Home Dossiers Ondernemers Anton Philips: wereldspeler

Anton Philips: wereldspeler

  • Gepubliceerd op: 22 september 2004
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Marcel Metze en Bas Kromhout
Anton Philips: wereldspeler
Johanna Borski
Dossier Ondernemers Bekijk dossier

Nederland kiest dit jaar de grootste Nederlander aller tijden. Historisch Nieuwsblad levert een bijdrage aan de discussie met een serie portretten van historische Nederlanders die een blijvende bijdrage hebben geleverd aan de Nederlandse samenleving en identiteit. Op de derde plaats staat Anton Philips: rasverkoper, tycoon en levensgenieter, met een slimme opvolgingsstrategie.



Enkele weken geleden gaf ondernemer Joep van den Nieuwenhuyzen – net terug uit Amerika – een persconferentie over een affaire rond zijn bedrijf RDM. Hij vertelde dat de Nederlandse regering hem dringend had verzocht geen onderzeeboten aan Taiwan te leveren en hem compenserende orders had toegezegd. Maar de regering was haar toezegging niet nagekomen, klaagde hij. Bij het aanhoren hiervan zou Anton Philips, als hij nog had geleefd, ongetwijfeld hebben gedacht: geen wonder dat die Joep nooit een échte topondernemer is geworden. Philips’ devies was: de zakenman moet zich nooit van iemand afhankelijk maken, en al helemáál niet van de overheid, die traag is, onbetrouwbaar en veranderlijk als het weer. 

Overigens zou een vergelijking met Van den Nieuwenhuyzen Anton Philips niet zijn bevallen. Zelf was hij Nederland ontgroeid en toegetreden tot de liga der grote internationale entrepreneurs en bouwers van multinationals. Daarmee was hij in dit land eigenlijk hors catégorie, vond hij zelf. De media en de publieke opinie waren het daarmee eens. Toen Phílips in 1945 uit Amerika terugkeerde, stond de pers niet klaar om hem met moeilijke vragen te bestoken, maar om zijn verwachtingen voor de toekomst te noteren. De bevolking van Eindhoven ontving hem met een spontaan défilé. Zoiets zal Joep nooit voor elkaar krijgen. 

Velen denken dat Anton Philips een van de grondleggers van het elektronicaconcern is geweest. Maar de firma Philips & Co werd in 1891 opgericht door zijn oudste broer Gerard en door zijn vader, die als geldschieter optrad. De jonge ‘Ton’, toen zeventien, begon dat jaar een studie aan de Openbare Handelsschool te Amsterdam – wat in zijn geval voornamelijk neerkwam op uitgaan en feesten. Hij belandde pas in 1895 in Eindhoven, nadat zijn vader hem had gevraagd Gerard een tijdje te helpen. Op dat moment was hij enkel een branieschopper zonder diploma; hij had de handelsschool voortijdig verlaten, net als eerder de hbs. Maar eenmaal in Eindhoven ontpopte hij zich als een rasverkoper die het onderhandelingsspel met verve speelde. 

Sigarenmachine
Een handige verkoper is niet meteen een groot ondernemer. Er moet dus meer in hem hebben gezeten dan de charme en bluf waarmee hij zijn klanten bestookte, zoals – in de eerste plaats – zijn afkomst. Vader Frederik was tabak- en koffiehandelaar te Zaltbommel, waar hij ook een kleine bank dreef. Een groot deel van Antons ooms en neven was eveneens in deze branches actief en de familie telde daarnaast juristen en fabrikanten. Het ondernemen zat hem dus in de genen. 

Zijn oorspronkelijk joodse familie had een flexibele, vrijzinnige instelling. Antons overgrootvader had zich begin negentiende eeuw zonder moeite bekeerd tot het protestantisme toen dat nuttig leek voor zijn positie in de Zaltbommelse gemeenschap. De familie stond bovendien open voor wetenschap en techniek. Vader Frederik voorzag de mechanisatie van de sigarenindustrie, en had vooruitlopend daarop een patent gekocht voor een sigarenmachine. Zijn oudste zoon Gerard koos niet voor de handel, maar voor een opleiding tot werktuigbouwkundig ingenieur. Kort na de uitvinding van de gloeilamp, in 1879, stapte hij over naar de toen hypermoderne elektrotechniek. 

