Op 21 oktober 1979, vijfentwintig jaar geleden, bereikten de spanningen in de Belgische Voerstreek een kookpunt. Aanhoudende botsingen tussen Vlaamse en Waalse activisten leidden tot de staat van beleg en een veldslag met de politie. De huidige burgemeester van Voeren, Huub Broers (52), was een van de Vlaamse activisten. ‘Ik heb eigenhandig zevenhonderd Vlamingen Voeren binnengesmokkeld’
De dag voor de veldslag moest Huub Broers zich samen met nog enkele andere leden van de Harde Vlaamse Voerkern melden bij het commando van de rijkswacht, in Wilrijk-Antwerpen. De Vlaamse actievoerders protesteerden sinds enige tijd in grote demonstraties tegen de agressieve acties van Walen die de Voerstreek weer bij het Franstalige deel van België wilden laten horen. ‘Het was zaterdagmiddag, een uur of vier. Aan de wand zag ik een foto van mezelf hangen; ze hielden ons goed in de gaten. De rijkswacht zei dat de staat van beleg was afgekondigd in de Voerstreek. Er zou een samenscholingsverbod gelden, en een avondklok. Er mochten zelfs geen auto’s rijden. Mij zouden ze onmiddellijk arresteren als ik me op straat vertoonde. Geen Vlaming zou de Voerstreek binnenkomen.
Maar terwijl die man ons dat verzekerde, wist ik dat er al zeshonderd mensen waren binnengesmokkeld. Vlak voordat wij Antwerpen waren binnengereden, hadden we bij een benzinestation onze contactpersoon in Voeren gebeld. Omdat de Dienst voor Staatsveiligheid, de Belgische inlichtingendienst, onze telefoons afluisterde, spraken we in codetaal. “Je zus is bevallen,” klonk het aan de andere kant van de lijn. Dat betekende dat de eerste zeshonderd Vlamingen Voeren hadden bereikt. Ze zaten ondergedoken bij mijn ouders op de boerderij.
Diezelfde nacht nog heb ik eigenhandig de tweede zevenhonderd Vlamingen Voeren binnengesmokkeld. Zij werden ondergebracht bij de buren. Twaalf jongens van de Harde Vlaamse Voerkern wisten binnen te dringen in het gemeentehuis en een van ons zat verscholen in de kerktoren. Zaterdagochtend klokslag tien uur hingen ze de vlaggen uit – de Vlaamse Leeuw aan kerktoren en gemeentehuis. Tegelijkertijd stormden dertienhonderd Vlamingen het kerkplein op. De politie was volkomen overrompeld. Zo begon de veldslag, waar het tot een zwaar treffen kwam met de rijkswacht.’ Er waren tientallen gewonden en arrestanten.
Talentellingen
Bij Huub Broers zit de politiek in de genen. Zijn grootvader was ook al burgemeester in de Voerstreek, zijn vader een van de langstzittende gemeenteraadsleden. Eind jaren zeventig viel er voor de Vlamingen in Voeren echter weinig politieke winst te behalen. De burgemeester, de grootste politieke partij en de meest invloedrijke politicus – allemaal waren ze Franstalig.
Uit peilingen – zogeheten ’talentellingen’ – bleek dat een meerderheid van de bevolking zich oriënteerde op het Franstalige Wallonië. Toch maakten de zes Voerdorpen, die later allemaal onder de gemeente Voeren vielen, ten zuiden van Maastricht geen deel uit van de Waalse provincie Luik. Sinds de taalwet van 1963, waarin de taalgrenzen in België werden vastgesteld, lag Voeren in Vlaanderen, in de verder overwegend Nederlandstalige provincie Limburg. Als compensatie voor de overheveling van twee gemeenten van West-Vlaanderen naar Wallonië – maar daar hadden de Franstaligen in Voeren weinig boodschap aan. Zij wilden dat Voeren terugkeerde naar Luik. Om dat doel te bereiken werd de partij Retour à Liège (Terugkeer naar Luik) opgericht.
