Home Anti-autoritair opvoeden

Anti-autoritair opvoeden

  • Gepubliceerd op: 15 september 2000
  • Laatste update 08 apr 2021
  • Auteur:
    Wietske Blokker
  • 11 minuten leestijd

Ze mogen met hun eigen poep spelen en elkaars piemeltje betasten. In de antiautoritaire crèches van begin jaren zeventig moeten kinderen zelf uitmaken wat goed voor hen is. Want alleen in vrijheid kan de nieuwe mens ontstaan. Het wordt een onbeschrijflijke chaos.

In 1969 halen ze de voorpagina´s: groepen jonge ouders – meest studenten en kunstenaars – die hun kinderen anti-autoritair willen opvoeden. Vies en voos, egoïstisch en gemakzuchtig vinden de ouderen, en ook leeftijdgenoten, hen. Na 1975 hoor je nauwelijks meer iets over anti-autoritaire opvoeding en tegenwoordig wordt er alleen nog in negatieve zin aan gerefereerd.

Ongetwijfeld zijn veel anti-autoritair opgevoede kinderen het slachtoffer geworden van een lamlendig laissez faire van hun hippe ouders die aan de drugs waren en zich door hun waas van verslaving niet druk konden maken om zoiets burgerlijks als opvoeding. Maar er zijn in de jaren zeventig ook ouders die serieus geloven in anti-autoritaire opvoedingsidealen en die ook proberen te verwezenlijken. Aan de vraag in hoeverre een anti-autoritaire opvoeding ook pedagogisch verantwoord is, komen ze zelden toe.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Mammie was laaiend. Ze stond de tenen bij mekaar te knijpen in haar zwartglanzende schoenen en ze hapte van ergernis naar adem in haar te nauw sluitende mantelpakje. Eventjes nog had ze gehoopt dat Leontientje in een fatsoenlijke jurk op de receptie zou verschijnen.’

Zo begint een artikel uit 1971 van Jo Heymans. Leontientje en mammie verschillen van mening over de gewenste kleding voor een receptie. Leontientje bepaalt zelf wat ze aantrekt. Voor ons zijn de woede en de paniek die zich van mammie meester maken niet meer navoelbaar. Voor de ouders en ouderen van toen wel. Leontientje tornt aan het vanzelfsprekende gezag van haar ouders, zoals veel jongeren dat in die tijd doen.

Een groot deel van de jeugd ageert tegen de duffe, muffe, saaie, brave, gehoorzame generatie ouderen die zich laat ringeloren door autoriteiten en dat ook van de jeugd verwacht. Weg met materialisme, weg met carrière maken, weg met nette pakken! Niet meedoen met vooruitgang, maar lekker in de natuur aan je onbespoten worteltjes knagen. Alternatief zijn. Dat kan zich uiten in politieke stellingnames (maoïsme, trotskisme, leninisme; de politieke versnippering is groot) en in navelstaren (mediteren, reizen naar India, het flowerpower-gevoel).

Ongehoorzaamheid

Het gaat de jeugd om de basis waarop gezagsdragers hun gezag uitoefenen. Die basis stelt zij ter discussie. Ruth Casper studeert in die tijd psychologie in Groningen. Daar is rond 1969 de actie ‘Democratisering’ aan de gang. ‘Alles werd door iedereen ter discussie gesteld: de studieprogramma’s, wie uitmaakte wat er gestudeerd moest worden en hoe dat moest. Op alle niveaus werd de autoriteit bevochten. Iedereen had recht op inspraak. Het was een gigantisch kritische, chaotische tijd.’

Ook vaders zijn – ten onrechte – gezagsdragers, vinden de studenten. Zij verdienen het geld en houden daarmee vrouw en kinderen van zich afhankelijk. Op die manier wordt de onderdrukking de kinderen met de paplepel ingegoten. Zo reproduceert de opvoeding de hiërarchie in de maatschappij, een standenmaatschappij, volgens de jongeren, met als belangrijkste standen de directeuren en de arbeiders. Een maatschappij waar niemand tegen in opstand komt: God zou de dingen immers wel anders hebben geregeld als Hij dat nodig had gevonden.

Ruth Casper: ‘Mijn voornaamste kritiek was het impliciete van de opvoeding, met nul komma nul reflectie op wat dan ook.’ Gehoorzaamheid en aanpassing zijn de sleutelbegrippen in de opvoeding. Gedraag je niet anders dan de buren is het parool, hang de vuile was niet buiten en bemoei je alleen als dat nodig is met mensen van andere kerkelijke of politieke gezindten. De jongeren vinden die houding benauwend, beperkend en soms zelfs gevaarlijk.

