Geschiedschrijving kan onbillijk zijn. Want waarom zoveel Bernhard en zo weinig Juliana? Tegenover elk boek over onze voormalige vorstin staan er vier over de prins, leert een kleine bibliografische rondgang. Alsof hij er alles en zij er amper toe doet. Bernhard is minstens viermaal serieus bestudeerd, door de journalisten Alden Hatch (1962), Wim Klinkenberg (1979) en Harry van Wijnen (1992), en door de historicus Gerard Aalders (2009).
Juliana is slechts één keer serieus bewonderd, door mevr. M.G. Schenk en Magdaleen van Herk in Juliana, vorstin naast de rode loper (1980). Eenmaal is ze onderwerp van een degelijke historische studie, in Fasseurs Juliana en Bernhard (2008), maar ook in dat boek draait alles om hem; hij namelijk zou de monarchie hebben gered van het medium Greet Hofmans, aan wie zij het koninkrijk overgeleverd zou hebben. En zo is er meer dat wijst op een overwaardering van Bernhard en een bijna evenredige onderwaardering van Juliana.
Neem de gelegenheidswerkjes over Bernhard, als oorlogsvlieger, als meesterspion, als ‘Agent Orange’, en – kenmerkend voor de verering van de viriliteit die men Zijne Koninklijke Hoogheid graag toedicht – De automobielen van Prins Bernhard. Een boek met de titel ‘De fietsen van Juliana’ daarentegen is nooit verschenen, en toch zou dat minstens zo interessant zijn, zowel vanuit het nationaal-industriële perspectief (Gazelle, Batavus enzovoort), als vanuit het door de Oranjes gecultiveerde ‘gewone mensen’-perspectief. Iets dergelijks zou kunnen gelden voor ‘de jurken van Juliana’.
En dan hebben we het nog niet over de televisieserie Schavuit van Oranje, waarin de prins over zijn graf heen half Nederland meesleepte in zijn zelfgecreëerde mythe van kleine grote held. Bernhard heeft kennelijk iets dat de natie uit haar slaap houdt. Maar wat het is? In elk geval heeft het te maken met de woorden ‘groots en meeslepend’, die in ons land alleen een dichter mag uitspreken.
De prins evenwel heeft nooit veel moeite gehad met de twee woorden, ook al was hij nooit meer dan ‘bijzit’ bij de grootste gebeurtenis uit de twintigste eeuw, zo blijkt uit de nieuwste levensbeschrijving van Annejet van der Zijl, die eerder onder meer een biografie schreef van die ándere koningin van Nederland, Annie M.G. Schmidt.
Bernhard heet het boek eenvoudig. Alleen al die titel is een belijdenis, want door het bijvoegsel `prins’ weg te laten, verdwijnt vanzelf de theatrale wijding die de hoofdfiguur over zijn leven wist te leggen toen hij zich inkocht in het huis van Oranje. De ondertitel is evenzo verhelderend: een verborgen geschiedenis. Ze is programmatisch voor het boek, dat steunt op het relatief onbekende Duitse verleden dat de schrijfster nauwkeurig in kaart brengt.
Eigenlijk had haar boek Het verhaal van een Duitser moeten heten, maar die titel was al vergeven: gebruikt door de publicist-historicus Sebastian Haffner in zijn gelijknamige autobiografie, waar Van der Zijl veelvuldig uit citeert. Na lezing van de nieuwste ‘Bernhard’ is er maar één conclusie mogelijk: dit is het verhaal van een tweedehands Duitser die eersteklas Nederlander wordt, tot aan verzetssymbool en -held toe.
Achtereenvolgens krijgen we een beschrijving van de familie van Bernhard, de man en ten slotte de mythe. De even zielige als armoedige familiegeschiedenis blijkt nauw verweven met die van het Duitse adelsproletariaat. Al voor de Eerste Wereldoorlog stellen de Biesterfelds ¬– de tak van Bernhard – niet veel meer voor. ‘Walgelijke, ordinaire lieden’ met te veel vorstelijke noten op hun zang, worden ze genoemd. Al het sentiment dat Duitsland in de jaren dertig naar Hitler zal drijven, is er in ogenschijnlijk onschuldige vorm aanwezig.
