Home Voorpublicatie De Amerikaanse prinses

Voorpublicatie De Amerikaanse prinses

  • Gepubliceerd op: 19 oktober 2015
  • Laatste update 04 apr 2023
  • Auteur:
    Annejet van der Zijl
  • 20 minuten leestijd
Voorpublicatie De Amerikaanse prinses

Anna, Bernhard, Gerard Heineken en natuurlijk Sonny Boy. Allemaal bestsellers van een van onze beste schrijvers: Annejet van der Zijl. Ik ben heel blij dat we een voorproefje van haar nieuwe boek mogen aanbieden. Het voert ons mee naar het Amerika van de negentiende eeuw en we maken kennis met Allene Tew, geboren in een eenvoudig plattelandsgezin. Ze weet zich op te werken tot een van de rijkste vrouwen van New York. Haar leven wordt schitterend beschreven,zoals alleen Annejet van der Zijl dat kan.

Groen: dat was de kleur van het landschap van Allenes jeugd. Van de tere tinten groen in de lente, als de jonge blaadjes zich als vitrage over de bomen uitspreiden, tot het donkere, zware groen van het gebladerte in de nazomer. Van het felle groen van de beuk tot het grijzige blauwgroen van de spar, met daartussen de weer andere groenen van kastanjes, esdoorns, kersen en walnootbomen, berken – het geheel als één enorm natuurlijk arboretum gedrapeerd over de heuvels rond het Chautauqua-meer. Tot die bomen in de herfst, bijna van de ene dag op de andere, collectief uitbarstten in een feest van rood, oranje en geel, om vervolgens te verschrompelen in de vrieskou die inviel vanuit Canada en de donkere winterstormen die kwamen aanjagen over de enorme watervlaktes van het Erie-meer.

Dan staken alleen de toppen van al die bomen nog uit boven de metersdikke lagen sneeuw. Dan verstarde het meer tot een stille zwarte spiegel en verwerden de heuvels tot een landschap in zwart-wit, met slechts het felle rood van een wegschietende vos om de mensen eraan te herinneren dat er überhaupt nog kleur bestond. En dan werden de vuren in de onder hun dikke sneeuwdekens weggedoken huizen dag en nacht brandende gehouden om het de bewoners mogelijk te maken de strenge winters hier in het noorden te kunnen overleven.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Met dat vuur begon het verhaal van Allene Tew en haar familie in Jamestown. En, bijna tegelijkertijd, dat van het plaatsje zelf. Want de Tews behoorden tot de pioniers, tot de eerste jonge blanke avonturiers die het aandurfden om hun toekomst te bouwen in de toen nog ongerepte, ondoordringbare en gevaarlijke wildernis rond het meer.

***

Het begon met zes huifkarren en een familie, Prendergast geheten. In 1806 trokken ze – inclusief kinderen en aanhang in totaal negenentwintig man – weg uit Renselaer County, een streek in het oosten van de staat New York, om in het westen op zoek te gaan naar nieuwe kansen en vooral naar vruchtbare, nog niet door anderen geclaimde grond. Hun doel bestond uit de grote lege vlaktes van Kansas en Nebraska, waar grond gratis werd weggegeven aan hen die erin slaagden zich daarop vijf jaar lang in leven te houden.

Onderweg pauzeerde het gezelschap echter bij een prachtig gelegen, langwerpig meer in Chautauqua County, in het noorden van de staat New York. Hier werden ze benaderd door een vertegenwoordiger van de Holland Land Company, een Nederlands bankenconglomoraat dat hier enkele jaren eerder meer dan 3 miljoen acres had gekocht en het nu in delen aan pioniers trachtte te slijten. ‘Kijk,’ zei de agent, ‘kijk om je heen: dit is the paradise of the New World – het paradijs van de nieuwe wereld.’

Hun doel bestond uit de grote lege vlaktes van Kansas en Nebraska, waar grond gratis werd weggegeven

Inderdaad had de Schepper wel bijzonder Zijn best gedaan op dit stukje van Zijn wereld. De heuvels om het meer waren groen en vruchtbaar, zonder de moerassen of kale bergmassieven die in andere streken vaak zulke hinderpalen vormden. De zomers waren nat en warm, en daarmee perfect voor de landbouw. Het achttien mijl lange meer zelf zat barstensvol vis, vooral snoek en baars. En in de onontgonnen wildernis eromheen wemelde het van de pelsdieren en allerlei eetbaar wild, zoals bevers, beren, otters, vossen, wolven en herten, zelfs wilde katten en panters. Wat betreft vogelrijkdom kende dit gebied zijn gelijke niet: vooral in het najaar werd het zicht op het water je bijna ontnomen door de enorme fladderende troepen eenden, kraanvogels, reigers en zwanen.

