Eind negentiende eeuw joegen politiediensten op anarchistische groepen, die aanslagen pleegden in de hoop de wereldrevolutie te bespoedigen. Politiediensten van verschillende landen werkten daarbij intensief samen. Ze ontwikkelden nieuwe, efficiëntere opsporingstechnieken. Wouter Klem laat zien hoe ze optraden tegen het anarchistische gevaar.
Ruim veertig jaar geleden las ik alles wat los- en vastzat over het anarchisme. En dat was toen nogal wat, aangezien uitgevers en redacties ontdekten dat tal van mensen zichzelf nog altijd als links beschouwden, maar de ‘kleine stappen’ van de sociaal-democraten wel erg minuscuul vonden. Terwijl het communisme inmiddels synoniem was voor botte repressie en economische stagnatie.
Vrijwel alle auteurs die over het anarchisme schreven haastten zich te verklaren dat deze politieke theorie een slechte naam had, maar dat die iets heel anders inhield dan bomaanslagen of politieke moorden plegen. In het verleden was dat een enkele keer gebeurd, maar in de regel waren anarchisten nobele en vredelievende figuren die daar niets mee te maken hadden. De anarchist als sinistere figuur, gehuld in een zwarte cape, een dolk tussen zijn tanden en een bom in zijn handen, was een karikatuur, verzonnen door de vermaledijde bourgeoisie. En als linkse terroristen, zoals de leden van de Duitse Rote Armee Fraktion als anarchistisch werden gestempeld, werd er meteen – en terecht – op gewezen dat het ging om dolgedraaide communisten, die nu eenmaal autoritair en gewelddadig zijn.
Rond 1980 wezen de meeste anarchisten politiek geweld inderdaad af, tenminste zolang er nog geen sprake was van een ‘revolutionaire situatie’. In de meeste landen was zo’n strategie immers contraproductief. Maar was het beeld van de anarchistische bommengooier en politiek moordenaar dan volledig verzonnen door de ‘burgerlijke’ pers en overijverige politiediensten? Wie naar de roerige decennia rond 1900 kijkt zal toch een andere conclusie moeten trekken.
Hoewel eind negentiende eeuw anarchisten in de meeste landen binnen de socialistische beweging een kleine minderheid vormden, lieten zij wel degelijk van zich horen. In de jaren 1870 waren er vooral in het zuiden van Europa allerlei anarchistische opstanden geweest, die allemaal snel werden neergeslagen. Maar vanaf de jaren 1880 begonnen anarchisten meer aanslagen te plegen, vooral onder invloed van de acties van ‘nihilisten’ en ‘populisten’ in tsaristisch Rusland. Aanvankelijk waren dat bomaanslagen, bijvoorbeeld op het Franse parlement (in 1893), maar ook op cafés en theaters. Hierbij vielen naar schatting 200 doden en 750 gewonden. Ook flink wat prominente personen werden vermoord, zoals de Franse president Sadi Carnot (1894), de Spaanse premier Cánovas del Castillo (1897), keizerin Elizabeth ‘Sisi’ van Oostenrijk (1898), koning Umberto I van Italië en de Amerikaanse president McKinley (1901).
In De anti-terroristen van Wouter Klem staan echter niet de anarchisten centraal, maar de politiemannen die hen bestreden. De laatste decennia voor de Eerste Wereldoorlog staan natuurlijk bekend als de tijd van het opkomende nationalisme en de oplopende internationale spanningen, waarbij de Europese landen elkaar als gevaarlijke concurrenten zagen. Maar in dezelfde tijd werkten de politiediensten van die landen wel intensief samen. Het anarchistisch terrorisme werd gezien als een internationaal gevaar, zodat internationale samenwerking noodzakelijk was. Bovendien was dit ook een periode van snelle wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen, zodat de signalering en opsporing veel efficiënter konden worden aangepakt.
De opkomst van professionele politiebureaucratieën en de noodzaak tot geheimhouding leidden ertoe dat de samenwerking tussen de politiediensten van de verschillende landen in hoge mate buiten de politiek en diplomatiek om ging. Klem heeft uitvoerig archiefonderzoek gedaan in zeven landen en laat zien dat er een netwerk ontstond van deskundige en krachtdadige politiecommissarissen. Ze kenden elkaar persoonlijk en wisselden informatie en technieken uit. Een van hen was de Rotterdamse politiechef Willem Voormolen.
In veel landen werd de antropometrische methode van de Franse politiechef Alphons Bertillon gebruikt. Die hield in dat van een verdachte niet alleen foto’s werden gemaakt, maar dat diens lichaamskenmerken tevens op een gestandaardiseerde wijze werden genoteerd. Doordat die een simpele cijfercode kregen, konden ze via de telegraaf razendsnel worden doorgegeven aan andere politiekorpsen.
Uiteraard zorgden de anarchistische aanslagen voor veel onrust. Juist doordat in deze decennia de kranten opkwamen, kon het nieuws erover massale en hysterische vormen aannemen. Spectaculaire aanslagen waren goed voor de verkoop, waardoor een sfeer van angst werd gecreëerd en het idee ontstond dat er sprake was van een goed georganiseerde, wereldwijde anarchistische samenzwering. Dat was weer iets dat de politiekorpsen konden gebruiken om hun activiteiten te intensiveren en te legitimeren. In werkelijkheid ging het om tamelijk losse anarchistische netwerken van mensen die vonden dat radicale acties nodig waren om het proletariaat aan te zetten tot revolutie. Hoe amateuristisch dat vaak ging, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat keizerin Sisi door de Italiaanse anarchist Luigi Lucheni werd doodgestoken met een geslepen vijl.
Rob Hartmans is historicus, journalist en vertaler.
De anti-terroristen. De Europese strijd tegen het anarchisme 1890-1914
Wouter Klem
461 p. Prometheus, € 30,-