In de Franse tijd kwam er definitief een einde aan Nederland als wereldmacht. Terwijl onze vloot een instrument werd in de Franse oorlogvoering, veroverde Engeland zonder veel tegenstand de overzeese gebieden.
De Nederlandse patriotten van de jaren 1780 zijn vooral bekend gebleven vanwege verlichte ideeën en de roep om politieke hervormingen. In zijn pamflet Aan het volk van Nederland verkondigde Joan Derk van der Capellen tot den Pol de opstand. Toch lag de oorsprong van de patriottenbeweging in een verlangen naar oude vaderlandse tijden – vandaar ook ‘patriotten’.
De patriotten wilden de glorie van de Gouden Eeuw terug, toen de grote admiraals de Engelsen nog achtervolgden tot in hun eigen havens en Amsterdam het middelpunt was van de wereldhandel. Dat was veranderd, en de patriotten beschuldigden stadhouder Willem V en de Oranjepartij ervan niets te doen tegen de teloorgang van het land.
Maar toen de patriotten, voortaan Bataven geheten, in 1795 met de Fransen de macht in Nederland veroverden, bleek dat ook zij de neergang geen halt konden toeroepen. Integendeel, de Franse tijd betekende de nekslag voor de Nederlandse invloed ter zee en voor Nederland als wereldmacht.
Het begon al slecht. Na de machtsovername stelden de Bataafse autoriteiten in Den Haag alle Oranjegezinde marineofficieren via een bericht in de krant op non-actief. Omdat de zeemacht grotendeels prinsgezind was, bleven er weinig capabele bevelvoerders over. De beroemde admiraal Jan van Kinsbergen zat voortaan werkloos thuis in Elburg. Hij had in 1781 nog een hoofdrol gespeeld in de zeeslag met de Engelsen bij de Doggersbank. Die was onbeslist geëindigd, en was daarmee een van de grootste Nederlandse wapenfeiten sinds decennia geworden. De Bataafse bevelhebber van de zeemacht werd Jan Willem De Winter, die weliswaar op de vloot had gediend, maar vooral ervaring te land had in het Franse leger.
Voortvarend werd er aan nieuwe schepen gebouwd en in 1797 vertrok een aantal daarvan uit Den Helder om de Fransen te steunen bij een landing in Ierland, de achtertuin van Engeland. Verder dan Kamperduin kwamen ze niet. De Winter leed een nederlaag tegen de Britten en werd gevangengenomen. Tot overmaat van ramp viel hij bij zijn aanhouding uit een sloep en moest hij uit zee worden gevist. Enkele jaren later zou hij opnieuw bevelhebber van de vloot worden en uiteindelijk als held worden begraven in het Parijse Panthéon.
Maar vanuit Nederlands perspectief markeerde Kamperduin het einde van een tijdperk. Twee jaar later landden Britse en Russische troepen in Noord-Holland in een poging de Fransen te verdrijven en in 1809 voerden de Engelsen een invasie uit op Walcheren. Nederland werd opgezocht in eigen huis. Ook al werden de aanvallers in beide gevallen teruggedreven, de tijden waarin de westelijke verdediging buiten de eigen grenzen op zee werd gevoerd waren voorbij.
Dat nam niet weg dat Nederlandse schepen een geduchte bijdrage bleven leveren aan de Franse strijd tegen Groot-Brittannië. De Franse heerser Napoleon verwachtte voor zijn oorlogsplannen veel van de Nederlandse vloot, die steunde op eeuwenlange ervaring met de zeeoorlog. Met die hulp dacht hij de overmacht van de Engelsen op zee te kunnen breken en over te steken naar de kusten van Albion.
Napoleon benoemde de Nederlandse zeeofficier Carel Verhuell in 1803 tot zijn persoonlijk vertegenwoordiger op de Bataafse vloot. Dit was een opmerkelijke wending, want Verhuell, die later werd bevorderd tot admiraal, was een van de trouwste Oranjegezinde officieren geweest. In 1795 waren Van Kinsbergen en hij onder de laatsten die afscheid namen van stadhouder Willem V, toen deze na de komst van de Fransen in ballingschap ging vanaf het Scheveningse strand. Sindsdien had Verhuell op non-actief in Doetinchem gezeten.
