Najaar 1977. Binnen enkele etmalen waren de politiek leiders Dries van Agt en Hans Wiegel het met elkaar eens en was het kabinet CDA/VVD een feit. De PvdA van de bevlogen Joop den Uyl verdween na maanden van kabinetsonderhandelingen in de oppositie.
Het leek een eenvoudige kabinetsformatie te worden na de Tweede Kamerverkiezingen van 25 mei 1977. De PvdA had met 53 Kamerzetels een grandioze verkiezingsoverwinning geboekt. Met de 49 zetels van het CDA was dat ruim voldoende voor een meerderheidsregering. Deelname van D’66 met acht zetels leverde een nog comfortabeler meerderheid op. Den Uyl werd formateur en verwachtte snel een kabinet te kunnen vormen. Maar de trauma’s van het kabinet-Den Uyl (1973-1977) drukten een zware stempel op de onderhandelingen. Niet voor niets werd dit kabinet een `vechtkabinet’ genoemd. De progressieven en confessionelen hadden voortdurend met elkaar in de clinch gelegen, en uiteindelijk viel het kabinet in maart 1977 op de grondpolitiek: het conflict ging over de vraag hoe grondspeculatie door particulieren moest worden tegengegaan.
Toen er eind oktober 1977 eindelijk een akkoord was, liep het alsnog mis op de portefeuilleverdeling. CDA-lijsttrekker Dries Van Agt was er van begin tot eind bij. Ruim een halfjaar na de verkiezingen presenteerde niet Den Uyl, maar hijzelf een nieuw kabinet van CDA en VVD, dat met 77 zetels een krappe meerderheid had.
Hoe hebt u de formatie ervaren?
‘De 49 zetels van het CDA vormden een goed resultaat, maar de PvdA behaalde een victorieuze overwinning: 53 zetels. Daarmee zou het land, dacht vrijwel iedereen, zeker een kabinet krijgen waarvan PvdA en CDA de hoofdbestanddelen zouden zijn, eventueel met D’66 erbij. Ik dacht dat zelf ook. Overigens bestond het CDA formeel nog niet. ARP, KVP en CHU vormden nog aparte politieke partijen, maar ze traden op met een gemeenschappelijke lijsttrekker en bundelden zich in het parlement tot één fractie.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Wat wilde u bereiken?
‘Een regeerakkoord waarin het CDA veel duidelijker herkenbaar zou zijn dan in het eerste kabinet-Den Uyl. Waarin dat zich zou moeten manifesteren, daarover gingen we bakkeleien. Daarbij behoorde natuurlijk de grondpolitiek. Op het progressieve wensenlijstje stond verder de Wet op de Vermogensaanwasdeling (VAD), bedoeld om werknemers te laten delen in het vermogen van hun bedrijf. Daarvan moesten wij in de door de PvdA gewenste vorm niets hebben. Abortus was ook een hete kwestie. En natuurlijk had je de hele financieel-economische politiek. De economische situatie begon te verslechteren. We moesten afspraken maken over bezuinigingen.’
Werd er naar u geluisterd?
‘Jawel, want de sociaaldemocraten hadden me nodig. Zonder het CDA kon er geen kabinet met een parlementaire meerderheid komen. Het curieuze van de situatie was dat de PvdA het CDA nodig had, terwijl het CDA op papier ook met de VVD kon pacteren. Daarom stond ik vrij sterk.’
Wat vond u van uw gesprekspartners van PvdA en D’66?
‘Aardige mensen, to begin with. De media meenden in grote meerderheid dat Den Uyl en ik elkaar niet konden uitstaan. Maar persoonlijk konden wij het best met elkaar vinden, al hadden we totaal verschillende naturen. Den Uyl was een workaholic van uitgesproken calvinistische signatuur: met bloed, zweet en tranen moest de tocht door het tranendal worden afgelegd. Zwier, roomse blijheid – dat was hem vreemd. Ik denk dat Den Uyl mij een rare kwast vond.
