Het is een lekker stel bij elkaar, het vrijgevochten groepje kunstenaars rond Picasso in het begin van de twintigste eeuw in Parijs. Met de schrijver Guillaume Apollinaire, de dichter Max Jacob en de kunstenaar Manolo Hugue is het goed drinken in de kroeg, waar het stel de gevestigde kunstgarde graag mag provoceren. De grootste lefgozer is de Belgische kunstenaar Géry Pieret, die vooral veel talent heeft om kunstvoorwerpen uit het Louvre te stelen. Zijn vrienden bewonderen hem om zijn lef. Maar als in 1911 de Mona Lisa wordt gestolen (echt gebeurd) en Pierets vriend Apollinaire een van de verdachten is, krijgen de heren het benauwd. Picasso weet niet hoe snel hij zich van Apollinaire moet distantiëren. In de speelfilm La bande à Picasso, die over deze geschiedenis gaat, is Picasso als schilder een genie, maar als mens een opportunistische slapjanus.
La bande à Picasso
Fernando Colomo
Vanaf 15 mei in de filmtheaters
Dit artikel is exclusief voor abonnees