‘Zo,’ vertelt Broers, ‘kregen we hier in de Voerstreek de eerste betogingen. Maar na elke opleving ebde de opwinding weer een tijdje weg. Totdat een nieuwe generatie het binnen Retour à Liège voor het zeggen kreeg. Hun leider was José Happart. Happart was een agitator. Een man die mensen op sleeptouw kon nemen. Al in 1972 had hij zijn leiderschap en bravoure bewezen: hij was tijdens de grote boerenbetoging in Brussel met een stier het parlement binnengelopen. Volgens hem moest Retour à Liège de softe politieke middelen achter zich laten en overgaan tot straattactieken. Ik denk dat mensen als Happart van doorslaggevende betekenis zijn geweest voor het polariseren van de taalstrijd.
In het begin dachten we: ach, dat gaat wel voorbij. De toenmalige burgemeester, Jean-Louis Dodemont, was een gezellige, goedlachse boer, die in de taalkwestie weliswaar lijnrecht tegenover ons stond, maar wel open was voor discussie. Na verloop van tijd merkten we echter een verandering van toon.’
De jonge Luiksgezinden waren de eersten die een Franstalige school hadden bezocht. In tegenstelling tot hun ouders, die onderling meestal het plaatselijke dialect spraken, was het Frans hun eerste en enige taal; ze waren daarom fanatieker in hun strijd voor een Franstalig Voeren (Fouron). Ze verenigden zich in de Action Fouronnaise (AF) en organiseerden in september 1977 het eerste Fête du peuple fouronnais. Een groep nog militantere jongeren noemde zich de Groupe Hérisson, naar de ‘egel’ (hérisson): hij die zijn stekels opzet.
‘Als reactie op de provocaties van Happarts Groupe Hérisson richtten wij de Harde Vlaamse Voerkern op: een groep van zo’n veertig, vijftig Nederlandstalige jongeren uit Voeren. Ik was niet de leider, zeker in het begin niet, maar ik was wel de man achter Radio Voeren Uilenspiegel, een illegaal radiozendertje. We zonden één keer per week uit, op vrijdagavond tussen zeven en halfacht. Ik schreef de programma’s, zocht de muziek uit en knutselde het tot een geheel. Het was een politiek uiterst gekleurd radioprogramma, bij uitstek geschikt om iedereen op de hoogte te houden van wat wij deden en wat ons werd aangedaan – met de nadruk op het laatste natuurlijk. Ik ben er tientallen keren over ondervraagd door de politie.’
Treiterijen
‘Onze acties begonnen vrij onschuldig: affiches plakken, rotte eieren gooien naar de minister die ons in de steek liet. Als de Luiksgezinden een feest hadden, knipten wij de elektriciteitskabels door. Als wij niet mochten feestvieren, waarom zouden anderen dat dan wel mogen? Noch ons verenigingsleven, noch ons jongerenleven verliep hier in Voeren op een normale manier. In 1979 verbood de burgemeester alle Vlaamse carnavalsstoeten. Onze voetbalclub moest uitwijken naar andere dorpen. Vanwege dat soort treiterijen en het uitblijven van hulp van de regering zijn we de straat op gegaan.
Het enige waar we ons altijd voor hebben gehoed is het lichamelijk verwonden van mensen. Psychologisch kwetsen mocht wel – al denk ik nu als ik de pamfletten lees die toen huis aan huis verspreid werden: waar waren we in godsnaam mee bezig? Er is een periode geweest dat het echt oog om oog, tand om tand was. Zo was er een Vlaamse boer bij wie ze de spenen van de koeien hadden afgesneden. Dan knipten wij de omheiningen rond de weilanden van de dader door. Dat soort dingen waren schering en inslag.
Het vervelende is dat ons ook allerlei zaken zijn verweten waarmee wij niks te maken hadden, zoals het dreigement dat de langste spoorwegtunnel van België opgeblazen zou worden. Gelukkig beschikten wij helemaal niet over wapens of bommen. Alles wat we deden, deden we met blote handen.’