Maar Liesbeth, zijn vrouw, kon mij niet luchten of zien. Dat bleek overduidelijk in 1987, na het overlijden van Joop. Er kwam een grote afscheidsplechtigheid in de Nieuwe Kerk in Amsterdam, voor een brede vertegenwoordiging van de natie. Ik was in die tijd ambassadeur van de Europese Gemeenschap in Washington, maar was toevallig even in Nederland. Ik was vast van plan erheen te gaan, maar aan de vooravond van de bijeenkomst kreeg ik een telefonische mededeling, onder veel verontschuldigingen, van Wim Meijer, toen fractievoorzitter van de PvdA. Liesbeth had aangekondigd dat zij misbaar zou maken als ik mij zou vertonen. Ik heb toen natuurlijk besloten weg te blijven.
Dan was er Ed van Thijn. Zijn Dagboek van een onderhandelaar maakt duidelijk dat hij mij problematischer vond dan ik hem. Ik heb hem altijd gewaardeerd, niet alleen om zijn onmiskenbare intelligentie, maar ook om zijn authentieke bewogenheid. Er waren wel botsingen. Hij zou zeggen: dat komt door Van Agts grilligheid. Ik noem het onderhandelingsspel.’
Waarom is de formatie misgelopen?
‘Gedurende de vermoedelijk langste formatie aller tijden was er zoveel vermoeidheid ontstaan, zoveel wrevel en frustratie, dat het incasseringsvermogen steeds kleiner werd. De onderhandelingen liepen uiteindelijk stuk op de zetelverdeling in het kabinet en de personele bezetting. Maar de animo was al aan ernstige erosie onderhevig. Ook in de achterban van de PvdA. Daar riepen steeds meer mensen: laat ze barsten en het met de VVD proberen. Dan zul je zien dat ze met hangende pootjes terugkomen.’
Hebt u de verdeling van de kabinetsposten aangegrepen om van de PvdA af te komen?
‘Nee, dat gaat te ver. De problemen ontstonden doordat de PvdA zich begon te bemoeien met de keuze van de CDA-kandidaten. Het vooruitzicht dat mensen als Frans Andriessen of Roelof Kruisinga in het kabinet zou komen was verschrikkelijk voor Den Uyl. En allebei, dat was helemaal uit den boze. Zo begon het afstrepen, het vetoën. Dat slikte onze partij niet. Maar ik was, anders dan Den Uyl, niet bedroefd dat de formatie mislukte.’
Wat gebeurde er nadat de formatie mislukt was?
‘De nieuwe informateur, W.C.L. van der Grinten, kwam na enkele rappe consultaties uit bij de CDA/VVD-formule. Voor die tijd kende ik Hans Wiegel eigenlijk niet, maar hij bleek al heel gauw een joviale, warmhartige persoon, iemand die kon lachen en relativeren. Een geestverwant dus.’
Was dat belangrijker dan politieke geestverwantschap?
‘Het was zeker zeer belangrijk. Het was buitengewoon behulpzaam. In Nederland had je geen partijen van geharnast rechts, zoals elders in Europa. De VVD was weliswaar minder begerig om de maatschappij te hervormen, maar ondanks de toenmalige polarisatie waren er geen fundamentele verschillen tussen de grote partijen. En die zijn er nog niet. Niemand wil de sociale zekerheid afschaffen of aantasten, niemand wil naar een feodaal stelsel waarbij werknemers zomaar op straat gezet kunnen worden; iedereen pleit voor sociale gerechtigheid en voor democratisering.’
Hoe kwam de formatie van het CDA/VVD-kabinet tot stand?
‘De facto was de zaak binnen enkele etmalen rond; grote delen van het PvdA/CDA/D’66-akkoord zijn vrijwel letterlijk overgenomen. Maar Hans Wiegel waarschuwde: dat mogen we niet aan de wereld laten weten, want een regeerakkoord moet met zuchten en steunen en veel pijn gepaard gaan. Daarbij had de CDA-fractie in meerderheid geen zin in een kabinet met de VVD. Dit leidde ertoe dat de fractie het akkoord met de VVD zoveel mogelijk amendeerde in de trant van het eerder gesloten akkoord met de PvdA. En waarom accepteerde Wiegel die links ruikende amendementen? Hij zei: “Och Dries, Nederland is het land van de schrift, hier moet alles te boek gesteld worden, met discussie tot op het laatste leesteken. Maar over een halfjaar ziet de wereld er heel anders uit en raadplegen we het boek nauwelijks meer.” Dat vond ik heerlijk. Die zin voor relativering is mij zo verwant.’
