Home Het stigma op armoede is nog steeds een actuele kwestie

Het stigma op armoede is nog steeds een actuele kwestie

  • Gepubliceerd op: 16 maart 2021
  • Laatste update 12 mei 2023
  • Auteur:
    Teun Willemse
  • 9 minuten leestijd
Johannes van den Bosch voerde het cultuurstelsel in.

Een eind maken aan alle armoede in Nederland. Dat is het plan van generaal Johannes van den Bosch als hij in 1818 de Koloniën van Weldadigheid sticht. Arme mensen uit de stad worden ‘opgezonden’ naar de Koloniën en krijgen daar een stuk land. Door hard werk en heropvoeding moeten ze hun zelfstandigheid terugkrijgen. Dat blijkt niet gemakkelijk.

Suzanna Jansen schreef de bestseller Het pauperparadijs over de Koloniën van Weldadigheid. Vijf generaties van haar voorouders zijn in Veenhuizen en andere plaatsen blootgesteld aan goedbedoelde projecten om de armoede aan te pakken.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

Goedbedoelde beschavingspogingen

‘In 1818 was er veel armoede in Nederland’, aldus Jansen. ‘Het was een soort ontwikkelingsland. De economie had een enorme klap gekregen door de oorlogen van Napoleon. De kosten stegen, terwijl de inkomsten hetzelfde bleven.’ Een tijdschrift waarin oplossingen werden aangedragen schreef in 1817 over de schrijnende situatie van de arbeidsman: ‘Hij werkt dus bestendig tegen den stroom op, die, bij het geringste ongeval, hem meester wordt; en aldus vervallen arbeidzame en nuttige leden der maatschappij veelal tot armoede.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Generaal Johannes van den Bosch − een charismatische, daadkrachtige figuur −  wilde dat probleem oplossen’, vertelt Jansen. ‘Met het vestigen “eener landbouwende kolonie” wilde hij arme mensen uit het hele land opvoeden tot zelfstandigheid. Dat was voor die tijd een revolutionaire gedachte.’

Van den Bosch bouwde zeven Koloniën in Nederland en België en begon in Drenthe met de proefkolonie Frederiksoord. De negentiende-eeuwse reis voert langs deze goed bewaarde kolonie. ‘Van den Bosch had een idealistische gedachte’, vindt Jansen. ‘We brengen mensen onder in fatsoenlijke woningen, laten ze werken en geven ze kleren. We geven ze koloniegeld, waarmee ze alleen in onze eigen winkels iets kunnen kopen, zodat ze het niet uitgeven aan drank. Na zes weken zei Van den Bosch al: “kijk, het gaat veel beter met deze mensen”. Dat bleek niet helemaal te kloppen.’

Johannes van den Bosch, 1836.

Volgens Wendy Schutte, adviseur cultureel erfgoed bij de provincie Drenthe en coördinator van de nominatie van de Koloniën van Weldadigheid als UNESCO werelderfgoed, was het plan te ambitieus. ‘Het is een goed voorbeeld van een utopie. Al na een aantal jaar bleek dat de akkertjes in Frederiksoord te klein waren om alle monden in de Koloniën te voeden. Het idee was dat mensen door hard werk en heropvoeding na een tijdje terug konden keren in de maatschappij, maar dat werkte niet. Het waren mensen met problemen, die niet zomaar in armoede waren beland. Bovendien was het voor stedelingen niet gemakkelijk om ineens op het land te gaan werken. Zij konden niet dezelfde productie opbrengen als een normale landarbeider.’

Er waren te veel arme mensen om in Frederiksoord onder te brengen, en er ontstond een gebrek aan geld. De Maatschappij van Weldadigheid was een particuliere organisatie die werd gefinancierd door ongeveer 20.000 leden. Zij betaalden een stuiver per week om het land er weer bovenop te helpen. Die seculiere barmhartigheid −  Van den Bosch werd geïnspireerd door verlichtingsidealen, niet door het christendom − was uitzonderlijk in die tijd.