Had Adorno, een van de filosofen van de Frankfurter Schule, met zijn onderzoek naar de autoritaire persoonlijkheid niet aangetoond dat onder meer die ‘opvoeding tot gehoorzaamheid’ de fatale rol van Duitsland in de Tweede Wereldoorlog mogelijk had gemaakt? Want een autoritaire persoonlijkheid volgt orders gewillig op en neemt geen eigen beslissingen; deze persoonlijkheid is een hielenlikker die ondergeschikten trapt, zegt Adorno volgens de jongeren. Zulke mensen willen zij niet kweken. Voor de ouders onder hen is de documentaire Erziehung zum Ungehorsam(Opvoeding tot ongehoorzaamheid), die de VARA in 1969 uitzendt, een eye-opener. Deze documentaire laat zien hoe radicale studenten in Kinderläden in West-Berlijn in groepsverband kinderen opvoeden vanuit de gedachte dat je kinderen zo min mogelijk moet beperken in hun wensen en driften. De kinderen lopen bloot rond, met verfspatten tot in hun bilspleet, een gruwel voor traditionele opvoeders.

Groepen jonge Nederlandse ouders richten naar het voorbeeld van deze Kinderläden anti- autoritaire crèches op. In die crèches willen ze ‘de nieuwe mens’ creëren. Opgevoed vanuit ideeën over gelijkwaardigheid, inspraak en vrijheid zullen de kinderen over ‘Ik-sterkte’ beschikken en in staat zijn ‘autonoom’ te handelen. Dat betekent dat ze weergaloos zelfstandig worden, maatschappijkritisch, creatief, geëmancipeerd, lustvol en solidair. Zij zullen het politieke ideaal van hun ouders verwezenlijken: een socialistische maatschappij.

Waterkliederplaats

De crèches komen er ook vanwege pragmatische redenen. Ouders willen meer armslag hebben; vrouwen willen dezelfde mogelijkheden hebben als mannen en daarbij staat de zorg voor de kinderen in de weg.

Katja Welzen maakt in 1968 deel uit van een (studenten-)vrouwengroep avant-la-lettre in Nijmegen. De mannen van deze vrouwen zijn actief binnen de, marxistisch georiënteerde, Kritische Universiteit. Welzen: ‘We kregen er genoeg van dat de mannen hun mond vol hadden van democratie, maar in de praktijk het huishouden en de opvoeding van de kinderen aan ons overlieten. In discussies speelden de mannen de hoofdrol; wij mochten hooguit de stencilmachine bedienen. Maar – en dat bleef onbewust – je kon niet zeggen: ik wil werken dus ik heb opvang voor mijn kind nodig. Dan deugde je niet als moeder.’ De vrouwengroep richt de eerste anti-autoritaire crèche van Nederland op, de Pater Brugmankresj (1969).

Het kost de ouders niet veel moeite voor weinig geld een pand of verdieping te bemachtigen waarin de kinderen letterlijk en figuurlijk de ruimte hebben. De ene crèche krijgt een woning van een groot bedrijf of van een instelling aangeboden, andere nestelen zich in romantische locaties als een bakkerij of een brugwachterhuis. Soms stelt een universiteit een ruimte ter beschikking. Rond 1970 zijn er zo’n vijftien anti-autoritaire crèches in en rond de universiteitssteden. Er zijn er veel meer, maar die vallen niet op omdat ze geen of te weinig propaganda maken.

Vaders en moeders breken muren door of uit, schilderen, behangen, timmeren en maken schoon. Na verloop van tijd heeft elke crèche wel een zandbak, een waterkliederplaats, een technische hoek, een klimrek, fietsen, verkleedspullen en veel klei, rollen behang, dozen en oude troep: afgedankte wasmachines en andere huisraad. Barbies komen er – tot verdriet van veel kleine meisjes, die ook al geen lakschoentjes mogen dragen – niet in; die bevestigen het traditionele beeld van de vrouw. Speelgoedgeweren – de ouders, per toerbeurt crècheleider, zijn pacifisten – en speelgoed van plastic mogen ook niet.

Puinhoop

Het streven is niet het kind louter op te voeden tot ongehoorzaamheid, maar het moet in staat zijn autoriteit te herkennen en naar waarde te schatten en daar, eventueel, weerbaar tegen te zijn. Om te voorkomen dat ouders te veel invloed op hun kinderen krijgen of dat de kinderen hun ouders als bezit zien (en omgekeerd), is het nodig dat het kind met meerdere ouders te maken heeft. Dat biedt het kind meteen de mogelijkheid zich met andere personen dan de eigen, misschien wel neurotische, ouders te identificeren.

