Hoe kan het dat een groep die relatief zo klein was zo’n grote rol innam binnen het Nederlands verzet? Op die vraag stuitte schrijver en historicus Jeroen Kemperman. Hij deed onderzoek naar de rol van studenten in de Tweede Wereldoorlog en kwam al snel tot de conclusie dat de studenten van onmiskenbaar belang waren voor Nederland in oorlogstijd. ‘In elke eerste vorm van verzet waren studenten betrokken, of het nu om stakingen of georganiseerde onderduikhulp ging.’ In het Verzetsmuseum in Amsterdam interviewde museumdirectrice Liesbeth van der Horst hem over zijn nieuwe boek Oorlog in de collegebanken. Studenten in verzet 1940-1945 tijdens een bijeenkomst van de lezingenserie Helden en Schurken, georganiseerd door Historisch Nieuwsblad, het NIOD, de VPRO en het Verzetsmuseum.
Studies over studentenverzet in onder andere Utrecht en Amsterdam verschenen er al eerder. De uitdaging was om van al die verschillende lokale studies één verhaal te maken, zo vertelde Kemperman. ‘Ik ging op zoek naar de algemeenheden tussen al die lokale protesten.’ Hij wilde achterhalen hoe het studentenverzet tot stand kwam.
Volgens Kemperman waren veel studenten voor de inval weinig bezig met de Duitse situatie. ‘Natuurlijk waren sommigen zich wel bewust van het internationale speelveld, maar hierover werd weinig openlijk gediscussieerd. Politiek werd buiten de universiteit gehouden.’ Toch waren het de studenten die de strijd na de capitulatie aanvoerden. ‘Veel van hen waren gemobiliseerd en zagen het verzet als voortzetting van de strijd in de meidagen. Bovendien bevonden ze zich in de meest gunstige situatie. Ze hadden een breed en “knus” netwerk en, zeker niet onbelangrijk, hadden geen gezin of kinderen. Hierdoor heerste vaak ook het gevoel: als wij het niet doen, wie dan wel?’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
‘De studenten werden van begin af aan door de Duitsers gewantrouwd’
Na de capitulatie was de eerste reactie van studenten en docenten met name gericht op het creëren van eensgezindheid in de academische wereld. ‘Ze hoopten hun eigenheid, los van de Duitse bezetter, te kunnen behouden. Al snel werd er ook één front opgetrokken in de vorm van de NSF: de Nederlandse Studenten Federatie. Deze werd echter, tamelijk naïef, in alle openheid georganiseerd. Hierdoor wisten de Duitsers precies wie de betrokkenen waren.’ Zij hielden de studenten dan ook nauwlettend in de gaten. ‘De studenten werden van begin af aan door de Duitsers gewantrouwd.’
Het eerste grootschalige studentenverzet kwam al in 1940, toen de Duitsers alle Joodse docenten ontsloegen. Dit leidde tot stakingen in Leiden en Delft. Met name de protestrede van Cleveringa als reactie op het besluit van de Duitsers kreeg later een bijna mythische status. Onterecht, zo oordeelt Kemperman. ‘De rede van Cleveringa was niet de oorzaak van de staking, deze moest dit juist voorkomen. De professoren waren namelijk bang dat de studenten onverstandige dingen zouden gaan doen. De protestrede moest daarom vooral dienen als ventiel, waarbij studenten hun ergste frustraties kwijt konden.’ Het hielp echter niets en er werd door studenten massaal gestaakt. Leiden en Delft werden onmiddellijk door de bezetter gesloten.
In 1941 werd het voor Joden verboden lid te zijn van een vereniging. Als reactie hierop hieven de studentenverenigingen zichzelf in grote getalen op. ‘Dit was met name demonstatief. Ze stopten openbaar maar gingen ondergronds gewoon stiekem door.’ Doordat de verenigingen ondergronds werden gedwongen gingen deze ook in het geheim met elkaar overleggen en vormden de Raad van Negen. Voortaan zou het nationale studentenverzet vanuit dit collectief gecoördineerd worden.
Tekst loopt verder onder de afbeelding.
Studenten moesten een loyaliteitsverklaring ondertekenen.
In 1942 liepen de spanningen tussen de studenten en de Duitsers op. De bezetters begonnen plannen te ontwikkelen om de macht van de studenten te breken; het was tijd om ze een lesje te leren. ‘De Duitsers wilden de rust terugbrengen in de tent en tegelijkertijd een strenge selectie doorvoeren.’ Hiervoor kwamen ze met de loyaliteitsverklaring. Iedere student moest deze verklaring ondertekenen, wilden ze verder studeren. De Duitsers gaven de studenten hiervoor een maand de tijd. ‘Dat was enorme fout. Hierdoor werd er een enorme campagne opgezet om niet te tekenen. Via Radio Oranje werd gewaarschuwd dat er voor studenten die tekenden consequenties zouden volgen na de oorlog en binnen verenigingen werden omkletsploegen gevormd om twijfelaars over de streep te trekken.’ Uiteindelijk tekende 85% van de studenten de verklaring niet. ‘Studenten waren bang voor sociale uitsluiting, groepsdruk speelde een grote rol.’ Alle weigeraars moeten zich vervolgens melden om gedeporteerd te worden naar Duitsland. Twee derde van de studenten zou dankzij hun goede netwerk echter nog voor het einde van de oorlog weer terug gesmokkeld worden uit Duitsland.
Met name praktische redenen lijken van invloed te zijn geweest op de overweging van studenten om wel of geen verzet te plegen, aldus Kemperman. ‘Studenten hadden natuurlijk een vrij goed toekomstperspectief, ze hadden dus ook veel te verliezen.’ Typerend is ook dat studenten uit Leiden en Delft in de latere fase van de oorlog vaak tot de conservatievere groepen behoorden: ze waren wel klaar met het verzet na de harde represailles van de Duitsers in het eerste bezettingsjaar. ‘Studenten wilden wel protesteren, laten zien dat ze het er niet mee eens waren. Maar uiteindelijk kon je toch weinig veranderen. Als dan je eigen positie in gevaar kwam, was het verzet snel klaar.’