Home 1989

1989

  • Gepubliceerd op: 13 januari 2004
  • Laatste update 25 okt 2023
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 14 minuten leestijd
1989

Het jaar 1989 was een jubeljaar voor de kapitalistische democratie: wereldwijd werden communistische dictaturen door volksrevoluties aan het wankelen of ten val gebracht. 

Maar de feeststemming was zo groot dat de gelijktijdige opmars van militante moslimbewegingen en ultranationalisme aan het oog werd onttrokken. 

Hoewel het gevaarlijk is om historische ontwikkelingen op te hangen aan individuele spelers op het wereldtoneel, lijkt het aantreden van Michail Gorbatsjov als partijleider van de Sovjet-Unie in 1985 van cruciale invloed te zijn geweest.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Teneinde de vastgelopen sovjet-economie uit het slop te trekken, maakt Gorbatsjov de weg vrij voor meer privé-eigendom en -initiatief. Zijn beleid kenmerkt zich door een tot dan toe ongekende openheid; kritiek wordt voorzichtig toegestaan. Gorbatsjov wil het communistische systeem hervormen, niet afschaffen. De hervormingsbeweging die hij in gang zet ontwikkelt echter een eigen dynamiek, die zich niet van bovenaf laat sturen.

In de Europese satellietstaten zetten oppositiegroepen de communistische regeringen onder druk om meer democratie toe te laten. In Polen heeft de oppositie zich sinds eind jaren zeventig grotendeels verenigd in de vrije vakbond Solidarnosc. Onder druk van de economische malaise en de hervormingen in de Sovjet-Unie schrijft partijleider Jaruzelski vroeg in 1989 vrije verkiezingen uit, waarbij voor een deel van de parlementszetels ook leden van de oppositie kunnen worden gekozen. Zo ontstaat in juni 1989 de eerste regering binnen het Warschaupact waarin de communisten een minderheid vormen.

In de Europese satellietstaten zetten oppositiegroepen de communistische regeringen onder druk om meer democratie toe te laten

Ook de communistische partij van Hongarije begrijpt dat zij drastisch moet hervormen om te kunnen overleven. Moskou is niet langer bereid bevriende regimes met een militaire interventie te ondersteunen. In 1988 beginnen de Hongaarse communisten politieke hervormingen door te voeren en in 1989 worden oppositiepartijen toegestaan. Op 2 mei gebeurt wat niemand in Oost of West voor mogelijk heeft gehouden: de wachttorens en versperringen langs de grens met Oostenrijk worden opgeruimd. Er is een bres geslagen in het IJzeren Gordijn.

Uitzinnige feestnacht

Ondertussen rommelt het ook bij die andere communistische grootmacht: China. Daar is in 1979, drie jaar na de dood van Mao, de feitelijke macht in handen gekomen van een hervormer, Deng Xiaoping. Diens ‘socialistische markteconomie’ gaat echter niet gepaard met een toename van politieke vrijheden. Als de secretaris-generaal van de Chinese communistische partij, Hu Yaobang, in 1986 ook politieke hervormingen belooft, gaan duizenden studenten de straat op om steun te betuigen aan zijn plannen. Dit leidt indirect tot de afzetting van Hu, een jaar later.

In april 1989 overlijdt Hu en bezetten bijna een miljoen studenten en sympathisanten het Tiananmen-plein in Peking. Na zeven weken van besluiteloosheid vindt het regime dat het genoeg is geweest. In de nacht van 3 op 4 juni rollen tanks het plein op en openen soldaten het vuur op de massa. Een groot aantal demonstranten (de schattingen lopen uiteen van tien- tot honderdtallen) vindt de dood.

Terwijl de democratische revolutie in China voorlopig is mislukt, gaan de omwentelingen in Oost-Europa in ijltempo door. Aan het eind van de zomer keren veel Oost-Duitsers niet terug van hun vakanties in Hongarije en Tsjecho-Slowakije. Zij hebben politiek asiel aangevraagd bij de West-Duitse ambassades in die landen, omdat ze de politieke onvrijheid en de economische malaise in de DDR zat zijn. Op 10 september geeft de Hongaarse regering vrije doortocht aan alle DDR-burgers die via de Oostenrijkse grens naar het Westen willen reizen. Aan het eind van de maand hebben al 25.000 Oost-Duitsers de oversteek gemaakt. De communisten beseffen dat alleen drastische hervormingen de ineenstorting van de DDR nog kunnen voorkomen. Op 18 oktober treedt partijleider Erich Honecker terug ten gunste van Egon Krenz.

