van kinderen, die zeker niet alleen maar traumatisch waren. Haar schitterende studie is voor alles een pleidooi om meer historisch onderzoek te doen vanuit hun boeiende perspectief.
Een dergelijk gezichtspunt vinden we ook terug in het voorwoord van L’héritage de Vichy. Ces 100 mesures toujours en vigueur door Cécile Desprairies. Dat is namelijk geschreven door Emmanuel Le Roy Ladurie, bekend van bestseller Montaillou. Diens vader was korte tijd minister onder het met de Duitse bezetter collaborerende regime van Philippe Pétain, voordat hij zijn diensten aanbood aan het Franse verzet. Le Roy Ladurie fils put volop uit zijn herinneringen als jongetje in Vichy en roept het beeld op van een complexe, tegenstrijdige en soms ronduit verwarrende periode.
In tegenstelling tot Brunaux en Pignot is Desprairies geen gepromoveerd geschiedkundige, maar gespecialiseerd in filosofie en germanistiek. Op basis van jarenlang onderzoek in Franse en Duitse archieven publiceerde ze in 2008 Ville lumière, années noires, een studie over Parijse gebouwen die waren gevorderd door de Duitse bezetter of collaborerende Franse instanties. Fameuze adressen met gitzwarte verledens als een alternatieve, onthutsende reisgids door Parijs.
Met haar jongste boek richt Desprairies zich op een ander pijnpunt uit de Tweede Wereldoorlog vanuit Frans perspectief, namelijk de plaats van Vichy in de nationale geschiedenis en de heikele kwestie van continuïteit. In Frankrijk was het na 1945 namelijk lange tijd bon ton om Vichy als een bedrijfsongeluk af te doen en dus buiten de geschiedenis te plaatsen.
Daarnaast past Desprairies’ aanpak in eigentijdse pogingen vraagtekens te plaatsen bij de betonnen chronologie 1939-1945. Onder meer naar het statuut van vreemdelingen en Joden in Frankrijk in de jaren dertig en veertig is inmiddels aardig wat onderzoek voorhanden.
Desprairies richt zich vooral op het dagelijks leven, cultuur, sport, gezondheid en voeding. Ze heeft een honderdtal verordeningen uit de tijd van Vichy, die tot op heden zijn gehandhaafd, geboekstaafd. Tot de opmerkelijkste behoren de identiteitskaart, Moederdag, de introductie van televisie (door de Duitse bezetter in Parijs) en allerlei maatregelen om drankmisbruik tegen te gaan en Spa-drankjes te promoten.
Ook de onderscheiding Meilleur Ouvrier de France (MOF), tegenwoordig vooral bekend van het vierjaarlijkse internationale patisserieconcours, dat schitterend in beeld is gebracht in de documentaire Kings of Pastry (2009), wortelt in Vichy. Het regime van de maarschalk propageerde familiewaarden en ambachtelijke beroepen.
Overigens zijn veel wetten aanscherpingen en uitbreidingen van maatregelen die al voor de zomer van 1940 bestonden. Ook Vichy was dus stevig(er) geworteld in de Franse geschiedenis dan het regime zelf wilde doen geloven.
Dit artikel is exclusief voor abonnees