Home BOEKEN: Collaborateurs in de Tweede Wereldoorlog

BOEKEN: Collaborateurs in de Tweede Wereldoorlog

  • Gepubliceerd op: 26 november 2013
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Jos Palm

Zou er ooit een oorlog zijn geweest die naderhand fout zo scherp onderscheidde van goed als de Tweede Wereldoorlog? De Tachtigjarige Oorlog en de Franse bezetting lieten hun sporen na en verdeelden het land in vaderlanders en niet-vaderlanders. Maar dat een politieke misstap werd aangerekend tot in het zoveelste geslacht, en dat fout alleen maar fouter werd, dat voorrecht lijkt behouden aan de jaren 1940-1945.


Eens fout, altijd fout. Dat is de ervaring die spreekt uit de groeiende stapel egodocumenten van bruine landgenoten en hun kinderen. Er is een muur tussen hen en de rest van het land, waar men aan beide zijden niet zomaar overheen kan. ‘We horen er niet bij,’ is het gevoel dat zeventig jaar na dato de nazaten van politiek delinquenten – de juridische term voor heulers met het naziregime – nog altijd tekent.

Het is daarom goed dat er twee wetenschappelijke studies zijn verschenen over de behandeling van grote, kleine en verwaarloosbare oorlogsmisdadigers. Er waren al twee klassiekers over de bijzondere rechtspleging: In plaats van Bijltjesdag van jurist A.D. Belinfante en het proefschrift Snel, streng en rechtvaardig van historicus Peter Romein. Deze hielden zich bezig met de relatief milde en wijze juridische vervolging en bestraffing van politiek delinquenten.

De nieuwe studies gaan zogezegd over de praktijk. Niet de rechtsgang, maar de omgang met foute landgenoten vlak na de bevrijding en erna staan er centraal. De vraag is natuurlijk welk beeld eruit oprijst: wordt de waterscheiding tussen fout en de rest bevestigd?
 
Van landverraders tot goede vaderlanders van Helen Grevers gaat over de manier waarop straat en staat de eerste vijf jaar na de oorlog in Nederland en België omgingen met de afgedwaalde burgers. Bijltjesdag werd, zo blijkt, door beide regeringen in ballingschap voorzien, en omwille van de onvermijdelijke wraaklust in enige mate geaccepteerd.

Landverraders zullen hun welverdiende straf niet ontlopen, had Wilhelmina vanuit Londen laten weten, en het volk nam daar alvast een voorschot op. De afrekening was een noodzakelijk ritueel dat ingeperkt diende te worden. In België en in Nederland was een vergelijkbaar patroon te zien: eerst even wat eigenrichting en daarna over tot de orde van beheerste afhandeling en heropvoeding.

Dat was de theorie. Grevers laat zien dat de theorie ondanks de weerbarstige praktijk en geweldexcessen voor een behoorlijk deel werkelijkheid werd. Verschillen waren er natuurlijk wel. De oorlog was in België harder dan bij ons – er werden bij onze zuiderburen 850 collaborateurs vermoord, bij ons slechts 100. Die gewelddadiger verhoudingen werkten door na de oorlog. In België werden zevenmaal zoveel doodvonnissen voltrokken als in Nederland, en het rituele straatgeweld was er ook erger.

Maar waar het om gaat is dat in beide landen bij overheden en verstandige burgers – want die waren er vanzelfsprekend ook – de wens overheerste om de tweedeling van de oorlog voor zover mogelijk op te heffen. Het zieke ledemaat moest niet zozeer worden afgesneden, maar eerder als het ware langdurig bestraald. Plaats van behandeling was het kamp.

En ook hier blijkt er een saillant verschil te bestaan tussen beide landen, dat curieus genoeg niet te verenigen is met het beeld van het extremere België. In Nederland kwam geweld in de kampen vele malen meer voor dan in het buurland (althans volgens de schriftelijke bronnen, die mogelijkerwijs niet alleszeggend zijn). Oorzaak daarvan is volgens de auteur het geweldsmonopolie dat in België door de staat eerder heroverd was dan in Nederland, waar in de kampen niet zelden de onbeheersbare Binnenlandse Strijdkrachten – de jongens van prins Bernhard – de dienst uitmaakten.