Dus hapte de familie uit Renselaer County toe. De huifkarren werden verankerd, de handtekeningen gezet. In totaal kochten de Prendergasten 3337 acres, halve hectares, aan de noordkant van het Chautauqua-meer om er hun boerderijen op te bouwen.

Enkele jaren later zwierf James Prendergast, de jongste zoon, op zoek naar een stel weggelopen paarden, door het bos ten zuiden van het meer. In de Chadokoin-rivier ontdekte hij een stel stroomversnellingen met een vlak stuk grond eromheen. James was nog maar achttien, maar net zo ondernemend als de rest van zijn familie, en hij besefte dat dit een ideale plek was om een houtmolen te bouwen. Dus kocht hij via een oudere broer duizend acres bos, voor in totaal 2000 dollar.

In de zomer van 1811 bouwde James samen met een knecht zijn door water aangedreven houtmolen boven de rivier, met daarnaast een blokhut die het onderkomen zou worden voor hem en zijn jonge vrouw Nancy. De houthakkers die voor hem werkten bouwden hun eigen, nog primitievere blokhutjes aan de oevers van de rivier. Twee broers van James organiseerden een provisorisch en onregelmatig bevoorraad kruidenierszaakje, een veteraan uit de Onafhankelijkheidsoorlog bouwde een primitieve pottenbakkerij annex taverne, een timmerman uit Vermont improviseerde een timmermanswerkplaats, en kort daarop arriveerden ook de gebroeders Tew, die een stukje grond kaalkapten en er een smederij opzetten.

George en William Tew waren eveneens afkomstig uit Renselaer County. Via brieven die de Prendergasten aan de achterblijvers hadden geschreven waren ze geattendeerd op het veelbelovende nederzettinkje diep in het bos dat hun voormalige plaatsgenoot James had opgezet. George was 21 jaar oud en smidsknecht van beroep. Zijn drie jaar jongere broer William was opgeleid als schoenlapper, maar beheerste ook nuttige vaardigheden als spinnen, naaien en meubels maken.

Daarmee had de nederzetting praktisch alle ambachten in huis om zelfvoorzienend te kunnen zijn en was – want zo simpel ging dat in deze jaren in Amerika – de geboorte van Jamestown een feit.

***

Gemakkelijk was het niet, in het begin. Het leven in de wildernis was hard en gevaarlijk, niet alleen vanwege de beren en andere wilde beesten, maar ook vanwege de nog altijd rondzwervende nazaten van de Iroqois en Seneca, de woeste en om hun wreedheid bekendestaande indianenstammen wier domein dit was geweest tot ze in de achttiende eeuw door Franse kolonisten waren verdreven.

De winters waren lang en eenzaam, en brachten weer nieuwe gevaren met zich mee – zo werd het hele kampement inclusief de molen tot twee keer toe door brand verwoest. Maar de pioniers waren jong en vastberaden, en bouwden hun minidorpje aan de Chadokoin-rivier elke keer weer van de grond af aan op.  Ondertussen temden ze, meter voor meter, boom voor boom, het woud.

Dag na dag klonk het geluid van hakken en zagen, af en toe onderbroken door geschreeuw, gekraak en de allerlaatste zucht van de zoveelste woudreus die omver werd gehaald. Nadat de bomen ontdaan waren van zijtakken en schors, werden ze via de rivier naar de molen gebracht en daar tot balken en planken verzaagd. Vervolgens werd het hout samen met andere handelswaar, zoals pelzen, gezouten vis en ahornsiroop, met kano’s of keelboats – lange met stokken voortgeduwde vaartuigen – vervoerd naar de grote steden aan de rivieren in het zuiden.

De winters waren lang en eenzaam, en brachten nieuwe gevaren – zo werd het kampement tot twee keer toe door brand verwoest

Op de terugweg werden de boten volgeladen met alles waar de bosbewoners behoefte aan hadden en wat ze nog niet zelf konden maken, zoals gereedschap en spijkers, spek, suiker, zout en gedroogd fruit. En natuurlijk met tabak en vele flessen Monongahela Rye, de berucht stevige whisky die gemaakt werd bij Pittsburgh. En, bijna elke keer, met nieuwe potentiële inwoners, die, enthousiast gemaakt door de verhalen van de Jamestowners, besloten ook hun geluk in het bos te gaan beproeven.