Anton kwam niet alleen in de juiste familie ter wereld, maar ook op het juiste moment. Hij werd geboren in 1874. Drie jaar eerder hadden Frankrijk en Duitsland kort oorlog gevoerd, maar sindsdien heerste er vrede in Europa. In dit klimaat van vrede, vrijhandel en economische bloei kwam rond 1895 de befaamde Tweede Industriële Revolutie op gang, waarin de elektriciteitshausse een belangrijke rol speelde. In dat jaar begon de ondernemer in spe zijn carrière. Elektrische lampen waren nog erg duur, kwetsbaar en kwalitatief gebrekkig. Maar ze vielen niet aan te slepen. In 1898 trouwde de toen 24-jarige Anton met de 20-jarige Anna de Jongh, dochter van ir. G.J. de Jongh, drijvende kracht achter de grote havenuitbreidingen in Rotterdam. 

Het eerste teken dat Anton iets groots van zins was, dateert uit 1907. De firma Philips & Co was uitgegroeid tot de derde gloeilampenfabriek van Europa. Omzet en winst stegen jaar na jaar. Terwijl Gerard op het terrein aan de Emmasingel te Eindhoven de ene na de andere fabriek uit de grond liet stampen, besloot Anton voor zichzelf en zijn gezin een villa te laten bouwen aan de oostzijde van het toen nog kleine stadje, waar de Dommel samenvloeide met het beekje Lakerloop. Het ontwerp was van de bekende architect J.W. Hanrath, die zich liet inspireren door de achttiende-eeuwse huizen langs de Vecht. 

Eindhoven had nog geen openbaar elektriciteitsnet, maar uiteraard liet Anton in zijn eigen huis een stroomvoorziening aanleggen. Voor de tuin met tennisbaan, paardenstal en kleine boomgaard liet hij een aantal volwassen eiken komen. De Lakerloop liet hij omleiden door de vijver, zodat daar forellen en karpers in konden leven. Villa De Laak was niet zomaar een huis. Het was een manifest, waarmee de 33-jarige Anton zijn statuur van tycoon in wording openlijk demonstreerde. 

Va banque
Niet lang daarna begonnen de contouren van zijn ondernemersstijl zichtbaar te worden. In 1911-1912 werd het bedrijf strategisch in de tang genomen door de grote Amerikaanse concurrenten General Electric (GE) en het Duitse duo AEG/Siemens, die de patentrechten bezaten van een belangrijke innovatie, de zogenoemde ‘getrokken’ wolframgloeidraad. Anton nam de boot naar Amerika en wist de betreffende technologie met inzet van al zijn charme, en flink wat geld, buit te maken. Vervolgens bracht hij de nieuwe lampen op ruime schaal in de handel in zowel Europa als Noord-Amerika. 

De reactie van AEG/Siemens bestond eruit Philips zodanig met juridische procedures te bestoken dat het Eindhovense bedrijf een uiterst restrictief licentieverdrag voor leveranties in Europa moest accepteren. GE daarentegen was bang dat zo’n harde aanpak zou leiden tot verwijten van monopolistisch gedrag – iets wat toen in de Verenigde Staten zeer gevoelig lag – en koos voor een gedoogbeleid en onderhandelingen. Het gevolg was dat Philips’ omzet in Europa stagneerde, maar in Amerika gewoon door kon groeien. Met dit staaltje va banque had Anton een tactiek gevonden die hij later in alle mogelijke varianten toepaste. Het kwam neer op een combinatie van toeslaan en praten – in die volgorde. En, niet te vergeten: snelheid van handelen, wat zijn handelsmerk werd. 

Begin augustus 1914 brak de Eerste Wereldoorlog uit. Anton Philips vernam hoe de kanonnen zich door België richting Frankrijk bewogen en dacht: hier moeten wij van profiteren. In september stuurde hij een verkoper naar Rusland, waar AEG/Siemens geen lamp meer kwijtraakten. Hij schreef zijn vijftienjarige dochter Annetje, die op een internaat in Bloemendaal zat: ‘We zullen de moffen heel wat afnemen.’ Hij hield woord. Hij begon zelfs een eigen kleine rederij om tijdens de ’totale duikbootoorlog’ de export gaande te houden. Op 17 november 1918 verlieten de Duitse troepen Brussel. Vijf dagen later reed Anton naar de Belgische hoofdstad, waar de feestende massa’s de intocht van koning Albert vierden, om zijn eerste buitenlandse verkoopvestiging op te richten. 