Maar ook dan kan het misgaan. ‘Mijn moeder werd in elkaar geslagen, mijn vrouw en kind bedreigd. We zochten hulp bij het Taal Aktie Komité (TAK). In de geschiedenisboeken wordt vaak alleen verwezen naar de Vlaamse Militanten Orde (VMO), een later verboden rechts-extremistische organisatie, maar die kwam vaak ongenodigd opdagen. Het TAK bestond voornamelijk uit Vlaamse studenten. Ik ging spreekbeurten houden en nodigde hen uit om deel te nemen aan onze “wandelingen”: verkapte betogingen waarmee we een “Vlaams aanwezigheidsrecht” opeisten.
Van de honderdvijftig “wandelingen” liepen er misschien zeven ernstig uit de hand. De wandeling van oktober 1979 was een van de heftigste. En die zag je natuurlijk op televisie. Natuurlijk werd er hier, net als in Israël en Noord-Ierland, met molotovcocktails gegooid en met traangas geschoten. Ook waren er al verschillende regeringen gevallen over de kwestie in Voeren. Maar hier zijn nooit bommen geplaatst, aanslagen gepleegd of doden gevallen.
Dat heeft, denk ik, te maken met de aard van het conflict. De gevaarlijkste conflicten gaan over godsdienst. Over religie kun je namelijk geen compromissen sluiten; in de bijbel staat dit, in de koran dat en de thora weer iets anders. Maar een politieke strijd over een grensgeschil – daarin kun je tot een akkoord komen. Bij een conflict over een taalkwestie zeg je op een gegeven moment bij jezelf: ho mensen, hier moeten geen doden gaan vallen.’
Pacificatieakkoord
‘Dat moment brak bij ons aan in de loop van de jaren tachtig. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1982 was Retour à Liège de grote winnaar. José Happart behaalde bijna eenderde van de stemmen en werd burgemeester. Zelf nam ik namens Voerbelangen zitting in de gemeenteraad. We voelden dat er steeds meer mensen in het dorp waren die er genoeg van hadden, die zich afvroegen of we de politieke problemen in Voeren niet anders konden aanpakken. Een periode van bezinning brak aan.
Je wordt natuurlijk ook ouder. Ik had een vrouw, kinderen en een baan als geschiedenisdocent. Wij hadden voortdurend politiebewaking. Gemeenteraadszittingen werden altijd bijgewoond door mensen van de staatsveiligheidsdienst. Als je weet dat er twee veiligheidsagenten in de raadszaal zitten, spreek je niet meer vrijuit, want alles kan tegen je gebruikt worden. Zo kwamen we tot het besef dat het genoeg was geweest. Via expliciete radio- en televisieoproepen maakten we Vlaanderen duidelijk dat we bij ons in Voeren geen betogingen meer wilden.’
Ook José Happart verzette zijn bakens. In 1984 moest hij formeel aftreden als burgemeester omdat hij geen Nederlands kon (of wilde) spreken. De afzettingsprocedure zou nog twee jaar voortslepen. Ondertussen richtte hij zich – met groot succes – steeds meer op de regionale politiek. In samenspraak met Broers en Happart ontwierp de regering in Brussel na de gemeenteraadsverkiezingen van 1988 een pacificatieakkoord.
Daarmee waren de onderlinge spanningen niet verdwenen, maar werd wel het besef bevestigd dat het taalconflict eindig was. ‘En sindsdien,’ zegt Broers met enige trots, ‘is dat besef almaar gegroeid. In die mate zelfs dat we, toen ik in 2001 burgemeester werd, hebben gezegd: we gaan het niet meer hebben over taalkwesties. Daarin zijn we aardig geslaagd, al denk ik dat het tijdens mijn bestuursperiode nooit helemaal zal lukken. Ik draag nog altijd een sticker van die roerige jaren zeventig op mijn voorhoofd. Die krijg je er nooit meer af. De oplossing ligt denk ik in handen van de jongere generatie. Jongeren die het trauma van 1979 niet bewust hebben meegemaakt.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees