Home Amerikanen zijn net Romeinen

Amerikanen zijn net Romeinen

  • Gepubliceerd op: 22 oktober 2001
  • Laatste update 07 apr 2023
  • Auteur:
    Anton van Hooff
  • 7 minuten leestijd

De strijd tegen het terrorisme heet `nieuwe oorlog’, waarin de Amerikanen zich opwerpen als de wereldwijde beschermers van vrijheid en democratie. Zoals ook het oude Rome zijn bondgenoten beschermde en na een lange reeks `rechtvaardige oorlogen’ opeens de supermacht van de antieke wereld was geworden.

‘Waarom hebben ze het Vrijheidsbeeld niet gepakt?’ Wat moest ik op deze vraag van een Oostenrijkse scholier zeggen? Hij nam deel aan de zomerschool die wij elk jaar in Griekenland voor Europese gymnasiasten houden. Ons tijdelijke pan-Europese paradijs werd dit keer echter wreed verstoord door de aanvallen op New York en Washington. We zetten het schoolprogramma voort alsof er niets aan de hand was, maar de meest gevoelige scholieren stelden ons dit soort onmogelijke vragen. Ik heb geprobeerd in de verwrongen gedachtegang van de terroristen te kruipen. De Twin Towers en het Pentagon zijn meer dan het Vrijheidsbeeld of het Capitool het symbool van de Verenigde Staten. Ze staan voor de ongehoorde economische en militaire macht van de USA. Terrorisme is de wraak van de machtelozen.

Onmiddellijk na de aanslagen bezwoer de Amerikaanse president Bush in zijn cowboytaal dat de schurken uit hun holen zouden worden gerookt. Dit was het begin van een New War, verklaarde hij. In feite gaat het echter om een antiek conflicttype. Ook Rome heeft, nadat het in de tweede eeuw v.Chr. de supermogendheid van de antieke wereld was geworden, een lange reeks `asymmetrische oorlogen’ gevoerd. Volgens de Griekse historicus Polybios (ongeveer 200–120) bezorgden de 53 jaar tussen het begin van Tweede Punische Oorlog (221) en de Slag bij Pydna (168) Rome de hegemonie over het Middellandse-Zeegebied. Eerst wist Rome in een strijd op leven en dood Hannibal en Carthago eronder te krijgen. Vervolgens richtten de Romeinen hun aandacht op het oosten en intervenieerden in de conflicten tussen de hellenistische staten.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Aanvankelijk waren de bedoelingen nobel. Rome kon niet doof blijven voor de dringende verzoeken van oude cultuurcentra als Athene, Rhodos en Pergamon om hen te beschermen tegen de schurkenstaat Macedonië. De Romeinse Titus Quinctius Flaminius kwam dan ook als bevrijder. Nadat hij de duivelse Philippos V van Macedonië had verslagen, verklaarde hij op de Istmische Spelen van 197 alle Griekse staten vrij en autonoom. De Romeinse troepen verlieten Griekenland, maar keerden in de volgende decennia geregeld terug. Dat was telkens uitsluitend op verzoek van geprangde Griekse staten en in de Romeinse senaat was het dan ook een komen en gaan van gezantschappen uit het oosten. In 168 werd het pleit in de Slag bij Pydna beslecht. Toen bewezen de Romeinse legionairs hun superioriteit over de Macedoniërs. In de hele bewoonde wereld, de oikoumenè, was er geen staat meer die het volgens Polybios tegen Rome kon opnemen.

Vietnam

Het Romeinse Rijk was op dat moment gevormd, nog niet als een territoriaal rijk, maar wel als een hegemonic empire, zoals de Amerikaan Edward Luttwack het in The Grand Strategy of the Roman Empire (1976) noemt. Zo’n hegemoniaal rijk heeft directe macht over een beperkt gebied. Het oefent zijn invloed uit via een systeem van bondgenootschappen en vazalstaten. Op een dag merkt het dat het een wereldmacht is. Het Romeinse Rijk was zo’n accidental empire – de term die Ronald Steel in zijn Pax Americana (1967) alleen voor het Amerikaanse imperium wilde reserveren in de tijd van de oorlog in Vietnam, toen Steel probeerde het Amerikaanse imperialisme te begrijpen.

Dertig jaar later bezorgden de conflicten op de Balkan de Amerikaanse neoconservatief Irving Kristol een vergelijkbare ervaring. In het artikel `The Emerging American Imperium’ (Wall Street Journal 18-8-1997, NRC Handelsblad 22-8-1997) schrijft hij dat de Verenigde Staten de wereld militair en cultureel zijn gaan domineren, echter zonder zich dat ten volle te realiseren. De eens zo trotse Europese staten hebben een grote mate van autonomie, maar zijn desondanks afhankelijk van Amerika geworden.

De term `imperium’ bevat de combinatie van afhankelijkheid en autonomie. Voor Kristol gaat het om een uniek fenomeen: `De wereld heeft zo’n soort imperium nooit eerder gezien.’ Het Romeinse Rijk is echter ook zo’n `toevallig’ imperium, dat ontstond door een mengeling van nobele intenties, angst voor gedemoniseerde rivalen en het pakken van kansen. De tragiek van de macht is nu eenmaal dat het niet mogelijk is om die níét te gebruiken. Hoe zei men het ook weer aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog? `Je kunt met bajonetten alles doen, behalve erop zitten.’