‘Nederland was een soort ontwikkelingsland’

De kerk was niet blij met het initiatief, vertelt Schutte. ‘Armoedebestrijding vond normaal op lokaal niveau plaats. Het was vooral een taak van de kerk, die zich gepasseerd voelde door dit grote, nationale initiatief. Wel was er in de Koloniën een grote mate van religieuze vrijheid. Je kunt er nog steeds de protestantse kerk, synagoge en katholieke kerk zien staan. Alle drie de geloven kregen een plek in de Koloniën, dat was toen ontzettend modern.’

Kleiner en goedkoper

Volgens Jansen ging het Van den Bosch te langzaam. ‘Hij wilde steeds meer mensen uit de armoede halen, dus besloot hij nog eens naar de Rijksbegroting te kijken. Hij kwam tot de conclusie dat de mooie, kleine boerderijtjes uit de proefkolonie eigenlijk niet nodig waren. Het kon kleiner en goedkoper. Met dat doel bouwde hij drie enorme gestichten in Veenhuizen. Aan de buitenzijde woonden de ‘fatsoenlijke’ arme gezinnen en de bewakers. Aan de binnenzijde stonden slaapzalen voor 80 mannen, vrouwen of kinderen.

Je kon op twee manieren in Veenhuizen terechtkomen. De eerste was vrijwillig. Het werd geafficheerd als de plaats waar je heen kon als je niet in je eigen levensonderhoud kon voorzien. Je kon je aanmelden bij het armenbestuur van je stad, en zij konden je “opzenden” naar de Koloniën. Je kon ook “gestuurd” worden, bijvoorbeeld wanneer je werd veroordeeld voor landloperij. Als je je misdroeg in een van de Koloniën, kwam je in de strafkolonie in Ommerschans terecht. Dat overkwam bijvoorbeeld vrouwen die ongehuwd zwanger raakten. Zij werden overgeplaatst en moesten in de strafkolonie hun kind krijgen. Lang niet alle kinderen overleefden dat.

Plattegrond van Frederiksoord.

Mensen moesten in Veenhuizen hun zelfstandigheid terugkrijgen, maar raakten die zelfstandigheid juist kwijt. Alles werd voor ze beslist. Ze moesten elke ochtend op appèl komen, en de directeur besliste of ouders fatsoenlijk genoeg waren om hun eigen kinderen op te voeden. Mensen leefden er onder discipline en tucht. Ze moesten zich aan strenge regels houden en kregen te weinig te eten voor het harde werk dat ze moesten doen. Als het ze al lukte om de koloniën te mogen verlaten, kregen ze in de buitenwereld vaak geen werk. Wie in de koloniën had gezeten werd met de nek aangekeken.

Ik ontdekte dat mijn voorouders hun verblijf in Veenhuizen verzwegen, om een kans te maken tegen de vooroordelen. Als iemand van deze achtergrond hoorde, kregen ze geen werk.’

Voortdurend vooroordeel

Schutte vertelt dat het moeilijk was om überhaupt uit de Koloniën te geraken. ‘Je moest officieel ontslag vragen en eerst de kosten terugbetalen die voor je waren gemaakt. Daar werkte je ongeveer zestien jaar voor. Sommigen is het wel gelukt. Zij hadden een opleiding gehad en kwamen bijvoorbeeld bij het leger of de posterijen terecht of werkten als dienstbode of in de tuinbouw en leidden daarna een normaal bestaan. De bedoeling was echt om de armste groepen in de samenleving te verheffen, maar veel mensen hadden veel sturing nodig en kwamen er niet zomaar uit.’

Het stigma op armoede is nog steeds een actuele kwestie. Volgens Jansen zijn er parallellen tussen hoe we nu kijken naar armoede en hoe we dat destijds deden. ‘Net als in de tijd van Veenhuizen, wordt er nog steeds neergekeken op mensen die het zelf niet redden. Er heerst nog steeds een stigma op armoede en het blijft haast onmogelijk om eraan te ontsnappen. Kijk naar de toeslagenaffaire en de schuldenproblematiek. De gedachte dat mensen het wel aan zichzelf te wijten zullen hebben, komt ook nu nog vaak genoeg bovendrijven.