Het oudercollectief analyseert tijdens wekelijkse bijeenkomsten het gedrag van zowel ouders als kinderen en bespreekt problemen, uitgangspunten en de toepasbaarheid van de theorie. Die theorie bestaat uit geschriften van historici, pedagogen, psychoanalytici, sociologen en een aantal filosofen van de Frankfurter Schule. Met name de ideeën van de Engelse pedagoog A.S. Neill spreken de ouders aan. Hij richtte in de jaren twintig Summerhill op, een anti-autoritaire school voor kinderen van vijf tot vijftien jaar. Aan hem – en aan anderen – ontlenen de ouders de gedachten dat ingrijpen, dreigen en prijzen (kinderen ‘begrijpen’ oordelen niet) slecht zijn en dat kinderen zelf kunnen uitmaken wat goed voor hen is.

Die ideeën in praktijk brengen, valt niet mee. Samantha Out werkt in 1969 fulltime in Amsterdam. Zij en haar man, die Engels studeert, zoeken kinderopvang en de anti-autoritaire ‘kresj’ Prins Konstantijn lijkt hun wel wat: ‘In het begin was het er een puinhoop. De kinderen liepen rond met messen en scharen, een kind had zich opgesloten in de wc en de ouders hadden het er in een andere ruimte over of dat nou allemaal mocht.’

Die onduidelijkheid over grenzen blijft lang bestaan. ‘Het was een ongelooflijke, onbeschrijflijke chaos’, merkt Ruth Casper (Groningen) op. ‘De kinderen konden niet op gang komen in die chaos. Dan hoopte je dat ze dat zelf zouden constateren en dat ze zouden gaan opruimen. Ik kan me niet herinneren dat ze dat ooit deden. Ik heb me altijd heel ongemakkelijk gevoeld over het omgaan met grenzen en conflicten. Het probleemoplossend vermogen van de kinderen moest zo veel mogelijk ruimte krijgen. Achteraf vind ik dat ik mijn dochter soms in bescherming had moeten nemen. Het merkwaardige is dat die kinderen centraal stonden, terwijl we tegelijkertijd aan hen voorbij gingen. Iets als karakter, daar plaatsten we vanuit de ideologie grote vraagtekens bij.’

De anti-autoritaire opvoeders hebben een enorme aversie tegen competitie en concurrentie en tegen ‘prestatie- en resultaatgericht denken’. Casper: ‘Dat heeft te maken met wat ik zelf op school beleefd had. Het rapport was de maat. Dat je iets puur voor je genoegen zou kunnen doen of omdat het interessant is of om wat je eraan beleven kunt zonder dat het resultaten oplevert, was niet aan de orde. Wat er voor in de plaats kwam, was wel een nivellerende ideologie. De wrange vruchten daarvan plukken we nog steeds. Op scholen gaat de aandacht uit naar kinderen die, zeg maar, minder goed kunnen meekomen. Er is geen aandacht voor kinderen die naar de andere kant uitslaan.’

Blote-kontenperiode

Uit de boeken van onder anderen de Oostenrijkse arts en psychoanalyticus Wilhelm Reich en de socioloog Reimut Reiche concluderen de ouders dat kinderen niet aan een zindelijkheidstraining moeten worden onderworpen – die frustreert alleen maar – en dat seksuele en agressieve uitingen van het kind dienen te worden gewaardeerd als horend bij het kind. Onder die voorwaarden kan het kind zich ontwikkelen tot een zelfstandig, kritisch denkend en autonoom handelend persoon, en dus tot de nieuwe mens.

‘Dit jongetje probeert zijn piemel in een speelgoedauto te leggen. Niemand zal hem er raar om aankijken, dat is een aspect van de kinderlijke lustbeleving, waaraan hier alle ruimte gegeven wordt. En mocht hij, wat op die leeftijd nog kan, met poep willen spelen, dan kan hij z´n gang gaan’, zegt een ouder in een film uit die tijd over Prins Konstantijn (Amsterdam).

Van dat laatste komen de ouders terug, het geeft te veel troep. In sommige crèches wordt eindeloos gediscussieerd over de vraag hoe je de ‘seksuele moraalgrenzen’ moet verleggen, maar als er iets gebeurt dat de kant van seksueel gedrag op gaat, weten de ouders zich geen raad. Ineke Kneepkens – zij werkt in die tijd, haar man studeert sociologie – van de Pater Brugmankresj (Nijmegen): ‘In de blote-kontperiode was er een meisje dat lekker aan haar kutje lag te friemelen. Toen riep ze een jongetje: David, kom eens helpen. Wij waren gechoqueerd en te schijterig om daarbij in de buurt te komen. We deden niets, maar gingen in een andere ruimte discussiëren over seksualiteit.’

