Er was eens… Rusland in 1913. Een achterlijk land en een poel des verderfs, waarin alleen een revolutie redding kon brengen, zeggen verstokte communisten. Een land van melk en honing, hard op weg een wereldmacht te worden, vinden monarchisten. Hoe het ook zij, 1913 was het laatste ‘vreedzame’ jaar van het Russische Rijk, voordat het terechtkwam in een draaikolk van oorlog en revolutie, burgeroorlog, hongersnood en terreur. Een jaar dus dat de gemoederen in Rusland nu, een eeuw later, niet onberoerd laat.
Het Rusland dat we hebben verloren, luidt de veelzeggende titel van een documentaire die de Russische regisseur Stanislav Govoroechin begin jaren negentig maakte. Het was een lofzang op het prerevolutionaire Rusland. De film vertelt hoe de winkels van Moskou en St.-Petersburg uitpuilden van aantrekkelijk geprijsde delicatessen. Dankzij hervormingen in landbouw en industrie was Rusland, zo leek het, hard op weg de eeuwige achterstand op de belangrijkste industrielanden in te lopen.
‘In 1913 ontwikkelde het land zich in een ongekend tempo,’ aldus Govoroechin. ‘Rusland was niet langer afhankelijk van buitenlandse importen, maar produceerde alles zelf, van samovars en fietsen tot onderzeeërs en moderne auto’s.’
Het buitenland was onder de indruk. De Franse econoom Edmond Théry bestudeerde het Russische ‘economische wonder’ en kwam in 1914 tot opmerkelijke conclusies. Als de Europese grote mogendheden zich tot 1950 net zo blijven ontwikkelen als in de periode 1900-1912, geloofde Théry, ‘dan zal Rusland tegen het midden van deze eeuw Europa domineren, zowel in politiek alsook in economisch en financieel opzicht’.
Iemand die daar eind 1913 heilig in geloofde was de toenmalige Russische premier Vladimir Kokovtsov. Twintig jaar later schreef hij, inmiddels in ballingschap, dat Rusland de verwachtingen beslist zou hebben waargemaakt ‘na pakweg tien jaar van verstandig bestuur’. Maar oorlog en revolutie gooiden roet in het eten. Waar of niet, partijleider Nikita Chroesjtsjov moest in zijn memoires schoorvoetend erkennen dat hijzelf ‘het in 1913 beter had’ als loodgieter dan in 1932, toen hij tweede secretaris was van het Moskouse partijbestuur.
Tegenstanders van de melk-en-honingtheorie benadrukken dat het werkelijke beeld van 1913 minder eenduidig was. De economische groei in het overwegend agrarische Rusland van voor de Eerste Wereldoorlog was, hoewel aanzienlijk, ongelijk verdeeld. Op veel terreinen bleef de forse achterstand op andere Europese landen gehandhaafd.
Hoe indrukwekkend de absolute Russische productie- en exportcijfers uit die periode ook waren, gemeten per hoofd van de snel groeiende bevolking bleven de prestaties bescheiden. En terwijl de overheid buitenproportioneel veel uitgaf aan onder meer defensie, hadden onderwijs en uitbreiding van economische en andere vrijheden duidelijk geen prioriteit. Daarmee, zeggen de critici, kon het ‘economische wonder’ hoe dan ook geen lang leven beschoren zijn. Revolutie of niet.
Dit artikel is exclusief voor abonnees