Barbara J. Shapiro geeft in haar A Culture of Fact een doorwrochte beschrijving van het fenomeen ‘feit’ in het Engeland van de zestiende en zeventiende eeuw. Ze vraagt zich af wat het feit met de waarheid van doen heeft, wanneer academici zich voor feiten begonnen te interesseren, hoe feiten door de eeuwen heen geconstrueerd zijn en welke rol het feit in fictie speelt. In haar brede cultuurhistorische aanpak is ruimte voor geschiedschrijving, geografie, reisliteratuur, natuurwetenschappen en theologie uit de Engelse renaissance. Maar het is vooral haar zoektocht naar het journalistieke feit dat A Culture of Fact tot een waardevol boek maakt.
Met haar bestudering van echte of vermeende ooggetuigenverslagen bevindt Shapiro zich in het grensgebied tussen geschiedenis en journalistiek. De wonderbaarlijke reisverhalen, maar met wetenschappelijke pretentie, over exotische landen uit de zeventiende eeuw waren specimen uit dit grensgebied. Lange tijd werd voor waar aangenomen dat op Zuidland mensen met staarten leefden en in Afrika negers met ogen naast hun ziel (in de borst) rondliepen.
In de zeventiende eeuw gingen fictieschrijvers steeds meer gebruik maken van feitelijke reportages. Sir William Temple voegde aan Observations upon the United Provinces (1673), zijnpolitieke reportage over Nederland, een ‘Map of their State and Government’ toe, hiermee op zijn minst suggererend (volgens Shapiro ten onrechte) dat zijn ooggetuigenverslag louter als een feitenrelaas gelezen moest worden.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Tabloids
Wat wij nu journalistiek ambacht noemen, is pas ontwikkeld lang nadat de eerste kranten verschenen. Al in de zestiende eeuw circuleerden handgeschreven nieuwsbrieven die fungeerden als een periodieke nieuwsvoorziening voor diplomaten. Pas toen pamfletten en kranten gedrukt werden, ontstond er een algemeen leespubliek voor nieuws. De Keulse krant Mercurius Gallobelgicus uit 1594 werd zelfs internationaal geconsumeerd, zo beweert Shapiro. Naarmate het nieuws voor een meer algemeen publiek werd geschreven, sloop er meer misdaad, sensatie en bovennatuurlijks in. De toevoeging ‘waar gebeurd’ had grote aantrekkingskracht. Berichten onder de kop ‘News from Rome’ of ‘News from Spain’ en nog beter ‘strange but true’ gaven een bepaald soort authenticiteit aan de berichtgeving die doet denken aan het nieuws in de huidige tabloids. Nu zijn dergelijke observaties wel eerder gedaan in pershistorische studies, maar Shapiro voegt daar een interdisciplinaire visie aan toe.
Hoe nuttig deze brede aanpak is, blijkt onder meer uit haar vergelijking van literatuur en journalistiek. Op beide terreinen werd veel gepubliceerd onder koppen als ‘Strange and True news from…’ of ‘Strange and True experiences from…’. De journalistiek kreeg te kampen met een imagoprobleem waar de literatuur al vanaf de oudheid mee worstelde: lezers die vertrouwd waren met informatie die ‘untrue’ was en die weigerden te geloven dat journalisten anders met informatie omgingen dan literatoren.
De zeventiende-eeuwse nieuwsgaring voegde iets toe aan het nieuws, namelijk commentaar op de verkregen ‘feiten’. Het ‘discourse of fact’ legitimeerde de mogelijkheid om meningen van diverse bronnen tegenover elkaar te zetten. Net als in de rechtspraak concentreerde de journalistiek zich op incidenten. Een nieuwsverhaal ging over een veldslag en niet over een hele oorlog, zo schrijft Shapiro. Daarmee nam het belang van het feit als event toe. Er ontstond ruimte om de wederwaardigheden van één persoon te beschrijven, niet omdat het een koning of generaal betrof maar omdat hij ooggetuige was geweest. Om het verhaal van een gebeurtenis, een incident, aan de man te brengen werd de nadruk op het ongewone, vreemde en wonderbaarlijke gelegd. En liefst op een wijze die het ongewone, vreemde en wonderbaarlijke tot een heus feit promoveerde. En daar dankt de journalistiek haar bedenkelijke reputatie aan. Door deze manier van verslaglegging kon je wel elke dag met een verhaal komen en dat gebeurde dan ook.
