Het zal duidelijk zijn dat 2013, naast herdenkingen van andere interessante zaken die twee eeuwen geleden voorvielen (de geboorten van Richard Wagner, Søren Kierkegaard en Samuel Sarphati, de onafhankelijkheid van Argentinië, de uitvinding van de cirkelzaag), als historisch feestje bovenal de viering van ‘200 jaar Koninkrijk der Nederlanden’ in de aanbieding heeft. Daartoe is een ‘nationaal comité’ actief (met geschiedkundig connaisseurs als musicalproducent Albert Verlinde, schaatskampioen Erben Wennemars en operazangeres Tania Kross), dat ons doet uitzien naar ‘een gevarieerd programma dat brede groepen bereikt en aanspreekt, met activiteiten door het hele land en in de Caribische delen van het Koninkrijk’.
Gelukkig is er tevens aanzienlijke bedrijvigheid in geschiedkundig Nederland. Het gonst al het hele jaar van de congressen en het wemelt van de boeken over de meest revolutionaire periode in de vaderlandse geschiedenis (patriottentijd, Bataafse Republiek, Franse overheersing), die uitliep op de vestiging van de Oranje-monarchie (die pas in 1815 echt werd gevestigd), en uiteindelijk op de definitieve eenwording van de Noordelijke Nederlanden tot de natiestaat die wij vandaag de dag kennen.
Het is in meervoudig opzicht interessant dat naast de academici ook historici van buiten de universitaire wereld een bijdrage leveren aan de boekenberg over ‘1813’. Uit dat aanbod liggen hier drie boeken voor die om diverse redenen het signaleren waard zijn. Het gaat om 1813 – Haagse bluf. De korte chaos van de vrijwording door Wilfried Uitterhoeve, Wonderjaren. Gijsbrechts Karel van Hogendorp, wegbereider van Nederland door Diederick Slijkerman, en Schijngestalten. De levens van diplomaat en rokkenjager Gerard Brantsen (1735-1809) door Bert Koene. Ieder van deze scribenten heeft trouwens al aardig wat bijeengeschreven op historisch gebied, hoewel dat over Koene nergens op of in zijn boek wordt vermeld.
Van belang is dat deze boeken (rechtstreeks, zijdelings of onbedoeld) licht werpen op de ‘grote’ geschiedkundige vragen die ‘1813’ omringen sinds die datum de afgelopen decennia is ontdaan van het nationalistische getetter. Het gaat dan om kwesties als: in hoeverre is het einde van de Franse tijd en de vestiging van de Oranje-monarchie een breuk in de Nederlandse geschiedenis of slechts een retorisch omzwachtelde restauratie van oude machtsverhoudingen? Was de Bataafse Republiek ‘democratisch’ of vooral een vehikel van antimonarchale regenten? En in hoeverre was er in de Nederlanden sprake van daadwerkelijk ‘verzet’ tegen de Franse overheersing? Simpeler gezegd: bracht ‘1813’ verandering dan wel continuïteit?
In zijn Schijngestalten geeft Bert Koene een aardig inkijkje in deze vraagstukken op provinciaal niveau. Zijn boek is een biografisch portret van de Arnhemse ‘aristocratische patriot’ Gerard Brantsen, die op de golven van zijn aanzienlijke ambitie een rol van enige betekenis speelde in de landspolitiek tijdens de Bataafs-Franse tijd. Zo was hij actief in het Staatsbewind (1801-1805) en werd hij ambassadeur aan het hof van Napoleon.
Aan de hand van duizenden overgeleverde brieven die Brantsen aan zijn broer schreef, rijst evenwel een ambigu beeld op. Behalve door rokkenjagerij blijkt de patriot bovenal gekenmerkt te worden door regenteske reflexen. Hij lijkt weinig belangstelling te hebben gehad voor de intellectuele vernieuwingen van zijn tijd en vooral gedreven te zijn door de conservatieve rancune jegens de Gelderse landadel die kenmerkend was voor het stedelijk patriciaat in deze contreien. Koene presenteert hem uitdrukkelijk meer als een politiek meeloper dan als een voorloper. Dit boek biedt een gedetailleerd (en nogal woordrijk) beeld van de Nederlandse revolutie in de provincie, en die blijkt heel wat meer Nederlands dan revolutionair.