Net als veel van zijn collega’s stond hij wel voor een lastig dilemma: vanouds was Engeland de natuurlijke vijand op zee en nu zat de stadhouder daar, terwijl de Fransen de Britten bevochten. Tijdens confrontaties tussen Bataafse en Engelse oorlogsschepen kon dit gegeven tot ongewone taferelen leiden. De aversie tegen de Engelsen was groot, maar wanneer die de vlag van de stadhouder hesen, kwam het voor dat de bemanning van Nederlandse schepen weigerde verder te vechten of zich met vaartuig en al bij de andere kant aansloot.
Bij Verhuell gebeurde het omgekeerde. In een fameuze brief gaf Willem V zijn oude getrouwen in Nederland toestemming voor de nieuwe orde te gaan werken. Voor Verhuell bevestigde dit zijn al eerder ontstane overtuiging dat van Oranjekant weinig strijdvaardigheid te verwachten viel. Hij sloot zich aan bij de Fransen om de Engelsen te bevechten. Hierbij zal zeker hebben geholpen dat hij vanaf hun eerste ontmoeting een enorme bewondering voor Napoleon koesterde.
Onder Verhuells leiding bouwde Nederland een nieuwe vloot van 360 grote en kleine schepen die samen met de Franse het Kanaal zou oversteken om in Engeland een legermacht aan land te zetten. Toen Verhuell met een deel van de op Nederlandse werven gebouwde vaartuigen aankwam in Oostende, sprak Napoleon: ‘Gij zijt van het bloed der Trompen en De Ruyters.’
Verder naar het zuiden, bij Kaap Gris-Nez, wist Verhuell tijdens weer zo’n schepentransport een grote Britse overmacht van zich af te slaan. Dit bracht hem in Frankrijk eeuwige roem en hij is de enige Nederlander gebleven van wie de naam gebeiteld staat in de Arc de Triomphe. Zelf schreef hij: ‘Zo het God behaagt, dat ik eens de Bataafse standaard op een hoek van Engeland zal mogen planten, zo zullen wij voor onze moeite rijkelijk beloond zijn.’ Waarmee hij zich zowel een navolger toonde van Napoleon Bonaparte als van Michiel de Ruyter.
Van die vlag kwam niks, noch voor Napoleon, noch voor Verhuell. De voorbereidingen voor de oversteek die langs de Atlantische kust van Den Helder tot in Spanje werden getroffen eindigden in 1805 in het fiasco van de Slag bij Trafalgar, waar Britse schepen onder lord Nelson een veel grotere Napoleontische vloot in de pan hakten.
Terwijl Napoleon het Europese continent beheerste, mislukten zijn pogingen de Engelsen op de knieën te krijgen. Zij hadden haast vrij spel op de wereldzeeën, en Nederlandse territoria en handelsnederzettingen overzee gingen verloren zonder dat de regering in Den Haag er veel tegen kon doen.
En er ging véél verloren. Hoewel de neergang al langer gaande was, kon kort voor de Franse tijd nog worden gezegd dat de zon nooit onderging boven de Nederlandse bezittingen. Java, Ceylon (Sri Lanka), handelsnederzettingen op de Coromandel-kust aan de oostkant van India, de Kaapkolonie (Zuid-Afrika), een aantal forten aan de Afrikaanse Goudkust, de Guyana’s op de noordkust van Zuid-Amerika (waaronder Suriname) en Antilliaanse eilanden stonden onder Nederlandse controle. Ze werden beheerd door de VOC, de Vereenigde Oostindische Compagnie, en de WIC, de West-Indische Compagnie.
De koloniën waren nog niet de staatkundige bestuurseenheden van later. Ze waren vrijwel alleen op economisch voordeel gericht, door geweld of onderhandelingen. Nu eens waren er alleen posten annex militaire bolwerken, van waaruit de handel werd gecontroleerd en de omgeving onveilig gemaakt, dan weer waren er uitgestrekte gebieden waar voor de compagnieën werd geproduceerd.
De twee handelsondernemingen hadden al een deel van hun invloed aan de Engelsen moeten afstaan voor de Fransen kwamen. De WIC was opgeheven in 1892, de VOC ging kort na de Bataafse machtsovername failliet. Daarna pas kwamen de nog resterende overzeese gebieden werkelijk onder de overheid in Den Haag.