Fantasten
De meer serieuze periodieke pers ging het gebrek aan vertrouwen in al die fantastische verhalen te lijf door steeds vaker de precieze tijd en plaats van de gebeurtenis te vermelden. In sommige artikelen werden niet alleen citaten van getuigen afgedrukt maar ook de namen van die getuigen. Aan het einde van de zeventiende eeuw waren er zelfs Engelse kranten die de naam van een koffiehuis publiceerden waar ooggetuigen van een wonderlijke gebeurtenis geconsulteerd konden worden of waar documentatie van een beschreven gebeurtenis in te zien was. Dergelijke ingrepen vormden natuurlijk geen bewijs voor het beweerde, maar ze wekten in elk geval wel de schijn van controleerbaarheid. Natuurlijk werden de wie-, wat-, waar-, waarom- en wanneervragen (vooral de antwoorden daarop) ook misbruikt door fantasten. In dat opzicht is er weinig verschil met de huidige krant; er is vertrouwen dat iets waar is of niet.
Gedrukt nieuws had een dubbel karakter. De schrijvers ervan wilden het onderscheiden van geruchten en leugens, maar probeerden tegelijkertijd politieke en commerciële doelen te dienen door informatie te manipuleren. Met sensationeler nieuws kon je meer geld verdienen en door bepaalde bronnen wel en andere niet aan het woord te laten, werd van een politieke voorkeur blijk gegeven.
In tegenstelling tot de moeilijk te controleren berichtgeving over het buitenland, werd het binnenlands nieuws meer omkleed met mededelingen over de herkomst van de informatie. Eerdere berichtgeving werd opgevolgd door nuanceringen, vergezeld van toevoegingen als ‘more complete than the former’ of ‘It is reported’. De onzekerheid van de pers over de feiten werd meer en meer gepresenteerd als juist haar kracht, omdat het de mogelijkheid gaf zich te profileren als ‘factfinder’. Op een nieuwsfeit werd vaker teruggekomen, en het was de seriële verslaggeving van een gebeurtenis die de lezer een volgende keer naar hetzelfde blad deed teruggrijpen. De krant stelde bijvoorbeeld een onpartijdig onderzoek naar een bepaalde gebeurtenis in het vooruitzicht, nadat eerst enkele tegenstrijdige getuigenverklaringen waren gereleveerd. Titels van kranten als Impartial Scouten Impartial Intelligencer refereerden aan die onpartijdigheid.
Shapiro weet aannemelijk te maken dat feiten onder invloed van de journalistiek steeds meer evolueerden van reeds plaatsgevonden voorvallen naar meningen over feiten. Kranten die hun lezers beloofden objectief te zijn door geen commentaar te geven, drukten rustig tegenstrijdige opinies van hun bronnen af. Hierdoor ontstond volgens Shapiro wat we nu noemen het publieke debat en als begeleidend verschijnsel daarvan een grote honger naar nieuws, naar gewaarmerkte feiten.
Het begrip feit kreeg door de journalistiek een dubbelzinnige betekenis. Kranten schreven over misdadigers die voor een feit waren veroordeeld, hier werd het juridische feit dus een nieuwsfeit, maar ook werd het feit in bredere zin geïntroduceerd, namelijk als een gebeurtenis of een opvatting met een algemeen belang waarover verschillend gesproken kan worden. En andersom werden krantenverslagen steeds vaker geaccepteerd als betrouwbare en feitelijke bron. Hoewel dat laatste hier en daar ergernis opwekte, bijvoorbeeld bij Thomas Hobbes. Hij vond het een schande dat filosofen de krant zo serieus namen dat ze er hun natuurwetenschappelijke opvattingen door lieten beïnvloeden.
Hobbes ergernis was niet zonder grond. De verslaggeving in een Engelse krant over de geboorte van een monstrueus kind in Holland ging gepaard met de vermelding dat dit nieuwsfeit was bevestigd door ‘persons of quality’. Zolang er betrouwbaar geachte getuigen voor een vermeend feit gevonden konden worden, bleven tot ver in de zeventiende eeuw het monsterlijke, vreemde en wonderlijke hoe dan ook object van belangstelling voor zowel journalisten als voor wetenschappers. Het verhaal over de manvis die in de Thames gesignaleerd was, met in zijn hand (of vin) een politieke petitie, werd voor feit gehouden omdat zes bij naam genoemde zeelui met het politiek bewuste amfibiedier gesproken hadden.
De moderne mens gaat er misschien vanuit dat het gewone meer kans maakt op geloof dan het ongewone. In een opvoedkundig boek voor jonge mannen uit 1673 werden de zaken omgedraaid: journalisten schrijven vaak op wat ze verwachten of wensen te zien en vermijden daarom het extravagante en onverwachte. Op die manier werd het plausibele nieuws verdacht en het extravagante geloofwaardig. Want, zo was een gangbare opvatting, er bestaat een onkenbare wereld door God geschapen naast een werkelijkheid waarvoor de mens verantwoordelijk is. En wie geen oog voor de feiten van God heeft, zal ook de wonderlijke wederwaardigheden van de mens niet leren kennen.
Hans Renders is werkzaam bij de sectie Journalistiek van de Rijksuniversiteit Groningen. Hij promoveerde in 1998 op een biografie van de dichter Jan Hanlo