De familie is antisemitisch, zwaar sociaal gekwetst, agressief antidemocratisch en vol van eigen standsleed. Dat Bernilo in een landgoedje bij de Poolse grens opgroeit als een jonge pasja, verwondert niet – zijn vorming tot modern zonnekoninkje is tenslotte familiekapitaal. Dat een achterneefje voor een gezellige Heimat-foto op Hitlers knie belandt, verbaast evenmin, en dat Bernhard als student lid wordt van een bruine studentenvereniging, van de NSDAP en SA lijkt ook geenszins toeval. De familie was nu eenmaal, net als veel klein-adellijke gedaalde dynastieën, overgevoelig voor de compenserende rancuneleer van de nazi’s.
Bernhard weet zich, zoals genoegzaam bekend, in 1936 omhoog te huwen uit het feodale moeras en komt als Prins der Nederlanden ogenschijnlijk in een spagaat terecht, want hij zal – tijdens en na de oorlog – tot beste Duitser tegen de Duitsers worden gepromoveerd, door hemzelf, door zijn schoonmoeder en door de Oranje-propagandamachine.
Al blijft hij zijn leven lang de prins uit een vorstendommetje van niks, die Lockheed-smeergeld even vanzelfsprekend vindt als minachting voor het kabinet, zijn oorlogsimago zal hem onkwetsbaar maken. Schijnbaar moeiteloos transformeert Bernhard zichzelf van kleinfoute Duitser tot beste aller vaderlanders. De mythe die voor de oorlog begon met Bernhard-lepeltjes en -aanstekers doet de rest en blijft dat doen.
Hij schoot op het dak van het inmiddels om heel andere reden befaamde klooster Don Rua te ’s-Heerenberg de moffen uit de lucht, leerden wij op de lagere school. Onzin, vermoedde mijn vader al. Bernhard vloog eigenhandig boven Engeland tegen de Duitse oorlogsvliegers en zou in hoog aanzien gestaan hebben bij oorlogsleiders als Montgomery. Allemaal flauwekul, bewijst Van der Zijl. Hij mocht erbij zijn, in Londen, bij de capitulatie in Hotel De Wereld, als hij maar beloofde niet in de weg te lopen en nergens aan te zitten. Daar komt zijn oorlogsheldendom op neer.
Van der Zijl heeft een ‘on-Nederlandse’ biografie geschreven: niet vermoeiend uitputtend, maar interpretatief en soepel. Dat de hoofdpersoon in zijn eigen mythemachine ging geloven is volgens haar zijn grootste fout, want op den duur schadelijk voor hemzelf en de monarchie. De auteur komt dicht bij de slotbevinding van radikalinski Wim Klinkenberg, die met het bijbehorende communistische anti-Duitse oorlogssentiment Bernhard ‘een in Nederlandse nationaliteit verpakte Duitser’ noemt.
Van der Zijl trekt op humaner en eleganter wijze een vergelijkbare conclusie. Bernhard was en bleef het verwende jongentje uit ‘de verzonken wereld waaruit hij voortkwam’. Raadsel blijft waarom Nederland, dat in ’74 in nationale rouw ging en dat in ’88 de bevrijding overdeed vanwege een voetbalwedstrijd, zich juist door dit Duitse knaapje liet gijzelen, terwijl het de voorbeeldige en stille daden van zijn enige volkskoningin lijkt te veronachtzamen.
Iets in mij, dat eigenlijk moet zwijgen omdat het het niet kan bewijzen, zegt dat het te maken moet hebben met de bewondering voor die andere goede vaderlanders die niet zomaar passen in het beeld van het zo gezapige Nederland. De natie ontdekte dankzij Bernhard haar exorbitante trekjes, lang voordat politici hun haar lieten blonderen, in sportwagens rondreden en in opzichtige ‘stadskastelen’ woonden.
Jos Palm
Annejet van der Zijl
Bernhard. Een verborgen geschiedenis
458 p. Querido € 27,95
Dit artikel is exclusief voor abonnees