Het parool was heropvoeding tot betrouwbaar staatsburger en op z’n minst tot verstandsdemocraat. Koste wat kost moest worden voorkomen dat er een heel volksdeel van paria’s ontstond. In België – vooral in Vlaanderen, waar Vlamingen nationaal-socialisme en de eigen Vlaamse zaak veelal verwarden – gebeurde dat allereerst door het aankweken van patriottisme en het verplicht zingen van de ‘Brabançonne’. In Nederland kwamen pastoors, dominees en andere geestelijk verzorgers uitleggen dat Hitler fout en Drees goed was.

Vaderlandslievendheid en morele resocialisatie waren de kern van respectievelijk het Belgische en het Nederlandse verbeterings- en strafprogramma, dat bij ons vooral een particuliere en bij onze buren een staatsaangelegenheid was.
 
Of het heeft gewerkt? Die vraag valt buiten het onderzoek van Grevers. Voor een antwoord daarop kunnen we terecht bij de studie Doorn in het vlees van Ismee Tames, althans wat de Nederlanders betreft. In haar boek beschrijft ze de al dan niet geslaagde reïntegratie van foute vaderlanders in de jaren vijftig en zestig. Tames behandelt achtereenvolgens het dagelijks leven na collaboratie en bestraffing, de wijze waarop de ambtenaren van de bijzondere rechtspleging en de pers en openbaarheid omgingen met foute landgenoten, en ze besluit met een hoofdstuk over rancuneuze Alte Kameraden.

Wat opvalt is dat in het gewone leven en in gewone werksituaties, voormalig ‘kleinfoute’ vaderlanders dikwijls een tweede kans kregen. De wil om ze te genezen was groot. Wanneer oud-NSB’ers en aanverwanten hun fouten inzagen en daarvan openlijk blijk gaven, konden ze rekenen op een welwillende houding van het eens verraden vaderland. Dat was het algemene patroon. Heropname was mogelijk, en misschien wel meer: teruggave van staatsburgerschap, kiesrecht en een redelijke baan.

Wel was altijd voelbaar dat je als ooit verkeerde landgenoot blij mocht zijn met het genadebrood dat je kreeg. Reïntegratie was op papier een recht, in de praktijk een genade. Dat lieten de ambtenaren van de bijzondere rechtspleging niet na te laten merken, en dit was ook in de kranten te lezen. Tames concludeert dat voormalig politiek delinquenten om geruisloos te assimileren eigenlijk maar één effectieve strategie hadden: schuld bekennen, onzichtbaar blijven en hun kleine en grotere mogelijkheden grijpen.

Maar wie meer wilde, bijvoorbeeld een loopbaan in de politiek, moest zichzelf eerst op overtuigende manier gezuiverd hebben. 1945, besef je na lezing van beide boeken, was niet alleen het einde van een oorlog, maar vooral het begin van nieuw Nederland. Napoleon en Filips II kon men indertijd laten uitslijten. Om Hitler uit het innerlijk behang te krijgen was meer vereist: een min of meer democratische wedergeboorte zogezegd, bij voorkeur by heart, en in elk geval op papier.

Het jonge, ongeoefende parlementaire bestel, dat anders dan in de jaren dertig zijn bekomst had van sterke mannen en leiders, kon zich geen fundamentalistische spijtoptanten veroorloven. Politiek zwart en bruin hadden geen bestaansrecht meer, evenmin als rood (maar dat is een ander verhaal). Vandaar het kaalscheren in 1945, vandaar de kampen – en vandaar ook het olifantengeheugen met betrekking tot fout, van zowel nazaten als omstanders.


Van landverraders tot goede vaderlanders. De opsluiting van collaborateurs in Nederland en België, 1944-1950
Helen Grevers

256 p. Balans, € 24,95

Een doorn in het vlees. Foute Nederlanders in de jaren vijftig en zestig
Ismee Tames

416 p. Balans, € 24,95
 




 
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.