‘Amsterdam, die grote stad, die is gebouwd op palen. Als die stad eens ommeviel, wie zou dat betalen?’ Dit kinderrijmpje brengt de zorgen van de hoofdstad kernachtig onder woorden. Zonder de lange palen die rusten op de zandlagen diep onder het veen zakt alles weg in de blubber. Bouwen is dus ingewikkeld en duur.
In Amsterdam op de helling beschrijft Herman de Liagre Böhl even boeiend als uitvoerig de worsteling – gedurende de twintigste eeuw – van Nederlands grootste stad om niet te verdrinken, zich uit te breiden en leefbaarder te worden. Wat hij ook laat zien is dat het moeras waarin de stad gebouwd is, zich soms tot diep in de bestuurlijke procedures uitstrekte.
Naast de palen steunt Amsterdam, althans het Amsterdam van na de Eerste Wereldoorlog, ook op het ‘wethouderssocialisme’ van De Miranda en Wibaut. Voordat zij vaste voet kregen in het bestuur was er al het nodige verbeterd. De op speculatie gebaseerde ‘revolutiebouw’ van het laatste decennium van de negentiende eeuw werd door de Woningwet van 1901 aan banden gelegd. Daarna stonden de woningbouwverenigingen aan het roer.
In deze periode werden ‘meer lucht en licht’ en wc’s met waterspoeling normaal. Maar de grootste sprong in het woongenot werd toch gemaakt na de invoering van het algemeen kiesrecht (1917-1919). De SDAP had nu een sterke positie in het college van B&W. De stad ging ook zelf bouwen en richtte daarvoor een eigen Woningdienst op. De ‘Amsterdamse School’ van architecten drukte haar stempel op de vormgeving.
De Tweede Wereldoorlog doorstond Amsterdam redelijk ongeschonden, afgezien van de ontruimde en ontmantelde Joodse buurt. De bevolkingsgroei en de ontwikkeling van het bedrijfsleven vroegen om een nieuwe visie op de stad. Het resultaat was halfslachtig. De ‘cityvorming’ die het stadsbestuur nodig achtte kwam in de praktijk neer op een paar grote doorbraken voor het verkeer (onder andere de Wibautstraat) en de bouw van een aantal grote kantoren her en der.
De ideeën van de ambitieuze en ‘moderne’ PvdA-wethouder Den Uyl (1963-1965) zouden wel voortleven in de inrichting van de Bijlmermeer, maar zijn gedroomde ‘Manhattan aan de Amstel’ realiseerde hij niet. Het snelle voortschrijden van het inzicht bij lobby’s en bestuurders en de radicalisering van het publiek behoedden de stad voor al te rigoureuze kaalslag. De ereprijs voor het – achteraf beschouwd – heilzame conservatisme komt zonder meer toe aan de bewoners van de ‘oude wijken’. Terwijl zelfs Heemschut haast niet kon wachten tot de bulldozer zijn werk had gedaan, vochten zij voor het behoud van hun huizen.
Maar de les dat de overheid te ver kan gaan in haar streven de bevolking met ‘stadsvernieuwing’ tegen zichzelf te beschermen, was nog niet geleerd. Dat gebeurde pas echt in de dagen van de metroaanleg, die aanleiding gaf tot krakersrellen van ongekende heftigheid.
Het positieve antwoord op de roep om Amsterdam intact te laten, zowel fysiek als qua bevolkingssamenstelling, is echter gegeven door wethouder Jan Schaefer. Vanaf september 1978 woei er een andere wind door de stad. De sloop van complete wijken (à la Kattenburg) die door ‘grootschalige’ PvdA-bestuurders als Han Lammers was gepropageerd, vond in het beleid van Schaefer en andere gematigde ‘kleinschaligen’ geen navolging. Het ‘bouwen voor de buurt’, in zo zorgvuldig mogelijk overleg met de bewoners, bracht rust in de stadsvernieuwing.
Daarna konden ook de langzamerhand volledig uit de rails gelopen bestuurlijke verhoudingen worden gerepareerd. In het decennium van de man in het houthakkershemd (tot 1988) werd alles anders, meent Böhl.
Is zo’n monument voor Schaefer overdreven? Nee. Lees het boek.
Herman de Liagre Böhl
Amsterdam op de helling. De strijd om stadsvernieuwing
478 p. Boom, € 35,00
Dit artikel is exclusief voor abonnees