Home Blauwe Maandag in de Nieuwmarkt

Blauwe Maandag in de Nieuwmarkt

  • Gepubliceerd op: 12 september 2000
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Arjen Fortuin

Op Blauwe Maandag, dit voorjaar vijfentwintig jaar geleden, stonden demonstranten en politie in wolken traangas tegenover elkaar in de Amsterdamse Nieuwmarkt-buurt. Nieuwmarkt-bewoners wensten geen metro onder hun huizen. De voormalige provo Roel van Duijn had een dubbelrol: hij steunde de demonstranten, maar hij was ook lid van het gemeentebestuur.


Op 24 maart 1975 gaat de telefoon al om zeven uur ’s ochtends in huize Van Duijn. Burgemeester Samkalden: ‘Het gaat beginnen.’ Niet lang daarna trekt de mobiele eenheid op naar de Rechtboomsloot om daar hard in botsing te komen met de krakers van de panden die moeten wijken voor de aanleg van de Amsterdamse metro. De dag zal de stadsgeschiedenis ingaan als Blauwe Maandag, zoveel politie is er ingezet. Als het traangas nog nauwelijks is opgetrokken, demonstreren drieduizend sympathisanten van de Nieuwmarkt-beweging tegen de aanleg van de metro.
        De escalatie van het conflict tussen de bewoners van de Nieuwmarkt-buurt en de gemeente Amsterdam hing al jaren in de lucht. Toen eind jaren zestig besloten werd tot de aanleg van een metrolijn onder Nieuwmarkt, Waterlooplein en Wibautstraat richting Bijlmermeer, betekende dat nog niet dat er meteen met graven begonnen kon worden; de financiën waren nog niet rond. Keer op keer laaide de discussie op over de vraag of die hele metrolijn wel nodig was. Want veel oude huizen in de omgeving moesten ervoor worden afgebroken.
        In de buurt hadden zich sinds eind jaren zestig een grote groep kunstenaars, hippies, provo’s, ‘kabouters’ en andere revolutionairen gevestigd. Velen hadden de panden gekraakt die projectontwikkelaars en speculanten bewust leeg hadden laten staan en ze waren niet van plan te vertrekken. Ze richtten buurtcomités op waarmee ze actie voerden om het karakter van de leefomgeving in stand te houden. De Nieuwmarkt-beweging werd het schoolvoorbeeld van het georganiseerde buurtverzet, zoals dat zich in tal van Amsterdamse buurten zou manifesteren in een uiteindelijk grotendeels geslaagde poging de hoofdstad te behoeden voor ‘Manhattisering’: de transformatie van de stad in een enorme hoeveelheid grijze betonnen kantoorkolossen.
        De Nieuwmarkt-beweging, met eigen krantjes, radiozenders en goede contacten met een belangrijk deel van het ambtenarenkorps werd wel gezien als ‘de beste actiegroep ter wereld’. ‘De Nieuwmarkt’ had ook een medestander op een bijzondere plaats: ex-kabouter Roel van Duijn (1943) was als PPR-lid in 1974 benoemd tot wethouder in een grote progressieve coalitie met PvdA, CPN, D66 en PSP. De coalitie was bedoeld als een soort Amsterdamse ruggensteun voor het ‘eerste’ kabinet-Den Uyl dat sinds 1973 in het zadel zat en de voorbode leek van een lang tijdperk van linkse dominantie.
        Binnen het college waren de meningen verdeeld: de CPN was vóór aanleg van de metro, de PSP was tegen en de PvdA was ernstig verdeeld. De politieke top wilde in meerderheid de metro bouwen, maar een groot deel van de PvdA-achterban was solidair met de actievoerders.
Roel van Duijn had bij de college-onderhandelingen al duidelijk gemaakt dat hij van plan was ook als wethouder de actievoerders te blijven steunen.

Hoe kon u als wethouder de actievoerders blijven steunen?
‘Het was een vrije kwestie, iedereen mocht er zijn eigen ideeën op nahouden, al wist ik dat als er koppen geteld moesten worden, de meerderheid voor aanleg van de metro zou zijn. Wij vonden dat het openbaar vervoer boven de grond moest en dat auto’s zoveel mogelijk buiten het centrum gehouden moesten worden. Net als nu met de Noord-Zuidlijn. En als er dan toch een metro moest komen, dan liever langs de oostkant van de Nieuwmarkt-buurt, onder de Geldersekade. Die lijn was ook veel eenvoudiger door te trekken geweest naar Amsterdam- Noord. Dan hadden we nu niet zo met die Noord-Zuidellende gezeten.’