Wonderjaren van historicus en jurist Diederick Slijkerman (tot voor kort werkzaam bij de Raad van State en in 2011 gepromoveerd op het vraagstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid) is ook een biografisch portret, maar dan van een hoofdrolspeler. Gijsbert Karel van Hogendorp (1762-1834) riep in 1813 de onafhankelijkheid van Nederland uit en ontwierp als voorzitter van de grondwetscommissie de staatsregeling die nog altijd het constitutionele fundament vormt van ons land.
Slijkerman wil Van Hogendorp ontdoen van het stigma dat hij een conservatieve Oranje-klant was die de constitutionele monarchie zag als antwoord op de volkse woelingen. Hij presenteert hem nadrukkelijk als iemand die geïnspireerd was door de Amerikaanse Revolutie, de scheiding der machten en het liberale gedachtegoed.
Nu was Van Hogendorp zeker niet de enige Nederlandse politicus die ideeën ontleende aan de Amerikaanse onafhankelijkheidsstrijd. Maar een heel evenwichtig politicus was deze hypochondrische ijdeltuit ook niet, hoewel hij duidelijk verlichte inzichten had. Dat blijkt uit zijn afkeer van de slavernij en uit zijn talrijke geschriften, zoals Schets eener Constitutie uit 1812, waarin hij handig een ‘moderne’ staatsinrichting presenteerde als ‘herstel’ van oude verhoudingen.
Zo rijst ook uit dit boek bovenal een ambigu beeld op. Ja, Van Hogendorp had oog voor de intellectuele en politieke vernieuwingen van zijn tijd, maar hij sloot zich nimmer aan bij de patriotten en bleef een vriend van de Oranjes. Ja, hij was een bewonderaar van de Amerikaanse Revolutie, maar geen voorstander van algemeen kiesrecht. Ja, hij beijverde zich voor de constitutionele monarchie, maar liet zich zonder morren opzijduwen door de autocratische koning Willem I.
Door de eenheidsstaat uit te roepen speelde Van Hogendorp in feite blufpoker, betoogt Wilfried Uitterhoeve in 1813 – Haagse bluf. Deze jurist, oud-uitgever, voormalig vriend van Pim Fortuyn en schrijver van diverse historische werken richt zich op de lokale verschillen tijdens de overgangstijd na de nederlaag van Napoleon. Aan de hand van (soms erg uitvoerig geciteerde) bronnen geeft hij een opzettelijk fragmentarisch beeld van de ‘vrijwording’ in 24 steden: Hoogeveen, Amsterdam, Den Haag, Brielle, Kampen, Doesburg, Utrecht, Leeuwarden en zo verder, in chronologische volgorde. Zijn opzet is om ‘de chaotische veelheid van belangen, verwachtingen en strevingen’ voor het voetlicht te brengen die in 1813 speelden in de Lage Landen.
Hoewel Uitterhoeve ten onrechte de indruk wekt dat nog geen enkele historicus voor hem het gefragmenteerde en gepolariseerde karakter van deze periode in de Nederlandse geschiedenis heeft beschreven (dat is juist de historiografische winst van de laatste jaren), rijst uit zijn boek een aardig beeld op van de wirwar van verzet tegen de Franse overheersing en reacties op de instorting daarvan. Zo blijkt dat Nederland een onsamenhangende lappendeken was, dat vernieuwing en ‘herstel’ hand in hand gingen, en dat bij de regenten de angst voor het volk en voor de Oranjes om voorrang streden.
Deze boeken, die door de toewijding waarmee ze zijn gemaakt buiten de veiligheid van de universiteit hun tekortkomingen ruim overwinnen, laten de geschiedenis zien als een labyrint van moedwil en misverstand, van macht en angst, van idealen en realiteiten. Voor wie de grote vragen over deze pe¬riode in de Nederlandse geschiedenis te lijf wil, bieden ze aldus een bron voor inspiratie en tegenspraak.
Schijngestalten. De levens van diplomaat en rokkenjager Gerard Brantsen (1735-1809)
Bert Koene
408 p. Verloren, € 29,00
Wonderjaren. Gijsbert Karel van Hogendorp, wegbereider van Nederland
Diederick Slijkerman
280 p. Bert Bakker, € 19,95
1813 – Haagse bluf. De korte chaos van de vrijwording
Wilfried Uitterhoeve
406 p. Vantilt, € 25,00
Dit artikel is exclusief voor abonnees