In elk nummer vraagt Alies Pegtel een historicus naar zijn of haar historische sensatie. Naar het moment waarop, zoals Johan Huizinga het formuleerde, heden en verleden lijken samen te vallen. Een gevoel dat vaak volstrekt onverwacht kan worden opgewekt door een document, voorwerp, geluid, geur, locatie of inzicht. Deze maand de Britse hoogleraar Jonathan Israel over de schoonheid van het oude Nederland.
Kent u de historische sensatie, zoals door Johan Huizinga omschreven?
‘O zeker, het verleden is voor mij nooit ver weg. Mijn heden overlapt geregeld met het verleden. Al moet ik zeggen dat het me in de Verenigde Staten, waar ik de laatste twintig jaar woon, minder vaak overkomt dan in Europa, waar het verleden tastbaarder aanwezig is in oude gebouwen. Als ik bijvoorbeeld in de Domkerk van Utrecht sta, gaan mijn gedachten onwillekeurig uit naar de verschrikkelijke storm in augustus 1674, die het middenschip van de kerk verwoestte. En ik denk ook aan Baruch Spinoza, die vanwege zijn delicate gezondheid vrijwel nooit reisde, maar wel het door de Fransen bezette Utrecht heeft bezocht. Hij passeerde in 1673 met een speciaal verstrekt paspoort per trekschuit de Waterlinie. Spinoza heeft tijdens zijn Utrechtse bezoek enerverende discussies gevoerd met de Fransen. Dat weten we dankzij de verslagen.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
U vertelt dit zo enthousiast dat het lijkt alsof u er zelf bij bent geweest.
‘Zoals de meeste mensen in de letteren en kunsten ben ik erg gevoelig voor historische sensaties. Zo wandelde ik op mijn negentiende door Haarlem en raakte ik overweldigd door de pracht van de oude binnenstad. Betoverend mooi. In mijn werkkamer op Princeton hangen prenten van oud-Hollandse steden en tegeltjes, maar ze raken in de verdrukking, want bijna alle muren zijn inmiddels bezet door boekenkasten.’
Hebt u altijd geweten dat u historicus zou worden?
‘Halverwege de middelbare school raakte ik op het spoor van de geschiedenis. Dat heb ik te danken aan een uitzonderlijke leraar, een Duitse Jood, die zijn academische carrière had moeten opgeven voor de nazi’s en in de jaren dertig naar Groot-Brittannië was gevlucht. Hij vertelde niet over zijn eigen ervaringen, maar doceerde ons over filosofen als Hegel en Kant, en hoe hun ideeëngoed de geschiedenis heeft vormgegeven. Hij liet ons zien dat de geschiedenis bestaat uit drama’s; een maatschappij kan binnen een paar jaar volledig veranderen door denkbeelden die al langer sluimeren. Van hem leerde ik dat filosofie een reusachtige scheppende kracht is.’
Dat is ook uw uitgangspunt in uw eigen werk over de Verlichting.
‘Ik heb me achteraf gerealiseerd dat wat ik als schooljongen leerde over de revolutionaire kracht van filosofie me de ogen heeft geopend voor de ideeëngeschiedenis als motor achter historische processen. Dit heeft mede de basis gelegd voor mijn latere studies naar de invloed van de verlichtingsdenker Spinoza, de eerste grote filosoof die stelde dat de democratie de beste regeringsvorm is.’
Jonathan Israel.
Hoe kwam u als Brits historicus eigenlijk terecht bij de geschiedenis van de Nederlandse Republiek?
‘Ik heb geschiedenis gestudeerd aan de Universiteit van Cambridge. Daar kreeg ik in de jaren zestig college van geweldige professoren, onder wie John Elliott, bij wie ik me specialiseerde in de Spaanse koloniale geschiedenis. Dat ik me in de Nederlandse geschiedenis ben gaan verdiepen, kwam na mijn promotie in Oxford, nadat ik Koen Swart in 1974 leerde kennen, hoogleraar Nederlandse geschiedenis aan de Universiteit van Londen. Swart tipte me dat Nederlandse historici voor hun onderzoek naar de Opstand bijna nooit de Spaanse archieven raadpleegden. Daar lag een kans voor mij, als kenner van de Spaanse geschiedenis. In die tijd ontmoette ik ook mijn eerste vrouw, een Nederlandse, met wie ik geregeld haar familie in Den Haag bezocht. Ik leerde gaandeweg Nederlands, maar mijn allereerste onderzoeken waren overwegend gebaseerd op Spaans archiefmateriaal. Veel later heb in het Gemeentearchief van Leiden ook eens een onbekende bron over Spinoza’s levensgeschiedenis ontdekt. Toen maakte mijn hart wel een sprongetje.’
In Nederland is de term ‘Gouden Eeuw’ in onbruik geraakt. Hoe denkt u hierover?
‘Ik ben 75 jaar, ik heb de term mijn hele leven gebruikt, en ben van plan dit te blijven doen. Momenteel wordt benadrukt dat de rijkdom van de Republiek alleen te danken zou zijn geweest aan de koloniale expansie en uitbuiting, maar de Europese scheepvaart, die de Hollanders beheersten, was economisch veel belangrijker. Bovendien was de gemiddelde burger in de Republiek welvarender dan andere Europese burgers. Redenen genoeg om de term “Gouden Eeuw” te blijven gebruiken.’
Alies Pegtel is historicus en journalist.
Jonathan Israel
De Britse historicus Jonathan Israel (1946) is hoogleraar moderne Europese geschiedenis aan het Institute for Advanced Study in Princeton. Hij is een van de leidende historici op het gebied van de Verlichting. In Radicale Verlichting (2001) beschrijft hij Nederland als bakermat van de ‘radicale’ Verlichting en daarmee van de moderniteit. De veelvuldig bekroonde Israel is uitermate productief; naast zijn standaardwerk De Republiek, 1477-1806 (1995), dat onlangs uitkwam in een hernieuwde uitgave, verscheen vorig jaar van hem Lopend vuur. Hoe de Amerikaanse Revolutie de wereld in vlam zette, 1775-1848.