Aan het eind van de zomer keren veel Oost-Duitsers niet terug van hun vakanties in Hongarije en Tsjecho-Slowakije.

Op 4 november eisen bijna een miljoen demonstranten in Oost-Berlijn vrije verkiezingen. Teneinde de leegloop via het Hongaarse gat tegen te gaan, deelt minister van Communicatie Günther Schabowski tijdens een avondlijke persconferentie op 9 november mee dat DDR-burgers voortaan zonder visum naar de Bondsrepubliek kunnen reizen. Dat is het startsein voor een uitzinnige feestnacht, waarvan de beelden de hele wereld over gaan. De Berlijnse Muur is gevallen.

Een voor een duikelen de communistische regimes in het Oostblok van hun voetstukken. De ‘Fluwelen Revolutie’ noemen Tsjecho-Slowaken de geweldloze omwenteling die in hun eigen land oppositieleider Vaclav Havel aan het roer brengt. Alleen in Roemenië loopt het uit de hand. In december 1989 breken er demonstraties uit in de mijnwerkersstad Timisoara. Agenten van de geheime dienst Securitate schieten op de betogers, met honderden doden als gevolg.

Op 21 december toont dictator Nicolai Ceausescu zich in Boekarest aan zijn volk. Hij wil laten zien dat hij nog altijd vast in het zadel zit. Maar in plaats van steun te betuigen roept de menigte om zijn aftreden. De volgende ochtend ontvlucht Ceausescu samen met zijn vrouw Elena per helikopter de hoofdstad. Na enkele dagen worden ze op het platteland opgepakt en op eerste kerstdag door een inderhaast samengestelde ‘rechtbank’ ter dood veroordeeld en gefusilleerd.

Just cause

De revoluties van 1989 zetten de machtsverhoudingen in de wereld op hun kop. De Amerikanen beschouwen zichzelf als de winnaars van de Koude Oorlog, en als enige overgebleven supermacht trekken ze in de jaren negentig regelmatig ten strijde om hun onwelgevallige landen tot de orde te roepen. Op 20 december 1989 kondigt deze nieuwe, interventionistische politiek zich al aan. Amerikaanse troepen vallen die dag onder de veelzeggende codenaam Just Cause (‘Goede Zaak’) Panama binnen en nemen dictator Manuel Noriega gevangen. Er wordt een pro-Amerikaanse regering geïnstalleerd.

Het nieuwe Amerikaanse zelfvertrouwen krijgt een theoretische onderbouwing. Zo proclameert politicoloog Francis Fukuyama in 1992 het einde van de geschiedenis. Zoals Marx ooit de wetmatige overwinning van het socialisme voorspelde, zo is het volgens Fukuyama onvermijdelijk dat de hele wereld binnen afzienbare tijd het westerse model van democratie en vrijemarkteconomie zal adopteren.

De revoluties van 1989 zetten de machtsverhoudingen in de wereld op hun kop.

Twee Golf-oorlogen, diverse etnische zuiveringen en een aanslag op de Twin Towers verder wordt hier inmiddels genuanceerder over gedacht. Anno 2003 lijkt de toekomst onzekerder en de wereld onveiliger dan gedurende de ruim veertig jaar van de Koude Oorlog. De overzichtelijkheid van twee machtsblokken die elkaar in balans houden, heeft plaatsgemaakt voor een situatie met diverse kernmachten en zelfs stateloze bewegingen die op massavernietigingswapens de hand proberen te leggen.

Het optimisme van Fukuyama is eind jaren negentig vervangen door het pessimisme van Samuel Huntington, auteur van The Clash of Civilizations. Volgens Huntington bestaat de wereld uit een aantal beschavingen (lees: godsdiensten) die, als gevolg van de toenemende globalisering, met elkaar in conflict zijn of dreigen te raken. Binnen tien jaar zal het Westen twee nieuwe vijanden vinden: het ultranationalisme en de politieke islam.