Vanuit zijn ballingsoord Kew Palace bij Londen droeg ook Willem V bij aan het verlies van de overzeese bezittingen. In een ‘Brief uit Kew’ beval hij ze over te dragen aan de Britten, zodat de Fransen ze niet in handen kregen. Een opdracht die door lang niet iedereen werd uitgevoerd. De Britten lieten zich er niet door weerhouden. Ceylon veroverden ze kort na de Bataafse machtovername in Den Haag. Napoleon gaf het hun tijdens de Brits-Franse vredesonderhandelingen in Amiens 1802 nog eens officieel cadeau.
Ook de Kaapkolonie veroverden de Engelsen al in 1795, zonder veel moeite. Het jaar daarop voer een Bataafse vloot erheen om de kansen te keren, maar deze werd door de Engelsen ingesloten in de Saldanha-baai en capituleerde zonder slag te leveren. Enkele jaren kwam de Kaapkolonie nog terug onder Nederlandse vlag door een Frans-Britse overeenkomst in Amiens.
De ijlings naar de Kaap gezonden Bataafse bestuurders Jan Willem Janssens en Jacob Uitenhage de Mist probeerden daar godsdienstvrijheid en openbaar onderwijs in te voeren en de slavenhandel af te schaffen. Met dit laatste liepen ze voor op het Haagse beleid. Ver kwamen ze niet, want in 1806 ging de kolonie na een kleine schermutseling bij Kaapstad alsnog over in Britse handen, waarmee een einde kwam aan anderhalve eeuw Nederlandse aanwezigheid.
In de Indonesische archipel woedde al veel langer een strijd om invloed met de Britten. Na de Bataafse revolutie in het moederland gingen de Nederlandse gezagsdragers ter plaatse door alsof er niets gebeurd was. Pas dertien jaar later kwam daar, met de aankomst van Herman Daendels in 1808, verandering in. Deze voormalige generaal in de Franse en Bataafse legers was benoemd tot gouverneur-generaal van Java met ruime volmachten. Om onderweg Engelse aanvallen te voorkomen reisde hij via allerlei omwegen, waardoor het elf maanden duurde voor hij in Batavia voet aan wal zette.
Door de afstand onttrok zich trouwens veel op Java aan het zicht van de bestuurders in Nederland. Een brief deed er gauw een halfjaar over om in Den Haag te geraken. Officiële berichten moesten in veelvoud via verschillende routes worden verzonden, bijvoorbeeld via Amerika, en dan nog kwam er door Engelse tussenkomst soms niet één van aan. Gevolg was dat het Haagse beleid met betrekking tot Java grotendeels op geruchten dreef.
Java werd het overzeese gebiedsdeel waar de Bataafse invloed door Daendels’ persoonlijke rol nog het grootst was, ten goede en ten kwade. De nieuwe gouverneur-generaal voerde een drastische centralisatie van het bestuur door naar Frans voorbeeld. De aanleg van de duizend kilometer lange Grote Postweg, over bijna de hele lengte van Java, was een blijvende verdienste van napoleontische allure.
Maar Daendels importeerde ook de strijd ‘tegen het feodalisme’ zonder de lokale verhoudingen te begrijpen. Zijn confrontatie met de inlandse vorsten leidde er vooral toe dat hun onderdanen zich tegen hém keerden. Daendels’ optreden werd wel omschreven als ‘terreur’ en in 1811 werd hij ontslagen vanuit Nederland, dat inmiddels een integraal onderdeel van het Franse keizerrijk was geworden.
Kort na Daendels’ aftreden lieten de Engelsen het erop aankomen en organiseerden een invasie op Java. Het eiland had nauwelijks schepen om zich te verdedigen en het respectabele landleger dat Daendels op de been had gebracht slaagde er niet in de aanval af te slaan. Batavia was binnen enkele dagen in Britse handen en na anderhalve maand werd de capitulatie getekend door Daendels’ opvolger, de onfortuinlijke Jan Willem Janssens, die eerder de Kaapkolonie al had moeten afstaan. Naast Java werden diverse handelsposten in de Indonesische archipel overgedragen.
Opmerkelijk genoeg kwam er pas onder het Britse bestuur meer aandacht voor de leefomstandigheden van de inheemse bevolking. Daendels had daar alleen in theorie interesse voor gehad; de Britse gouverneur Thomas Raffles, die vloeiend Maleis sprak, had kennis en praktische belangstelling. Hij schafte de economische dwang uit de tijd van de VOC – en van Daendels – af en gaf Javaanse boeren de beschikking over hun eigen productie en recht op vrije handel. Zulke ideeën waren bij verlichte Bataafse denkers ook opgekomen, maar nooit uitgevoerd.