James Prendergast had zijn grondgebied inmiddels verdeeld in lots, stukken grond van 50 bij 120 voet, die hij voor 50 dollar per stuk aan nieuwkomers verkocht. Over de Chadoikoin werd een primitieve brug gebouwd en het dwars op de rivier liggende zandpad kreeg de voor de hand liggende naam Main Street, oftewel hoofdstraat. De kruisende karrensporen ter linker- en rechterzijde werden, al even prozaïsch, First Street, Second Street enzovoort genoemd.

Tot 1927 functioneerde James als rechter, postmeester en onofficiële burgemeester, maar toen het inwonertal van zijn blokhuttendorp dat jaar de vierhonderd overschreed, organiseerden de inwoners de eerste verkiezing voor een dorpsbestuur. Smid George Tew werd als een van de weinige inwoners van het plaatsje die de kunst van het lezen en schrijven machtig waren tot dorpsklerk gekozen. Zijn eerste taak was het op papier vastleggen van de rechten en plichten van zijn dorpsgenoten. Broer William werd benoemd tot tweede man bij de brandweer, de eerste collectieve taak die het kersverse bestuur op zich nam.

***

In de jaren die volgden groeide de gemeenschap onstuimig. De Industriële Revolutie woei over de wereld en pakte vooral gunstig uit voor voorheen onaantrekkelijke gebieden als deze, waar bossen voor ongelimiteerde hoeveelheid brandstof voor de machines zorgden en de vele rivieren en riviertjes voor een natuurlijk transportnetwerk. De komst van de stoomboot maakte de keelboats en de kano’s overbodig, en zorgde voor geregelde verbindingen met de buitenwereld, iets wat de aantrekkingskracht van het bosdorp nog verder vergrootte.

‘Kijk om je heen: dit is het paradijs van de nieuwe wereld’

Op de kaalgekapte plekken tegen de heuvels vestigden zich nu boeren – veelal Scandinaviërs, die van huis uit bestand waren tegen het isolement, de primitieve omstandigheden en de lange winters in dit nog altijd woeste land. Zij introduceerden veeteelt, fruitboomgaarden, bijenkasten, tabaksplantages en de kunst van de houtbewerking. Na verloop van tijd verrezen er zelfs heuse meubelfabriekjes op het vlakke land beneden bij de rivier, dat om onduidelijke reden Brooklyn Square was genoemd en zich had ontwikkeld tot het commerciële hart van Jamestown.

Ondertussen beviel George Tew zijn functie als dorpsklerk zo goed dat hij het smidswerk eraan gaf en in de leer ging bij de enige advocaat in de wijde omgeving. Na enkele jaren als diens partner gefunctioneerd te hebben, werd hij in 1834 verkozen tot County Clerk, een van de belangrijkste bestuursfuncties in de streek. Dat betekende dat hij en zijn vrouw en kinderen verhuisden naar het ambtenarenstadje Mayville, aan de noordpunt van het Chautauqua-meer.

De smederij op de hoek van Main en Third Street bleef achter onder de hoede van broer William, die inmiddels ook een gezin had gesticht. Ook verder hoefde deze zich niet eenzaam te voelen: zowel vader Tew als zijn vijf zussen hadden zich inmiddels vanuit Renselaer County in Jamestown gevestigd. En de zaken gingen goed – zo goed dat William in 1847 kon verhuizen naar een stenen huis annex winkel en werkplaats op de hoek van Main en Second Street, vlak bij Brooklyn Square. Hij nam een van zijn zwagers erbij als partner, huurde een knecht in voor het zware werk en herdoopte de smederij in het deftig klinkende W.H. Tew’s Copper, Tin and Sheet Iron Factory and Stove Store. Zijn vrouw kreeg een Duits dienstmeisje om te helpen met hun zes kinderen tellende gezin.

Later zou de man die Allenes grootvader zou worden in een almanak geprezen worden om zijn high character. William Tew was, aldus zijn biograaf, een trouw familieman, een overtuigd Republikein en een toegewijd lid van de presbyteriaanse kerk. Daarnaast was hij de oprichter van de eerste geheelonthoudersvereniging van Jamestown. Minder bekend was de actieve rol die hij speelde in de Underground Railroad, een burgernetwerk dat ontsnapte slaven van de plantages in het Zuiden naar Canada smokkelde.