‘De Koloniën van Weldadigheid zijn een goed voorbeeld van een utopie’

In de koloniën zaten veel mensen die het zelf niet konden redden omdat ze bijvoorbeeld te oud waren om te werken, psychische problemen hadden, of ziek waren. Anderen waren aan de drank geraakt, in een tijd waarin kleine kinderen al een suikerklontje met jenever kregen als ze niet konden slapen. Maar de heersende gedachte was toch vaak dat het hun eigen schuld was. Dat ze niet wilden werken.

Bij de Koloniën van Weldadigheid proberen ze tegenwoordig de link te leggen met de actualiteit, vertelt Schutte. ‘In bezoekerscentra vertellen we het verhaal over de Koloniën en armoedebestrijding. Zij hebben een belangrijke rol in het uitdragen van dat verhaal. Er zijn debatten georganiseerd en we werken samen met studenten van de Design Academy Eindhoven die hier ideeën bedenken voor “sociaal design” en zelfs voorstellen doen voor  de herintroductie van gevangenen in de maatschappij.

De Koloniën zijn een plek van grote maatschappelijke betekenis. Een miljoen Nederlanders heeft voorouders die in de Koloniën zaten. Dat is lang onder het tapijt geschoven. Pas sinds een aantal jaar heerst er minder schaamte rond dit onderwerp. Premier Lubbers kwam er bijvoorbeeld voor uit dat zijn oudoom in de Koloniën zat, en veel bekende Nederlanders willen zich er inmiddels wel mee associëren. Dat is belangrijk, want het gaat om binnenlandse kolonisatie. Dat is niet niks.’

In Het pauperparadijs, dat ook is bewerkt tot theatervoorstelling, laat Jansen zien hoe armoede doorwerkt in latere generaties. ‘Als je opgroeit in armoede, tast dat je zelfvertrouwen aan. Als je meekrijgt dat je “het wel niet zal kunnen”, bijvoorbeeld omdat je ouders hulp krijgen, wordt er nog eens door de buitenwereld bevestigd dat je niet goed genoeg bent. Als je het stigma van armoede opgeplakt krijgt is het moeilijk je daaraan te ontworstelen. Het kruipt onder je huid. Bovendien trekken anderen al gauw hun conclusies op basis van je achternaam of de buurt waar je woont.’

Werelderfgoed

Van de Koloniën van Weldadigheid is nog veel te zien, vertelt Schutte. ‘Je herkent natuurlijk nog de akkers, weilanden en lanen, maar ook boerderijen, scholen en kerken. Er staan nog veel bijzondere gebouwen overeind, zoals een graandrogerij ui 1860. In Frederiksoord-Wilhelminaoord, waar de reis ook naartoe gaat, staat zelfs nog een schooltje uit 1821. Alle kinderen tot en met zes jaar gingen daar naar school. Tachtig jaar voor de invoering van de schoolplicht was dat behoorlijk vooruitstrevend.’

‘De gedachte dat mensen het wel aan zichzelf te wijten zullen hebben, komt ook nu nog vaak genoeg bovendrijven.’

Dankzij de strakke bomenlanen en typerende landschapsarchitectuur zijn de Koloniën nog steeds een bijzondere plek, vindt Schutte. ‘Als je de Koloniën binnenstapt, is het moeilijk om te plaatsen wat je ziet. Het lijkt op een landgoed, maar toch ook weer niet. Je bevindt je op een plek die tussen een gevangenis en een oord voor armoedebestrijding inzit.’

Het unieke karakter en maatschappelijke belang van de Koloniën leidde ertoe dat het in juli 2021 UNESCO Werelderfgoed werd. ‘In de jaren negentig hadden veel gebouwen in Veenhuizen geen functie meer en stortten sommige panden zelfs in. De leefbaarheid van deze unieke plek werd bedreigd, dus is vanuit Veenhuizen de UNESCO-nominatie gestart. We gaan met elkaar de verplichting aan om het gebied te beschermen en het historische verhaal over armoedebestrijding uit te dragen.’

Een hospitaal in Veenhuizen.