Die rit naar Brussel was een meesterzet. Nu Duitsland de oorlog had verloren, zouden AEG/Siemens op de Europese gloeilampenmarkt voorlopig weinig betekenen. Maar Anton kende hen goed genoeg om te weten dat zij op termijn weer op krachten zouden komen. Hij voorzag bovendien dat de internationale handel na de Grote Oorlog in de greep zou komen van nationalisme en protectionisme. Binnen een paar jaar tijd realiseerde hij een netwerk van eigen verkoop- en productievestigingen in heel Europa en voerde hij Philips’ aandeel op de Europese gloeilampenmarkt op naar 50 procent. 

Behalve de Duitsers had ook General Electric groot ontzag voor de agressieve marketing- en verkoopstijl die Anton tentoonspreidde. GE beschouwde hem als de enige Europeaan die hen op de Amerikaanse markt zou kunnen bedreigen. Het Amerikaanse concern was dan ook graag bereid hem alle mogelijke licenties te verlenen op het gebied van gloeilampen en – later – radiobuizen, op voorwaarde dat hij van de Amerikaanse markt weg zou blijven. Dat deed Anton met alle plezier; de rest van de wereld was groot genoeg. 

Crisis
Nadat Gerard in 1922 met pensioen was gegaan, leidde Anton het bedrijf alleen. De jaren twintig vormden zijn glorietijd: hij wist precies op tijd te profiteren van de radio-boom die in de tweede helft van dat decennium op gang kwam. In oktober 1927 trad de tienduizendste werknemer in Eindhoven in dienst. Anderhalf jaar later, in april 1929, de twintigduizendste. Maar niet lang daarna klapten de beurzen in elkaar en begon de lange depressie van de jaren dertig. Toen bleek dat Anton geen man was voor sombere tijden en daar liefst voor wegvluchtte. 

Het ontslaan van vele duizenden arbeiders liet hij over aan zijn 35-jarige schoonzoon Frans Otten, die na zijn huwelijk met Antons dochter Annetje snel was opgeklommen tot zijn rechterhand. Hij riep zijn personeel op tot soberheid en ging vervolgens zelf op wintersport. Toen de crisis aanhield, nam hij zijn vrouw op reis naar Noord-Afrika, vanwaar hij beladen met grote hoeveelheden antiquiteiten terugkeerde. Overigens klom het bedrijf al na één verliesjaar weer in de zwarte cijfers, dankzij het feit dat het altijd een conservatief financieel beleid had gevoerd en geen schulden had. 

Tegenover het opkomend fascisme en nazisme nam Anton een geresigneerde houding aan. Hij accepteerde de Ariërparagraf voor zijn fabrieken in Duitsland zonder morren, hoewel hij wel zorgde dat individuele joodse stafleden werden overgeplaatst naar andere landen. 

Na een reis naar Tenerife en Madeira, begin 1936, werd hij ernstig ziek. Door een nierkwaal was hij maandenlang uit de roulatie en besefte hij dat hij – mede gezien zijn leeftijd van 62 jaar – een opvolger moest aanwijzen. Zoon Frits was pas dertig, had een te zachtaardig karakter en onvoldoende ervaring. Dus liet hij schoonzoon Frans Otten benoemen tot directeur. Zelf bleef hij de allerhoogste baas en liet hij zich de titel ‘president’ aanmeten. Die gaf hij pas in 1939 aan Otten door, die toen de leiding kreeg over een concern dat ondanks de recessie in de jaren dertig was uitgegroeid naar 45.000 werknemers in binnen- en buitenland. In mei 1940 kon Anton, samen met zijn vrouw, Otten en een aantal stafleden, tijdig uitwijken naar de Verenigde Staten. De oorlog verlamde hem echter. Hij trok zich liefst terug in de woestijn of op de golfbaan, en kwam maar enkele keren in actie. 

Het mag duidelijk zijn dat Philips de Grote Depressie en de Tweede Wereldoorlog niet overleefde dankzij Antons eigen krachtdadige leiding. Gelukkig had hij altijd sterke medewerkers om zich heen verzameld. Naast Otten waren dat met name toponderhandelaar en koelbloedig jurist Herman van Walsem en de commercieel strateeg Othon Loupart, die het concern gedrieën door de jaren dertig en veertig loodsten. 

