Home Zutphen ontdekt de nieuwe wereld

Zutphen ontdekt de nieuwe wereld

  • Gepubliceerd op: 2 oktober 2021
  • Laatste update 02 nov 2021
  • Auteur:
    Rob Hartmans
  • 4 minuten leestijd
Zutphen ontdekt de nieuwe wereld

Waar kon een kolonist zich voordeliger vestigen: in Noord- of in Zuid-Amerika? In het nieuwste boek van Willem Frijhoff geeft een koopman uit Zutphen het antwoord op die vraag. Net als andere notabelen uit zijn stad ziet hij volop kansen in de Nieuwe Wereld.

Het Bloedbad van Zutphen, 16 november 1572, is een van de gruwelijkste episodes uit de Tachtigjarig Oorlog. Nadat de Spaanse troepen van Don Fadrique, de zoon van de hertog van Alva, het stadje hadden veroverd werden de mannelijke inwoners stelselmatig gemarteld (om hun verborgen kostbaarheden prijs te geven), de vrouwen verkracht en de kinderen vermoord. Uiteindelijk werden meer dan 500 mensen verdronken in wakken die speciaal daarvoor in de bevroren IJssel waren gehakt. In de decennia erna zouden stad en gewest nog zwaar lijden onder het oorlogsgeweld. Tot aan de Vrede van Munster in 1648 liepen deze contreien groot risico.

Dat de verovering van Zutphen minder bekend is dan het Beleg van Haarlem of het uitmoorden van Naarden, is allesbehalve toeval. In zijn nieuwste boek schrijft Willem Frijhoff dat de geschiedschrijving zich al eeuwen concentreert op Holland (en een beetje op Zeeland) en dat de overige gewesten schromelijk zijn verwaarloosd. Als gunstige uitzondering noemt hij De hoeve en het hart van Enny de Bruijn, over Gelderse boeren, dat twee jaar geleden verscheen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

In De vergeten Republiek duikt Frijhoff diep in het reilen en zeilen van Zutphen, zowel de stad als het graafschap, in de zeventiende eeuw. Daarbij kijkt hij vooral naar de relaties die sommige families onderhielden met de Nieuwe Wereld. Dat inwoners van dit landgewest zich eerder op Noord- en Zuid-Amerika richtten dan op Oost-Indië lag voor de hand. Zij waren minder maritiem ingesteld en hadden meer belangstelling voor koloniën waar mensen zich permanent vestigden en landbouw konden bedrijven.

Zo besteedt hij aandacht aan koopman Willem Beeckman, die een belangrijke rol speelde in Nieuw-Amsterdam en naar wie in Manhattan maar liefst drie straten zijn vernoemd. Zeer uitgebreid beschrijft Frijhoff de activiteiten van de adellijke familie Van der Capellen, die al sinds de veertiende eeuw in Zutphen een grote vinger in de pap had en in het begin van de zeventiende eeuw op goede voet stond met de prinsen Maurits en Frederik Hendrik. De broers Hendrick en Alexander van der Capellen bleven in Zutphen, maar investeerden enthousiast in de West-Indische Compagnie en maakten plannen voor een kolonie op Stateneiland.

De Zutphense koopman Otto Keye trok wel zelf naar de Nieuwe Wereld, waar hij een avontuurlijk leven leidde en ook een moord pleegde. In 1659 publiceerde hij Het waere onderscheyt tusschen koude en warme landen, waarin hij een economische analyse maakte van de problemen en mogelijkheden van kolonisatie in de Nieuwe Wereld. Hierbij viel de vergelijking zonder meer in het voordeel uit van het ‘warme’ Latijns-Amerika. Noord-Amerika deed hem te veel denken aan het arme, koude platteland van Gelre. Bovendien bracht vestiging aldaar veel meer kosten met zich mee dan bijvoorbeeld in Brazilië of op de ‘Wilde Kust’ (de Guyana’s).

In een van de bijlagen van dit boek is een huiveringwekkend staatje opgenomen waarin Keye de kosten voor een kolonistenechtpaar vergelijkt. In het eerste jaar bedragen die volgens hem in de Noord-Amerikaanse kolonie 1478 guldens, terwijl dat in de Guyana’s slechts 611 gulden en 9 stuivers was. Wie voor die laatste streek koos moest twee slaven à 125 gulden kopen, terwijl kleding voor deze werkkrachten ook nog eens 9 gulden kostte. Maar in de koude, noordelijke kolonie waren het levensonderhoud en de eigen kleding veel duurder, terwijl er tevens een kostbare wagen, een ploeg plus paard en vee moesten worden aangeschaft. Wel ging hij ervanuit dat kolonisten in Latijns-Amerika meer kwijt waren aan drank.

Frijhoff is een gerenommeerd historicus die zeer grondig archiefonderzoek heeft verricht, maar al in het voorwoord geeft hij aan dat hij geen ‘gelikt historisch verhaal’ gaat vertellen. Wat dat betreft houdt hij zeker woord. De vergeten Republiek vormt een belangrijke bijdrage aan onze kennis van Zutphen en omgeving in de zestiende en zeventiende eeuw, zeker als het gaat om de rol van de Oost-Nederlandse adel en de connecties met de Nieuwe Wereld, maar het is wel boek voor historici en zeer geïnteresseerde en belezen leken. In tegenstelling tot het reeds genoemde boek van Enny de Bruijn probeert Frijhoff het verre, vaak onbegrijpelijke verleden niet tot leven te wekken en de lezer mee te voeren in die vreemde wereld, maar presenteert hij op droge wijze de resultaten van zijn indrukwekkende onderzoek.

De vergeten Republiek. Zutphen en de Nieuwe Wereld in de zeventiende eeuw

Willem Frijhoff

480 p. Boom, € 29,90