Als een van de weinige middenstanders adverteerde William zelfs openlijk in de Liberty Press, de krant van de antislavernijbeweging, die vooral sinds de verschijning van De Negerhut van Oom Tom in 1852 grote aanhang had verworven onder de ontwikkelde burgerij in Noord-Amerika. Geheel gevaarloos waren dit soort activiteiten niet: er stond 1000 dollar boete plus gevangenisstraf op het helpen van vluchtelingen, en slavenhouders kwamen hun weggelopen bezit desnoods tot in Jamestown opsporen en opeisen.

***

Allenes ambitieuze oom George steeg zelfs tot nog grotere hoogtes. Hij liet het provinciaal bestuur al snel weer achter zich en maakte als directeur van de Silver Creek Bank deel uit van het meest invloedrijke groepje movers and shakers in Chautauqua County. Deze zakenmensen zetten zich in voor de aansluiting van hun regio op het spoorwegennet, dat zich in deze jaren als het web van een dronken spin over de kaart van Noord-Amerika uitbreidde.

En jawel hoor: op 25 augustus 1860 zagen de Jamestowners iets wat ze hun leven lang niet meer zouden vergeten. In de woorden van de dolenthousiaste verslaggever van de Jamestown Journal: ‘Het eerste ijzeren paard dat zich ooit verwaardigde ons stadje aan te doen, reed majestueus over de brug van de hoofdstraat.

Het leven was hard en gevaarlijk vanwege de wilde beesten en rondzwervende indianen

In feite was het maar een klein treintje dat die dag het nog zeer provisorische stationnetje van Jamestown binnen kwam geboemeld, maar een groot wonder was het toch. Via de Atlantic and Great Western Railroad lag er nu een rechtstreekse verbinding met steden als New York, Chicago en Pittsburgh. Letterlijk binnen één levensspanne was het primitieve, slechts per paard of kano bereikbare blokhuttendorpje uitgegroeid tot een stad van de wereld.

De spoorlijn gaf vleugels aan de houtbewerkingsindustrie, met als gevolg dat meubels uit Jamestown al snel in de hele Verenigde Staten een begrip werden. Ook de textielindustrie floreerde, en alsof de goden de inwoners nog niet gunstig genoeg gezind waren, kregen ze er ook nog een lucratief en geheel gratis exportproduct bij in de vorm van grote ijsblokken die ’s winters uit het bevroren Chautauqua-meer werden gehakt en per trein naar enorme ijshuizen in de grote steden werden vervoerd. Daarmee was het meer medeverantwoordelijk voor de revolutie die de introductie van gekoelde etenswaren in de keuken veroorzaakte, en het enorme succes dat Amerika daarmee had op de mondiale voedselmarkt.

Even leken politieke ontwikkelingen nog een struikelblok te worden in het niet-aflatende verhaal van Jamestowns succes: in april 1861 brak na jaren van oplopende spanningen tussen de noordelijke en de zuidelijke staten in april 1861 de Amerikaanse Burgeroorlog uit. De ideologische aanleiding was de slavernij, maar in feite draaide het conflict, zoals zo vaak het geval is bij oorlogen, vooral om de vraag wie de economische en politieke macht in handen had. Dat bleken de noordelijken. Na aanvankelijk de onderliggende partij te zijn geweest, wisten ze in 1863 tijdens de drie dagen durende veldslag bij Gettysburg de kansen te keren.

Op 9 april 1865 was de eindoverwinning een feit. De slavernij werd afgeschaft en de zuidelijke staten raakten een groot deel van hun economische bestaansrecht en politieke slagkracht kwijt. De inkt op de capitulatieovereenkomst was nog maar nauwelijks droog of de economie in het Noordenbloeide alweer als nooit te voren.

Het bankwezen, dat de militaire inspanningen had gefinancierd, had tijdens de oorlog uitstekende zaken gedaan, en de inmiddels al bejaarde, maar nog altijd ondernemende George Tew zette nu samen met zijn vijf volwassen zonen een eigen bank op in Jamestown. The Second National Bank of Jamestown maakte de voormalige smidsknecht op zijn oude dag tot een van de rijkste mannen van de stad. Hij was des te invloedrijker omdat zijn zonen er ieder voor zich in slaagden zich in te trouwen in de meest prominente families van de streek, zoals de Prendergasten.