Tot in de Nederlandse koloniën op het westelijk halfrond hadden de Europese conflicten hun weerklank. Op de noordkust van Zuid-Amerika lag een Nederlands gebied dat ongeveer twee keer groter was dan het tegenwoordige Suriname. Het omvatte ook het latere Brits-Guyana. In de Franse tijd ging dit gebied over in Britse handen, net als de Nederlandse eilanden Aruba, Bonaire en Curaçao.
In de Guyana’s dreef de economie op houtkap en suiker-, katoen- en koffieplantages, waar het werk gedaan werd door uit Afrika aangevoerde slaven. Door internationale economische ontwikkelingen liepen de winsten in de tweede helft van de achttiende eeuw danig terug. De komst van de Engelsen bracht een opleving.
De Nederlandse eigenaren, die meestal in Holland zaten, gingen voort als vanouds en aanvankelijk werd zelfs een groot aantal nieuwe slaven van over de oceaan gehaald. Hoewel veel slaven zich bij hun omstandigheden neerlegden, waren er altijd enkelen die vluchtten. In 1793 werd Boni gedood door de Nederlanders. Hij was de leider van een gewapende groep die vocht voor de vrijheid van de slaven en decennialang een aanzienlijk Nederlands legertje wist bezig te houden.
In de Franse overzeese gebieden was de slavernij in 1794 afgeschaft, de Britten verboden de slavenhandel in 1807 en de slavernij zelf in 1834, maar in Nederland kwamen de Bataafse revolutionairen niet tot een besluit. De slavenhandel werd door Nederland pas in 1814 verboden, de slavernij in 1863.
Het einde van de Napoleontische tijd en de komst van het Koninkrijk der Nederlanden onder Willem I betekenden zeker niet dat de oude overzeese verhoudingen terugkeerden. Onder de Franse bezetting had Nederland al klem gezeten tussen Franse en Britse belangen, en na afloop van de strijd werd het nog meer een speelbal van de grootmachten. Het had nauwelijks nog gebieden overzee en het lag niet aan eigen kracht dat het er een paar terugkreeg.
Dit was slechts te danken aan het feit dat Engeland de invloed van de continentale grootmachten Rusland, Oostenrijk, Pruisen en opnieuw Frankrijk wilde inperken en daarvoor een bondgenoot in Nederland zag. Voor de Britten zelf was Nederland geen bedreiging meer, zodat ze Java, Suriname en de Antillen grootmoedig teruggaven. Ze behielden de Kaap, Ceylon, de Indiase Coromandel-kust, een groot deel van de Guyana’s en nog een aantal veroveringen.
Nederland was als heerser over de zeven zeeën voorgoed ten onder gegaan. Dé imperialistische wereldmacht van de negentiende eeuw werd Groot-Brittannië.
Meer weten?
Boeken
Over de Nederlandse admiraals in de Franse tijd gaan Admiraal van Napoleon (1991) van L. Turksma en Onze vloot in de Franse tijd (1969) van C.N. Fehrmann. Algemener over de zeevaart in die periode is het boek van Gustaaf Asaert e.a.: Maritieme geschiedenis der Nederlanden, deel 3 (1976).
Over de VOC is veel geschreven. Enkele titels zijn Els Jacobs, Koopman in Azië (2000) over de VOC in de achttiende eeuw en De VOC in de Indonesische archipel door T.R. Andi Lolo (2002).
Indonesië blijft een onuitputtelijk thema. Een mooi overzicht geeft J.J.P. de Jongs De waaier van fortuin. Van handelscompagnie tot koloniaal imperium (1998). Daendels wordt besproken in Herman Willem Daendels (1991), onder redactie van Peter Gielissen, en in Paul van ’t Veers Daendels. Maarschalk van Holland (1963).
Wim van den Doel beschrijft de geschiedenis van Nederland overzee vanaf 1800 in Zo ver de wereld strekt (2011). Henk den Heijer schreef De geschiedenis van de WIC (1994).
Website
Het Tropeninstituut heeft een website over de VOC: www.voc-kenniscentrum.nl.
Zie ook www.geschiedenis24.nl/dossiers/voc-wic.