Had er niet een mooi poldercompromis gesloten kunnen worden tussen gemeente en buurtbewoners?
‘Tot 1974 dacht ik dat er van alles in Amsterdam zou polariseren. Ook de Nieuwmarkt. Ik ben lid geworden van de PPR omdat ik hoopte dat deze kwestie op een zachtzinnige manier geregeld kon worden. Daarom ben ik ook wethouder geworden. We hoopten dat dat eerste linkse programcollege echt iets voor de toekomst zou worden, een drager onder het kabinet- Den Uyl. Dat is aardig mislukt. In het college heb ik me behoorlijk zachtzinnig opgesteld, maar het wantrouwen was tomeloos, tegenover ons en tegenover mij in het bijzonder. En ook de achterban “op straat” was niet tot compromissen geneigd. De kabouterbeweging kende twee stromingen. Er waren mensen als ik die streefden naar een alternatieve maatschappij met biologische winkels en zo. En er was de stroming van de Tachtigjarige Kabouteroorlog. Die vonden wat wij deden maar zachtzinnig gezwijmel en wilden dat er een eind kwam aan de vrijblijvendheid, althans wat zij vrijblijvendheid vonden. Zij gooiden een stinkbom in de gemeenteraad, voor mij was dat een aantasting van de parlementaire democratie. Die vond ik belangrijk, naast de directe democratie. De stroming van de Tachtigjarige Kabouteroorlog was relatief sterk vertegenwoordigd in de Nieuwmarkt.’

Als wethouder bleef u het gemeentebeleid bekritiseren. Werd dat geaccepteerd?
‘Ik kwam radicaal in botsing met mijn collega’s. Mijn positie is eigenlijk gered door de metrobom. In februari 1975 had de politie drie mannen opgepakt die een aanslag gingen plegen op het station-in-aanbouw Bijlmer. In een persbericht suggereerden burgemeester en wethouders dat de Aktiegroep Nieuwmarkt verantwoordelijk was voor deze, overigens mislukte terroristische actie. Ik weigerde die tekst te ondertekenen. Mijn tegenstanders wilden mij toen uit het college zetten. Een paar dagen later bleek dat de extreem-rechtse groep van Max Lewin en consorten erachter zat. Op last van de rechter moest het gemeentebestuur in advertenties excuses maken. Toen zat ik weer een paar maanden onaantastbaar op die stoel.’

Het college besloot uiteindelijk toch de metro aan te leggen en tot ontruimingen over te gaan. Hoe kon u wethouder blijven?
‘Ik voelde me niet verantwoordelijk. Iedereen wist dat ik tegen was. En het besluit op zichzelf vond ik niet crimineel. Ik respecteerde de goede bedoelingen voor het openbaar vervoer van mijn tegenstanders. Ik was het alleen niet eens met de aanpak. Ik ben bewust in dat college gaan zitten. In de politiek moet je verantwoordelijkheid durven nemen, je niet beperken tot een tamelijk machteloos raadslidmaatschap. Bovendien leek de progressieve bundeling in Nederland gestalte te krijgen. Dat streven wilde ik steunen. Toch ben ik niet zo lang wethouder gebleven, tot 1976. Ik heb twee jaar met mijn neus tussen de deur van dat collegekamertje gezeten.’

Wat heeft de Nieuwmarkt-beweging uiteindelijk bereikt, vindt u?
‘Een aantal panden in de buurt is behouden. De Nieuwe Herengracht is hersteld en het Noord- Zuid-Hollands Koffiehuis is teruggeplaatst voor het Centraal Station. Daar waren we tevreden over. Dat de buurt extra leefkracht kreeg, was een vrucht van onze beweging. En de wens historische panden zoveel mogelijk te behouden, is tegenwoordig vast onderdeel van het Amsterdamse volkshuisvestingsbeleid. Ik vind: een binnenstad moet een sociaal onderdeel van de stad zijn. Die gedachte is een jaar of dertig in stand gebleven, maar de laatste jaren lijkt de Nieuwmarkt alsnog te verworden tot een dure, witte elitewijk. Dat is jammer. Tegenwoordig is er meer aandacht voor de noden en wensen van buurtbewoners. Dat vind ik een belangrijk indirect gevolg van de rellen. Opkomen voor je buurt is schering en inslag geworden. De deelraden in Amsterdam zijn een parlementaire oplossing voor het probleem dat het stadsbestuur veel te ver van de buurtbewoners afstond. Ze doen het beter dan ik verwacht had. Ze hebben oog voor zaken die de gemeente over het hoofd zag. En als de Nieuwmarkt-kwestie er niet was geweest, had de gemeente de Noord-Zuid-metrolijn ongetwijfeld allang rücksichtslos de stad in gedonderd. De gemeente is inmiddels als de dood voor alles wat op sloop lijkt.’

Eenmaal gewekt door het telefoontje van Samkalden ging Van Duijn op 24 maart 1975 ‘gewoon’ naar het stadhuis om zijn werk als wethouder te doen. Van mee demonstreren kon in zijn dubbelrol geen sprake zijn. ‘Dan had ik mezelf politiek echt onmogelijk gemaakt. Ik was tenslotte wethouder, al hadden ze het ontruimingsbesluit buiten mij om genomen. Ik heb ook niet meer geprobeerd de ontruimingen tegen te houden, het was een uitgemaakte zaak. Een paar dagen eerder was ik bij de actievoerders langs geweest om mijn positie uit te leggen. Maar ook als ik geen wethouder was geweest, was ik daar geen kachels van het dak gaan gooien. Dat levert niets op. Het was een moeilijke tijd. Ik ben blij dat er geen doden gevallen zijn.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.