Al even succesvol in werk en huwelijk was Harvey, de oudste zoon van William Tew. Na zeventien jaar bij zijn vader in de zaak te hebben gewerkt, stichtte hij in 1870 een rubberfabriek met zijn zwager, Benjamin F. Goodrich. Naar verluidt was het duo op het idee gekomen door de grote branden die het nog steeds grotendeels uit houten gebouwen bestaande Jamestown bleven teisteren en soms complete buurten wegvaagden. Vooral in de winter stond de brandweer keer op keer machteloos, omdat het bluswater bevroor in de leren slangen. De ontdekking dat water in rubberen slangen wél vloeibaar bleef, maakte het fortuin van Harvey en zijn zwager, en legde de basis van een van ’s werelds grootste bandenfabrieken.

***

Eigenlijk was er maar één Tew die niet moeiteloos in de succesvolle voetsporen van de eerste generatie volgde. Dat was de man die Allenes vader zou worden: Charles, de jongste zoon van William. Hij was in 1849 geboren als laatste mannelijke telg van de tweede generatie, en het lijkt net of de beschikbare voorraad ambitie en energie bij hem simpelweg op was. Want terwijl zijn neven en zijn broer op hun vijftiende allang bij hun vaders in de zaak werkten, zat Charles op die leeftijd nog in de schoolbanken. Terwijl zijn neven stuk voor stuk sociaal zeer profijtelijke huwelijken sloten, trouwde Charles in 1871 met Jeannette Smith, de negen jaar oudere dochter van een plaatselijke stalhouder, die ook als koetsier en postbode fungeerde. Niet alleen was deze schoonvader sociaal gezien bepaald beneden de huidige stand van de Tew-familie, hij was ook nog eens een zuiderling, afkomstig uit Tennessee.

Binnen één levensspanne was het blokhuttendorpje uitgegroeid tot stad van de wereld

Kennelijk was het jonge stel zich hun status als onsuccesvolle outcasts van de Tew-familie wel degelijk bewust, want meteen na hun huwelijk vestigden Charles en Jeanette zich op het dunbevolkte platteland van Wisconsin, waar voor aspirant-boeren nog altijd gratis grond te verdienen was. Hier, in het dorpje Janesville in Rock County, werd op 7 juli 1872 hun eerste kind geboren. Het meisje werd Allene gedoopt – een ongebruikelijke naam en waarschijnlijk een chiquer klinkende variant op het Ierse ‘Eileen’.

Charles bleek echter niet bepaald uit pioniershout gesneden, en al heel snel kwam het stel terug naar Jamestown, waar ze introkken in de stalhouderij van Jeanettes vader aan West Third Avenue. Charles vader William had zijn zaak aan Main Street inmiddels verlaten; hij had na het overlijden van zijn broer George diens plaats als president van de familiebank overgenomen. Maar hij vertrouwde de kachel- en ijzerwarenzaak waar hij zijn leven aan had gewijd liever toe aan een dochter, die met zijn voormalige knecht was getrouwd, dan aan zijn jongste zoon. Voor Charles werd een  niet al te veeleisend baantje gevonden als assistant-cashier –  assistent van de kassier – in de familiebank.

Zo bracht Allene de eerste jaren van haar leven door in de rumoerigheid en de paardenlucht van een stalhouderij in het centrum van Jamestown, en niet zoals haar vele nichtjes in een dure villa aan de lommerrijke rand van de stad. Pas later, toen haar grootvader William zich uit de bank terugtrok en verhuisde naar een vrijstaand huis aan Pine Street, besloot hij zijn jongste zoon en diens gezin naast zich te laten wonen en zou Allene een wat chiquer adres krijgen.

Dat ze enig kind zou blijven – een uitzonderlijk fenomeen binnen een kinderrijke clan als de Tews – was op dat moment wel duidelijk. Even duidelijk was dat haar vader het nooit veel verder zou schoppen dan kassier en dat hij, als enige van de tweede generatie Tew-mannen, nooit bejubeld zou worden in de almanakken waarin in deze jaren de prominente burgers van de streek werden geportretteerd.

***

Op 4 juli 1876 vierde Amerika het eeuwfeest als onafhankelijke natie. En vieren deden de Amerikanen, want zelden had een land zijn inwoners zoveel kansen geboden als de Verenigde Staten op dat moment. Er was een enorm, nog steeds grotendeels maagdelijk land vol waardevolle hulpbronnen als hout, rivieren en erts. Nieuwe technologieën en uitvindingen waren aan de orde van de dag, en er heerste een bijna ongeëvenaarde mentaliteit van ambitie en durf. Alles samen te werken om de Amerikanen niet alleen hun in de grondwet vastgelegde ‘recht op leven, vrijheid en het nastreven van geluk’ te geven, maar hun dat geluk ook daadwerkelijk mogelijk te maken.