De kinderen (nog geen vier jaar oud) moeten niet alleen solidair zijn met elkaar maar ook met de arbeiders, ze moeten weten dat er buiten de crèche nog een leven is. Daarom bezoeken ze ‘maatschappelijke projecten’ als fabrieken, de brandweer, boerderijen, de politie, kwekerijen. ‘We hebben alle fabrieken en boerderijen in de omgeving van Nijmegen bezocht. Natuurlijk ging veel de kinderen boven de pet, maar lang niet alles. Ze merkten dat dingen gemaakt werden, dat ze er niet vanzelf zijn’, vertelt psycholoog Kai Welzen (Pater Brugmankresj, Nijmegen). Maar volgens Ferdinand Ruhwandl vinden kinderen de speeltuin toch het leukst. Hij is in 1969 secretaris-sociaal van de ASVA en betrokken bij de oprichting van Prins Konstantijn in Amsterdam: ‘De kinderen waren veel normaler dan wij. Wij bleven maar over de ideologie discussiëren.’

Henk Franzen, grafisch vormgever, met een zoon op Prins Konstantijn (Amsterdam): ‘Er zaten van die echte marxistisch-leninistische honden bij die een lading politieke argumenten over je uitstortten. Je moest een vuist maken tegen de klassenmaatschappij en het kapitalisme. Als je niet mee kon praten, werd je genegeerd. Gruwelijk. Begrippen als “repressieve tolerantie” en “consumptiemaatschappij” moest je kunnen hanteren.’

Als je bedenkt dat de ouders, zoals Tessel Pollmann in 1969 in de Volkskrant opmerkt, bij elkaar blijven op basis van een permanente discussie in plaats van op basis van vanzelfsprekendheid, is het een wonder dat de crèches nog zo lang blijven functioneren. Een deel – bijvoorbeeld die in Delft, Leiden en Rotterdam – sluit al binnen een jaar zijn deuren. Oorzaken zijn conflicten tussen ouders die een prettig opvoedingsklimaat willen creëren en ouders die ‘de kresj als aktiegroep in het maatschappelijk gebeuren (willen) hanteren’; tussen geëngageerde ouders en flowerpower ouders met een laissez faire houding; tussen theoretici en meer praktisch ingestelde mensen; tussen dogmatici en hedonisten.

Als de kinderen naar de kleuterschool gaan, is het min of meer voorbij met de anti-autoritaire opvoeding door ouders in groepsverband. Wel blijft een aantal crèches bestaan of gaat op in een door de overheid gesubsidieerde instelling. Op de kleuter- en lagere scholen worden de docenten geconfronteerd met kinderen die niet gewoon doen wat de meesters en juffen zeggen, maar vragen naar het waarom, of iets anders voorstellen. Ook de ouders tornen aan het gezag van de docenten. Ze willen meepraten over de inhoud en over de manier waarop wordt lesgegeven. Kai Welzen (Pater Brugmankresj, Nijmegen): ‘Veel leerkrachten waren ouder dan wij en hadden een andere mentaliteit. Ze maakten de kinderen bang; die werden gestresst. Wij, de anti-autoritairen, waren ondertussen ook wel bewust geworden van de uitwassen van de anti-autoritaire opvoeding. We beseften dat je zo geen aansluiting vond bij de rest van de maatschappij.’

Eind jaren zeventig komt er een einde aan het anti-autoritaire tijdperk. De maatschappij is democratischer geworden; ouderparticipatie doet zijn intrede in de scholen – hoewel je je kunt afvragen of ouders tegenwoordig nog onderwijsmethodes ter discussie (kunnen) stellen -; de norm voor het aantal leerlingen per klas is verlaagd. ‘Het inzicht is gegroeid dat het kind centraal moet staan en niet het onderwijssysteem’, staat er al in 1970 in de toelichting op het voorontwerp van de basisonderwijswet.

Ouders beseffen dat regels en grenzen belangrijk zijn. ‘De jaren zestig en zeventig zijn voorgoed voorbij’, aldus Gitty Feddema, co-auteur van het boek En als we nou weer eens gewoon gingen opvoeden, ‘opvoeden mag weer!’

Wietske Blokker werkt samen met Daan van Alten aan een boek over de anti-autoritaire opvoedingsidealen die groepen jonge ouders rond 1970 probeerden te realiseren.