Misschien moet deze opvolgingsstrategie als Antons belangrijkste ondernemersprestatie worden beschouwd – als de kroon op zijn werk, die hem misschien niet het recht geeft op de titel ‘Grootste Nederlander’, maar hem toch zeker geschikt maakt voor die van ‘Grootste Nederlandse ondernemer’. Toen hij in 1951 stierf, had het bedrijf bijna 100.000 medewerkers, een omzet van bijna een miljard gulden en was het helemaal klaar voor de televisie-explosie en de welvaarts-boom van de jaren vijftig. Het huidige Royal Philips Electronics is nog altijd Nederlands hightech paradepaard aan het front van de elektronica-industrie. 

Marcel Metze schreef boeken over Philips (‘Kortsluiting’ (1991), ‘Let’s make things better’ (1997)). In oktober verschijnt zijn biografie van Anton Philips. 


Grote ondernemers die het niet haalden
door Bas Kromhout 

Lodewijk de Geer (1587-1652) is wereldberoemd in Zweden. Als tienjarige vlucht hij met zijn calvinistische ouders vanuit Luik naar Dordrecht, verborgen onder de lading van een turfschuit. Hij maakt fortuin in Holland met de handel in Oostzee-producten. Godsdienstig als hij is, geeft hij nauwgezet ’tienden’ van zijn vermogen aan de armen. Zijn religie belet hem niet in 1627 een wapenfabriek te stichten in het Zweedse Norrköping. Met de kanonnen van De Geer verwerft koning Gustav Adolf II een imperium. De Zweden bedanken ‘de vader van de Zweedse industrie’ met het staatsburgerschap, een riddertitel en, in 1994, een concert- en congreshal. 

Elias Trip (1570-1636), telg uit een vermaard Amsterdams koopmansgeslacht. Hij is getrouwd met de halfzuster van Lodewijk de Geer en net als deze succesvol in de ijzer- en wapenhandel. Na haar dood hertrouwt Trip met Aleid, de burgemeestersdochter uit Dordrecht. Hij laat haar door Rembrandt vereeuwigen, evenals zijn dochter Maria. Uit een vers van Vondel weten we dat zij als weduwe in 1638 de Franse koningin-moeder Maria de Medici thuis ontvangt. 

Alfred Heineken (1923-2002) slaagt erin een middelmatig pilsje wereldwijd te verkopen als vloeibaar statussymbool. Heinekens macht reikt verder dan bier. Bij de verkiezingen van 1972 helpt hij de VVD met een gratis wervingscampagne. ‘Freddy’ is ook de enige die straffeloos koningin Beatrix en public mag schofferen; zij blijft een veel geziene gast op zijn jacht Something Cool. In 1983 wordt hij ontvoerd en drie weken lang gefolterd met muziek van Marlene Dietrich. Zeventien jaar later krijgt zijn ontvoerder Cor van Hout de kogel. 

Albert Heijn (1927) krijgt de Nederlanders in de jaren vijftig zo gek om zelf hun boodschappen uit de schappen van de kruidenier te pakken en noemt dat een ‘supermarkt’. Het bedrijf, opgericht door zijn opa in 1887, groeit uit tot een holding met diverse detailhandelsketens in binnen- en buitenland. Het succes wordt overschaduwd door de ontvoering met dodelijk afloop van zijn broer Gerrit Jan in 1987. Later moet Heijn aanzien hoe het imago van het bedrijf te grabbel wordt gegooid door geldbeluste topmanagers, agressieve vakkenvullers en leugenachtige boekhouders. Hij voelt zich dan ook ‘zwaar verneukt’. 

Joop van den Ende (1942) wil het toneel op, maar mist het talent. Als producent heeft hij meer succes. Hij formeert een revue rond André van Duin, lanceert Henny Huisman op de tv en introduceert de eerste Nederlandse soap. Na een mislukt avontuur met een eigen commerciële tv-zender stort de voormalige handelaar in feestartikelen zich begin jaren negentig op de musical. Om gezondheidsredenen verkoopt hij in 1999 zijn aandeel in het tv-productiebedrijf Endemol en wordt zo in één klap miljardair. Om zijn nagedachtenis levend te houden bouwt hij momenteel een Joop van den Ende Theater.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.