Toen Rome na een eindeloze reeks `rechtvaardige oorlogen’ (bella iusta) de supermogendheid van de antieke wereld was geworden, kreeg het niet de rust waarnaar het verlangde. Telkens weer werd het uitgedaagd door objectief zwakkere tegenstanders. Zo liet de Numidische vorst Iugurtha, aan wie Rome het minste deel van het vaderlijk erfdeel had toegewezen, in 112 v.Chr. in de stad Cirta niet alleen zijn rivaal doden, maar ook de Italische kooplieden die zich onder de vleugels van de Romeinse adelaar overal in het Middellandse-Zeegebied hadden genesteld. Iets dergelijks gebeurde in 88 v.Chr. toen Mithradates VI van Pontos zich in een bliksemoorlog meester maakte van Klein-Azië en de opgekropte haat liet botvieren in massamoorden op Romeinen en Italiërs.

En dan waren er telkens de guerrillaoorlogen aan de grenzen van de oikoumenè, bijvoorbeeld in Spanje, Klein-Azië, Palestina en Thracië. De tegenstanders in zulke conflicten heetten natuurlijk niet vijanden (hostes), maar bandieten (latrones). Spartacus was zo’n schurk in Thracië voor hij in Romeinse handen viel en als slaaf naar de gladiatorenschool van Capua werd gestuurd. De politieagent die Rome was, heeft ten slotte het veiligheidsprobleem opgelost door iedereen in zijn rijk op te sluiten. Het Rome van de keizertijd was in Luttwacks termen een `territoriaal rijk’.

Dankbare Grieken

Zal de dominantie van de Verenigde Staten daar ook op uitlopen? Uiteindelijk hebben ook de trotse Grieken zich neergelegd bij de Pax Romana. Ze toonden zich er zelfs dankbaar voor. Aristeides (117–zeker 181) prees in zijn rede `Tot Rome’ de stad die de hele wereld veilig had gemaakt. Oorlog was iets geworden wat alleen in oude mythen voorkwam. Zover is nog niet in een wereld waarin Bush de oorlog heeft verklaard aan terroristen.

Daarom betreft het déjà vu van de klassiek historicus de tijd van de late republiek, toen Rome nog slechts een hegemoniaal rijk had. Griekse intellectuelen als Polybios betreurden de teloorgang van de Helleense autonomie, maar sloegen zich op de borst vanwege hun culturele superioriteit. Stuurden de Romeinse senatoren hun zonen niet op de Grand Tour door de Griekse wereld? Waren hun huizen niet volgestouwd met Griekse kunstschatten, en lazen ze geen Griekse klassieken omdat immers alle beschaving uit Hellas kwam? Een soortgelijke gedachte zie je bij Irving Kristol, die Europa erkent als `de moeder van de westerse beschaving, waarvan de Verenigde Staten een vertakking is’.

Bij alle respect voor de hoge Helleense cultuur werden de Romeinen wel geërgerd door de onmacht en de verdeeldheid onder de `Griekjes’ (Graeculi). Net zoals Kristol smaalt over het Europese politieke en militaire onvermogen. Van hun kant keken de Hellenen neer op de Romeinse cowboys. Organiseren en veroveren konden ze, maar verfijning was bij hen ver te zoeken. Daarbij waren ze ook nog zo aandoenlijk godsdienstig. En ook de sterk geseculariseerde Europeanen kijken met geamuseerde verbazing naar de nog zo gelovige Amerikanen of, zoals Irving zegt: `Zij kijken nog steeds naar de Verenigde Staten met vriendelijke neerbuigendheid. Ze zijn ervan overtuigd dat de groeiende religieuze belangstelling in het Amerikaanse leven een voorbijgaand modeverschijnsel is.’

In 1993 gaf ik een workshop aan Amerikaanse classici in Florida. Tijdens de lunch kreeg ik weer een déjà vu-ervaring. Een collega vroeg mij plompverloren: `Wat vindt Europa van de Verenigde Staten?’ Toen heb ik even namens het Avondland gesproken. Vervolgens kreeg ik te horen dat `wij Europeanen’ in de ogen van de rondborstige Amerikanen een beetje doortrapte lieden waren, die wel het voorrecht hadden in een groot openluchtmuseum te wonen. Zulke gesprekken moeten ook gevoerd zijn tussen intellectuelen van de antieke Oude en Nieuwe Wereld in de tijd dat Rome zijn vrede oplegde.

In Het Hoge Woord schrijven prominenten historici een beschouwing naar aanleiding van actuele gebeurtenissen. Anton van Hooff (1943) is hoofddocent klassieke geschiedenis aan de Universiteit van Nijmegen. Zijn proefschrift PAX ROMANA; EEN STUDIE VAN HET ROMEINSE IMPERIALISME uit 1971 ging over de rol van het Romeinse en het Amerikaanse wereldrijk.