Home Dossiers Zuid-Afrika Robert Jacob Gordon: dansen met kaffers

Robert Jacob Gordon: dansen met kaffers

  • Gepubliceerd op: 1 juni 2010
  • Laatste update 09 mrt 2023
  • Auteur:
    Luc Panhuysen
  • 14 minuten leestijd
Robert Jacob Gordon: dansen met kaffers
Apartheid Zuid-Afrika
Dossier Zuid-Afrika Bekijk dossier

Nederlandse kolonisten in Zuid-Afrika voerden in de achttiende eeuw bloedig oorlog tegen de zwarte bevolkingsgroepen. VOC-commandant Robert Jacob Gordon bezag het met gemengde gevoelens. Als antropoloog en avonturier koesterde hij sympathie voor de inheemse volken.

In 1779 ontving Hendrik Fagel, raadpensionaris van Holland, in zijn werkkamer een wonderlijke brief uit Kaapstad. De envelop had drie maanden over de reis gedaan. Erin zaten twaalf volgekriebelde vellen, waarin de hoogste ambtenaar van Holland werd aangesproken als iemand met een onverzadigbare kennishonger naar de Kaapkolonie. Geen meteorologisch detail werd Fagel bespaard, geen geologische laag bleef ongenoemd. De briefschrijver vertoonde een opmerkelijke voorliefde voor de beschrijving van inheemse volken, en vooral voor hun eigenaardigheden. Het overkwam Fagel niet vaak dat hij tussen de eindeloze stapels memoranda ook staatsstukken te lezen kreeg over het gebruik onder de Bosjesmannen een teelbal te laten weghalen.

Meer lezen over het koloniaal verleden? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.

De schrijver van de brief was Robert Jacob Gordon (1743-1795), officier in het VOC-garnizoen in Kaapstad. Een paar jaar na deze brief zou Gordon door de Verenigde Oostindische Compagnie worden benoemd tot commandant. Tot het zover was had hij een avontuurlijk leven geleid als ontdekkingsreiziger, wetenschapper en diplomaat. Hij had de Kaapkolonie bereisd en streken doorkruist waar nog nooit een blanke voet had gezet. Hij had de grote rivier in het noorden in kaart gebracht en hem Oranjerivier gedoopt – de naam die tot op heden stand heeft gehouden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De belangrijkste geleerden in de Nederlandse Republiek keken reikhalzend uit naar Gordons zoölogische onderzoekingen en tekeningen. Zijn beschrijving en schets van de zwarte neushoorn veroorzaakten een kleine schok bij Europese natuuronderzoekers; zijn bevindingen over de tot dan toe onbekende giraffe waren niets minder dan een sensatie. Gordons minutieuze weergaven waren er mede oorzaak van dat het net verschenen standaardwerk l’Histoire Naturelle van Georges-Louis Leclerc, graaf van Buffon, moest worden herzien.

De ideale mens

Robert Jacob Gordon is om nog andere redenen interessant. Tussen 1777 en 1786 maakte hij een viertal reizen van elk een halfjaar. Gedurende die reizen hield hij zeer gedetailleerde, helaas nooit gepubliceerde journaals bij. Ook maakten hij en een meereizende kunstenaar honderden tekeningen van landschappen, dieren, volken en individuen.

Tijdens deze reizen was Gordon getuige van twee ontwikkelingen die bepalend zijn geweest voor het latere Zuid-Afrika. De eerste was de noord- en oostwaartse beweging van de blanke kolonisten. Gordon heeft veel van deze boeren bezocht. Omdat hij als wetenschapper vooral geïnteresseerd was in het exotische, kreeg de tweede ontwikkeling meer ruimte in zijn reisjournaals: het lot van de inheemse volken. En dat lot ging hem aan het hart.

In het laatste kwart van de achttiende eeuw was de belangstelling voor natuurvolken enorm toegenomen. Dit kwam deels door het werk van de filosoof Jean-Jacques Rousseau, die in zijn Discours sur l’inégalité (1754) de primitieve mens had geïdealiseerd tegenover de verknipte beschavingsmens. De belangstelling was tevens te danken aan reizigers als James Cook, die op Tahiti een volk van beminnelijke, welgeschapen en sensuele mensen was tegengekomen.

Gordon had zich in zuidelijk Afrika opgewerkt tot de grote kenner van de oorspronkelijke volken: de Kaffers, de Bosjesmannen en de Hottentotten (die tegenwoordig ‘Xhosa’, ‘San’ en ‘Khoikhoi’ worden genoemd). Hij leerde hun talen, legde woordenlijsten aan. Maandenlang bezocht hij hun kraals en was hij hun gast. Hij sloot vriendschappen en had gesprekken. Gaandeweg had Gordon ontdekt dat zich achter alle feestelijkheid en hartelijkheid een drama schuilging. In de brief aan raadpensionaris Fagel schreef hij dat er weinig meer van hen over was: ‘Overal waar dominante Europeanen verschijnen, zijn de oorspronkelijke bewoners gedoemd weg te smelten.’