Keek Wiegel eigenlijk wel naar de voorstellen?
‘Jawel, maar toen ik beschroomd aankwam met maar liefst een 120-tal amendementen van de CDA-fractie op het conceptakkoord, zei hij met een brede glimlach: “Jij krijgt er tweederde van, maar laat eenderde voor mij vallen, want ik moet ook weer thuiskomen.” Het was vooral ritueel gedoe, maar voor het land kwam er een puik resultaat.’
Hoe zat het precies met dat etentje in het Haagse restaurant Le Bistroquet, waar u door een fotograaf van De Telegraaf met Wiegel werd betrapt?
‘Ik weet niet meer wie het initiatief heeft genomen. Het is in elk geval door zijn toedoen in de pers gekomen. Hij wendde voor van niets te weten en deed dat zo guitig dat ik het hem vergaf, maar het was Wiegel die De Telegraaf had getipt. Waarschijnlijk omdat dan zou worden uitgedragen hoe goed deze politieke voormannen het met elkaar konden vinden.’
Hoe vond u het om premier te worden?
‘Ik wilde dat niet. Toen ik in 1971 werd geroepen om minister van Justitie te worden, waren mijn vrouw en ik het er rap over eens dat ik in al mijn onervarenheid al gauw ongeschikt zou blijken. Maar we zeiden: “Och, laten we het maar proberen; dan kan grootvader later aan zijn kleinkinderen vertellen dat hij een blauwe maandag minister is geweest.” Dezelfde houding had ik in 1977 tegenover het premierschap. Toen de formatie in korte tijd was afgerond, kwam de vraag: wie wordt er premier? Ik ben toen koortsachtig gaan telefoneren met CDA’ers die ik wel geschikt vond: Jelle Zijlstra, Pierre Lardinois, Roelof Nelissen, zelfs – ik zeg “zelfs” vanwege zijn toen al gevorderde leeftijd – Jan van den Brink, die vlak na de oorlog piepjong minister van Economische Zaken was geworden. Ik kreeg de ene afwijzing na de andere. Toen sprak Wiegel: “Nu word jij het dus. We maken ons belachelijk als we geen premier kunnen leveren. En begin er morgen maar aan.”’
En viel het mee?
‘Nee, het viel niet mee. Het was een knap moeilijke tijd. Het begon ermee dat we met 49 en 28 zetels nominaal een meerderheid hadden van twee zetels. Maar de weerstand van de CDA-fractie was niet verdwenen. Er waren zeven “loyalisten”, onder wie fractievoorzitter Willem Aantjes. Zij wilden, in de woorden van Aantjes, “geen binding aangaan met het kabinet”, maar “verbondenheid” tonen. Dat hield in: steun voor kabinetsbesluiten was vooraf niet verzekerd. Ze zouden kritisch, maar welwillend, op hun merites worden beoordeeld. Daardoor was het steeds zoeken en tasten naar een meerderheid, en is er van de kloeke plannen tot bezuiniging heel weinig terechtgekomen. Niet omdat Van Agt en Wiegel slappe tinussen waren, maar omdat we voortdurend op eieren liepen. Waarom is Frans Andriessen in 1979 afgetreden? Omdat hij als minister van Financiën constateerde dat er weinig terechtkwam van de voorgenomen bezuinigingen. En hij had gelijk, met name waar het om de sector sociale zekerheid ging. Daar zaten de CDA-ministers Wil Albeda en Louw de Graaf, die beiden connecties hadden met de vakbeweging en wier manoeuvreerruimte vanuit de linkervleugel van het CDA werd ingeperkt.’