Stokoud conflict

De voortekenen hiervan zijn in 1989 al ruimschoots aanwezig, maar vallen amper op te midden van het feestgedruis. Het wegvallen van het communisme in Oost-Europa en de Sovjet-Unie geeft ruimte aan nationalistische gevoelens die decennialang zijn onderdrukt. Zo zorgt het vrijere politieke klimaat onder Gorbatsjov ervoor dat een stokoud conflict tussen de twee autonome sovjetrepublieken Armenië en Azerbeidzjan vanaf 1987 weer kan oplaaien.

Inzet is de regio Nagorno-Karabakh in Azerbeidzjan, waar de meerderheid van de bevolking van Armeense afkomst is. In augustus 1987 zetten honderdduizenden Armeniërs hun handtekening onder een petitie aan Moskou om Nagorno-Karabakh onder het gezag van Armenië te plaatsen. Tegelijk begint de Azerbeidzjaanse minderheid in Armenië (en omgekeerd de Armeense minderheid in Azerbeidzjan) last te krijgen van etnisch geweld. Tussen 27 en 29 februari wordt een Armeense wijk in Bakoe, de hoofdstad van Azerbeidzjan, geteisterd door hevige straatgevechten. Er vallen 32 doden.

Op 1 december 1989 verklaren de lokale autoriteiten van Nagorno-Karabakh zich onafhankelijk van Azerbeidzjan. Armenië stelt de regio aansluitend onder zijn gezag. Het Kremlin noemt beide beslissingen niet rechtsgeldig.

In augustus 1987 zetten honderdduizenden Armeniërs hun handtekening onder een petitie aan Moskou om Nagorno-Karabakh onder het gezag van Armenië te plaatsen.

Een maand later komt het opnieuw tot etnisch geweld in Bakoe. Ingrijpen van het Rode Leger kan niet verhinderen dat er honderden slachtoffers te betreuren zijn. Terzelfder tijd raken in Nagorno-Karabakh Armeense paramilitairen slaags met Azerbeidzjaanse troepen. Pas in 1994 komen de strijdende partijen via Russische bemiddeling tot een staakt-het-vuren. Heel Nagorno-Karabakh, plus omliggende gebiedsdelen, is dan inmiddels onder Armeense controle.

Gorbatsjov ziet met lede ogen aan hoe het Sovjet-imperium verbrokkelt onder de druk van het nationalisme. Op 11 maart 1990 verklaart Litouwen zich onafhankelijk. Het Kremlin lijkt de afscheiding te accepteren. Tien maanden later bestormen eenheden van het Rode Leger echter het gebouw van de Litouwse televisie in een poging de democratisch gekozen regering ten val te brengen. Dit mislukt. Gorbatsjov ontkent elke betrokkenheid bij de couppoging.

In augustus 1991 wordt hij zelf het slachtoffer van een staatsgreep door ouderwetse partijbonzen. Hij overleeft die, maar is de regie kwijtgeraakt aan Boris Jeltsin, de president van de sovjetrepubliek Rusland, die voor het oog van de camera’s een heldenrol vervult in de verhindering van de coup. Gorbatsjov doet nog een laatste poging om de landen van de Sovjet-Unie (met uitzondering van de Baltische staten) bijeen te houden met een nieuw Unieverdrag. Hij moet echter accepteren dat Jeltsin de Russische onafhankelijkheid uitroept, waardoor er na 76 jaar een eind komt aan de Sovjet-Unie.

Merelveld

Ook in Joegoslavië steken oude nationalistische gevoelens onder de verschillende bevolkingsgroepen de kop op. Op 28 juni 1989 spreekt Slobodan Milosevic, president van de deelrepubliek Servië, een menigte toe op het Merelveld in Kosovo. Deze plek, waar precies zeshonderd jaar eerder Servische troepen tegen de Turken vochten, is voor het Servisch nationalisme van grote symbolische waarde. Omdat het communisme ook in Joegoslavië zijn legitimiteit heeft verloren, speelt Milosevic op dit nationalisme in.

Kosovo is een heet hangijzer, omdat dit deel van Servië voornamelijk wordt bewoond door etnische Albanezen. Al in 1981 zijn in het Kosovaarse Pristina rellen uitgebroken tussen de politie en Albanese studenten, die meer autonomie eisten. Als Milosevic in 1987 in Servië aan de macht komt, drukt hij het vrijheidsstreven van de Kosovaren de kop in. Hij ontneemt hun de rechten die ze in het communistische Joegoslavië genoten.

Kosovo is een heet hangijzer, omdat dit deel van Servië voornamelijk wordt bewoond door etnische Albanezen.

In 1991 verklaren de deelrepublieken Slovenië, Kroatië en Macedonië zich onafhankelijk. Servië, dat binnen Joegoslavië altijd een dominante rol heeft gespeeld, accepteert de afscheidingen niet. Bovendien wonen in delen van Kroatië veel Serviërs. Het komt tot een oorlog tussen Kroatische burgermilities en het Joegoslavische leger. Wanneer in 1992 ook het etnisch zeer gemengde Bosnië-Herzegovina de onafhankelijkheid uitroept, breekt er een etnische oorlog uit tussen Kroaten, Serviërs en moslims, die drie jaar zal duren.

Aan het eind van de jaren negentig is Kosovo aan de beurt: Servische troepen raken slaags met het Albanese Kosovo Bevrijdingsleger UCK. Als berichten over etnische zuiveringen door Servische para’s het Westen bereiken, besluiten de landen van de NAVO in maart 1999 Servië te bombarderen. De luchtoorlog maakt de weg vrij voor een internationale vredesmacht in Kosovo, maar vermag niet Milosevic ten val te brengen. Dat gebeurt een jaar later, als een woedende menigte het parlementsgebouw in Belgrado bestormt.

De duivelsverzen

Het optreden van de NAVO tegen Servië ten spijt lijkt het erop dat het Westen de nieuwe vijand vooral in de moslimwereld gaat zoeken. De angst voor de islam zit diep. Op 14 februari 1989 verklaart ayatollah Khomeini, geestelijk leider van Iran, dat schrijver Salman Rushdie is ‘veroordeeld tot de dood’ vanwege zijn verondersteld blasfemische boek De duivelsverzen. De fatwa roept in de westerse wereld afschuw op van de uitwassen van de islam.

Iran wordt al sinds de islamitische revolutie van 1979 door Amerika beschouwd als een bedreiging voor de stabiliteit in het Midden-Oosten. Als Irak in 1980 Iran de oorlog verklaart, steunt Washington de Iraakse dictator Saddam Hoessein met geld en wapens. In 1988 sluiten Iran en Irak een wapenstilstand. Twee jaar valt later Saddam het oliestaatje Kuweit binnen en keren zijn voormalige bondgenoten zich tegen hem. Een coalitieleger onder Amerikaanse leiding dringt de Irakezen begin 1991 terug op hun eigen grondgebied.

Hoewel Saddam geen fundamentalist is maar een Arabische nationalist, heeft de Golfoorlog bij het westerse publiek het gevoel versterkt dat ‘de moslims’ een te duchten gevaar vormen. Hierbij speelt mee dat Saddam Hoessein in de jaren tachtig de religieuze retoriek heeft ontdekt en hier in zijn conflicten met het Westen veelvuldig gebruik van maakt. Na 11 september 2001 vindt Saddam zichzelf terug in het kamp van de door hem zo gehate moslimfundamentalisten – met dank aan de Verenigde Staten, die een monsterverbond veronderstellen. Washington verklaart officieel de oorlog aan het moslimterrorisme, zoals militante moslims overal ter wereld de oorlog verklaren aan Amerika en zijn bondgenoten.

Het optreden van de NAVO tegen Servië ten spijt lijkt het erop dat het Westen de nieuwe vijand vooral in de moslimwereld gaat zoeken.

Ook de voortekenen voor dit nieuwe conflict vinden we al in 1989. Terwijl de democratisering van het Oostblok een euforische stemming in het Westen teweegbrengt, jubelen fundamentalistische moslims net zo hard om hún overwinningen. In Sudan grijpt het Nationaal Islamitisch Front onder leiding van Hassan al-Toerabi en Omar al-Bashir de macht. In Algerije sympathiseren steeds meer jongeren met de politieke islam en komt het tot grote demonstraties tegen het corrupte, seculiere en in hun ogen te pro-westerse bewind.

In maart 1989 wordt hier het Islamitische Reddingsfront (FIS) opgericht, dat het jaar daarop een enorme overwinning boekt in de lokale verkiezingen. Als het FIS in 1992 ook de landelijke verkiezingen dreigt te winnen, wordt de partij verboden. Het is het begin van een jarenlange, bloedige burgeroorlog.

Moedjahedien

Voor de fundamentalisten is het hoogtepunt van 1989 de terugtrekking van het Rode Leger uit Afghanistan. De Russen zijn dit land in 1979 binnengetrokken om er het communistische regime, dat een jaar eerder via een staatsgreep aan de macht is gekomen, te helpen verdedigen tegen de troepen van de oppositie: de zogeheten moedjahedien (‘strijders voor de islam’).

De strijd tegen de ‘ongelovige’ communisten trekt oorlogsvrijwilligers aan uit andere islamitische landen. Over het algemeen huldigen deze vrijwilligers extreme opvattingen over de rol van het geloof in het openbare leven. Een van hen is de jonge Osama bin Laden, de schatrijke zoon van een Saudische bouwmagnaat.

In 1982 vestigt Bin Laden zich in Pakistan, waar de ‘Afghaanse’ moedjahedien worden opgeleid. Hij zet zijn geërfde fortuin in voor de bouw van nieuwe trainingscentra. Dit brengt hem in het kamp van de Amerikaanse CIA, die eveneens de moedjahedien – die immers vechten tegen de aartsvijand Moskou – met geld, wapens en instructeurs ondersteunt. Vanaf 1989 heeft Bin Laden de leiding over een eigen trainingscentrum, en sticht hij de organisatie Al-Qaida (‘De Basis’), een logistiek centrum voor moedjahedien en hun gezinnen.

Tegen die tijd zijn de Sovjets zich al aan het terugtrekken. Ze hebben de oppositie niet kunnen uitschakelen en snakken naar een einde van de oorlog, door Gorbatsjov ‘een bloedende wond’ genoemd. Midden 1988 trekken de eerste divisies zich terug en in februari 1989 is de aftocht compleet. De moedjahedien voelen zich door de zege op de Sovjet-Unie onoverwinnelijk.

Sommige buitenlandse moedjahedien blijven na de uittocht van de Sovjets in Afghanistan om te strijden tegen de regering in Kabul en concurrerende oppositiegroepen. In 1996 helpen ze, opnieuw met hulp van de Verenigde Staten en Pakistan, de fundamentalistische taliban aan de macht. Anderen keren terug naar hun geboortelanden in Noord-Afrika en het Midden-Oosten en richten er terroristische groepen op die de radicale islam over de hele moslimwereld verspreiden. Al-Qaida fungeert als een overkoepelende organisatie van veelal zelfstandig opererende bewegingen en cellen.

De moedjahedien voelen zich door de zege op de Sovjet-Unie onoverwinnelijk.

Bin Laden vertrekt na een tussenstop van enkele jaren bij zijn familie in Saudi-Arabië naar Sudan, waar hij gastvrij wordt ontvangen door het islamitische bewind. Sinds de stationering van Amerikaanse troepen in Saudi-Arabië (als direct gevolg van de Golfoorlog), heeft Bin Laden een nieuwe vijand gevonden: Amerika. In 1996 roept hij moslims over de hele wereld op ‘de kruisvaarders’ en joden te doden.

Twee jaar later wordt Bin Laden verantwoordelijk gehouden voor twee bomaanslagen op de Amerikaanse ambassades in Kenia en Tanzania. En in 2001 vliegen twee door moslimterroristen gekaapte lijnvliegtuigen de torens van het World Trade Centre in New York binnen. Dit zal de aanleiding vormen tot nieuwe militaire confrontaties tussen ‘het Westen’ en ‘de islamitische wereld’: de oorlogen in Afghanistan (2001) en Irak (2003).