Er heerste een bijna ongeëvenaarde mentaliteit van ambitie en durf

Het continent barstte dus zo ongeveer uit zijn voegen van feestvreugde, en Jamestown deed daar niet voor onder. ‘We will celebrate!’ kondigde de plaatselijke krant al maanden van tevoren aan. Het stadje werd opgedirkt als een fabrieksmeisje voor haar trouwdag, en op de grote dag zelf trok een onafzienbare parade van muziekbands, de brandweer en sportverenigingen onder de met bloemen versierde erebogen door de stad. Overal waren concerten, dansfeesten, picknicks en concerten, en ’s avonds knalde een enorm vuurwerk boven het Chautauqua-meer het land zijn volgende eeuw in. ‘How we celebrated,’ verzuchtte de Jamestown Journal de volgende dag. ‘Twenty thousand people come to the front – and go home happy!

Toen in de jaren die volgden nieuwe uitvindingen als de verbrandingsmotor en de grootschalige toepassing van staal de Tweede Industriële Revolutie inluidden, was de welvaartsgroei in het noorden van Amerika helemaal niet meer te stuiten. Het aandeel van de Verenigde Staten in de wereldwijde industriële productie groeide naar 30 procent – al bijna net zoveel als het voormalige moederland Engeland, dat zich tot dan toe onbetwiste economisch wereldleider had gewaand.

De Amerikanen, die voor de Burgeroorlog voor veel gebruiksgoederen nog afhankelijk waren geweest van import uit Europa, begonnen nu zelfs tegen concurrerende prijzen terug naar de oude Wereld te exporteren. Ondernemende types maakten, nog ongehinderd door beperkende factoren als inkomensbelastingen of handelswetten, in luttele jaren ongekende fortuinen. Afkomst was onbelangrijk geworden – alleen individuele ambitie, slimheid en lef telden nog. Het aantal miljonairs groeide in enkele decennia van 20 naar 40.000. De Amerikaanse bevolking verdriedubbelde tussen 1865 en 1900, maar werd als geheel maar liefst dertien keer zo rijk.

Alles leek en was mogelijk in deze Gilded Age, de Klatergouden Eeuw, zoals schrijver Mark Twain dit tijdperk van nationale expansie en ongebreideld optimisme doopte. Paupers kwamen in lompen van de boot uit Europa en werkten zich op tot multimiljonair. Nooit was de zuigkracht van het land van de onbegrensde mogelijkheden op gelukzoekers groter geweest dan nu. Hadden gedurende de eerste helft van de eeuw al zo’n 2,5 miljoen immigranten de oversteek vanuit Europa gewaagd, gedurende de tweede helft zwol de stroom aan tot een duizelingwekkende 11 miljoen.

Dus misschien was Allenes vader niet zo’n succesverhaal als de rest van haar familie. En misschien vonden haar rijke nichtjes en klasgenootjes op de Jamestown Union School dat een reden om haar met enige meewarigheid te behandelen. Maar jong als ze was, hield ze haar hoofd hoog. Want op de schaarse jeugdfoto’s die van haar bekend zijn is al te zien dat Allene Tew een fortuin had meegekregen dat voor geld niet te koop was, namelijk schoonheid. Daarbij groeide ze op met iets veel beters dan geërfd geld, namelijk met een droom – en wel de Amerikaanse droom, waarin je kunt zijn en worden wie je wilt, ongeacht waar je vandaan komt. Waarin je, zoals haar oudoom George en haar grootvader hadden bewezen, kunt beginnen in een primitieve blokhut in het midden van een vijandige wildernis en eindigen in een marmeren bankgebouw in een bloeiende stad die je, bijna letterlijk met je blote handen, aan het bos hebt ontwrongen.

In november 2015 verscheen het nieuwste boek van Annejet van der Zijl, De Amerikaanse prinses, over Allene Tew (1872-1955). Allene was een meisje van het platteland, dat zich wist op te werken tot een van de rijkste vrouwen van New York. Ze ging om met politici, kunstenaars en royalty, was de peetmoeder van prinses Beatrix en telde onder haar vijf echtgenoten een Duitse prins en een Russische graaf. Maar achter alle rijkdom en successen gingen grote persoonlijke tragedies schuil. Querido, 288 p, € 22,50.