Eva Rovers:
‘Conservatieve rebellen zijn van alle tijden. Denk aan de Conservatieve Revolutie tijdens de Weimarrepubliek, die zich richtte tegen de idealen van de Verlichting. Of aan de vrouwen van de Britse Women’s National Anti-Suffrage League, die zich tegen het vrouwenkiesrecht verzetten. Of nog verder terug: het verzet tegen Willem I, dat tot de Belgische Opstand van 1830 leidde.
Ook dat verzet kwam voor een aanzienlijk deel uit conservatieve hoek. Zowel de conservatieve clerus en adel als conservatieve ondernemers wilden niets liever dan terug naar de tijd dat ze meer privileges hadden, of een betere economische positie. De gangbare opvatting is dat rebellen de geschiedenis voortstuwen, of het nu gaat om de Franse Revolutie, feministische golven of burgerrechtenbewegingen. En dat conservatieven juist tegen activisme en verandering zouden zijn. Maar dat is een te beperkte opvatting van conservatisme.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Conservatieven zijn niet per definitie tegen verandering. Ze keren zich tegen emanciperende veranderingen, omdat die het gezag en de bestaande hiërarchieën in gevaar brengen. Om die ontwikkelingen tegen te gaan of terug te draaien zijn actie en verandering nodig, en daar deinzen ze dus evenmin voor terug als progressieve rebellen. Dat neemt alleen de tegengestelde richting aan. Zoals de Siciliaanse aristocraat Giuseppe Tomasi di Lampedusa schrijft in zijn roman over de Italiaanse eenwording, Il Gattopardo: “Alles moet veranderen, zodat alles hetzelfde kan blijven.”’
Eva Rovers is cultuurhistoricus en biograaf.
Martin Sommer:
‘Ik zou het nog sterker willen stellen: conservatieven zijn altijd rebellen geweest. Het conservatisme als beweging is ontstaan als reactie op de Franse Revolutie. Voordien was conservatisme de norm en waren naam en titel dus overbodig. De dingen waren zoals ze waren, en verandering — laat staan radicale verandering — zat er niet in. Pas na de Franse Revolutie werd het idee van vooruitgang en gelijkheid gemeengoed.
Daar werd tegen gerebelleerd, zoals bij ons door Abraham Kuyper van de Anti-Revolutionaire Partij. De aartsvader van het conservatisme is de achttiende-eeuwse Britse politicus Edmund Burke. In zijn bepaald rebelse boek Bespiegelingen over de Franse Revolutie, uit 1791, schoot Burke met scherp tegen de nieuwlichterij van de mensenrechten. Volgens hem was het beste staatsbestel gebaseerd op verdiensten door langjarige ervaring en niet op abstracte ideeën over vrijheid en gelijkheid.
“Ze hebben een mijn in de grond gestopt die met één grote explosie alle voorbeelden uit de oude tijden, alle precedenten, alle wetten en besluiten van het parlement zal opblazen: ze hebben ‘de rechten van de mens’,” schreef Burke. Hij was van oorsprong zeker geen reactionair, maar de mensenrechten, “altijd en overal”, waren voor hem een steen des aanstoots. Want: “Hoe kan iemand rechten opeisen die het bestaan van een verdrag niet veronderstellen, en zich toch op verdragen beroepen?”
Martin Sommer is historicus en journalist van de Volkskrant.
Beatrice de Graaf:
‘De progressieve dan wel conservatieve aard van rebellen is dikwijls een kwestie van historische beoordeling achteraf. Neem de rebellen en studentenactivisten van de jaren twintig en dertig van de negentiende eeuw: de Burschenschaften van de Duitse Vormärz en de opstandelingen in België en Polen. De studentenbeweging in Duitsland, die in 1817 op het Wartburg-festival voor het eerst van zich liet horen, wordt vaak gezien als een democratische avant-garde die streed voor vrijheden en burgerrechten tegen het reactionaire bewind van Pruisen en Oostenrijk.
Nog steeds grijpen Duitse historici terug op die vermeende democratische beweging, die in 1848 bruut de pas zou zijn afgesneden. Maar Heinrich Heine waarschuwde al in 1820 voor de ‘teutomanie’ en het extreme nationalisme van de studenten, dat zich uitte in haat tegen al het vreemde of buitenlandse. Ook de Belgische en Poolse opstandelingen gelden als vrijheidsminnende rebellen, die streden voor bevrijding van hun Nederlandse dan wel Russische despotische overheersers. Nationalistisch waren deze rebellen zeker, progressief zeker niet. Het ging veel van de opstandelingen van 1830 niet om de vrijheid van andersdenkenden, maar vooral om die van de eigen etnisch-nationale groep. Het label “progressief” is dus historisch gezien altijd relatief. Het is maar net over welke waardestrijd je het hebt, in welke context, en welk historisch perspectief je hanteert.’
Beatrice de Graaf is hoogleraar geschiedenis aan de Universiteit Utrecht.