Zwart tandvlees

Het Nederlandse koloniale avontuur in Zuid-Afrika was ruim een eeuw eerder begonnen, in 1652, toen Jan van Riebeeck de VOC-vlag in het strandzand plantte. Doel was de vestiging van een verversingsstation voor de opvarenden op weg van Nederland naar Batavia en vice versa. Samen met negentig kolonisten bouwde Van Riebeeck het kasteel De Goede Hoop.

Men begon voortvarend met de aanleg van moestuinen en boomgaarden. Wanneer zeelieden met zwart tandvlees van de scheurbuik de Tafelbaai binnenliepen, konden die met vitaminehoudende groenten en fruit dikwijls snel worden opgelapt. Toen Jan van Riebeeck tien jaar later weer vertrok, lag naast het kasteel een kleine, maar florerende kolonie met de naam Kaapstad.

De VOC staat bekend als de eerste multinational uit de wereldgeschiedenis. Ze had honderden schepen in de vaart en tienduizenden mensen in dienst. In Azië bezat ze een dertigtal kantoren. De compagnie betrad ongebaande paden en was in tal van zaken revolutionair. De vestiging van een tussenstation in het meest zuidelijke puntje van Afrika bleek een gouden greep. Al kort na de stichting van Kaapstad organiseerde de VOC de toelevering van groente, fruit en vlees door een aantal boeren toestemming te geven voor het bedrijven van landbouw en veeteelt.

Maar ondanks al haar vooruitziendheid maakte de compagnie grote fouten. In feite was ze te gierig. Ze perste haar werknemers uit en onderschatte hun trots en vindingrijkheid. Door wanbestuur en extreme reacties op een extreme situatie was tegen het einde van de achttiende eeuw op de Kaap een samenleving ontstaan die met geen enkele andere te vergelijken viel.

De boeren in VOC-dienst werden ‘burghers’ genoemd. In de loop der tijd waren steeds meer burghers aangenomen om forse lappen grond te bewerken, nodig om de stroom schepen te bevoorraden. De compagnie nam de opbrengst af tegen een vaste prijs – een scherpe prijs. De eerste protesten tegen deze afpersing klonken al tijdens het bewind van Van Riebeeck. Toen de burghers gingen handeldrijven met de inlanders, werd dit echter door de compagnie verboden.

Maar het klimaat en de grond waren op de meeste plaatsen ongunstig voor de verbouw van groenten en fruit. Spoedig lapten de burghers de VOC-voorschriften aan hun laars en stapten van de bewerkelijke akkerbouw over op veeteelt. Het enige wat de burghers hiervoor nodig hadden was grond, en die was in onuitputtelijke hoeveelheden voorhanden. De grond was echter ongeschikt voor intensieve veeteelt, zodat de burgher voor zijn schapen en runderen enorme graasgebieden nodig had.

De boeren waren straatarm en eenzaam

De landhonger werd een drijvende kracht in de expansie van de jonge kolonie. In het laatste kwart van de zeventiende eeuw en in de hele eeuw daarop vond vanuit de omgeving van Kaapstad een gestage uitbreiding naar het noorden en het oosten plaats, niet aangestuurd door de regering in Kaapstad, maar ongestuurd en ongebreideld, op initiatief van individuele burghers.

Die expansie had vergaande consequenties. Het bepalende gegeven in de levens van de burghers werd: afstand. Ze moesten minimaal een hele dag rijden naar de dichtstbijzijnde kerk. Hun kinderen konden niet naar school. De reis naar Kaapstad duurde al snel een paar maanden. De burghers of ‘boers’ groeiden uit tot een apart en eigenwijs slag. Niemand die hun in de weidse stilte iets kon maken. Maar vaak waren ze ook straatarm en vertoonden ze tekenen van vereenzaming.

Verveling

Toen Robert Jacob Gordon tussen 1777 en 1786 door de grensgebieden reisde, kon hij de armoede van de burghers met eigen ogen aanschouwen. Hun bezittingen bestonden vaak uit niet meer dan een bijbel en een paar geweren. Dikwijls hadden de huizen twee vertrekken met een vloer van aarde of leem. In de ene kamer sliepen de boer, zijn vrouw en hun kinderen; de andere deed dienst als keuken. Daar konden bezoekers als Gordon en zijn reisgezelschap gaan liggen. ‘Onze bedden moesten we samenstellen uit onze zadels, onze jassen en wat we verder bij ons hadden,’ schreef hij.

De burgher was een veeboer. Het gras was dermate schaars dat kuddes koeien en schapen zich verplaatsten over enorme oppervlakten. Meestal was het niet de boer zelf, maar een Hottentot die de kudde hoedde. De vader en zijn zoons hadden weinig omhanden. Het tijdverdrijf van de mannen was even monotoon als manlijk: de jacht. Tot zijn verrassing bemerkte Gordon dat wanneer zijn expeditie aanklopte bij een boerderij, veel boeren en hun zoons zich bij zijn expeditie wilden aansluiten. Geen wonder, want de verveling was er alomtegenwoordig.

Zodoende groeide Gordons reisgezelschap steevast van een klein tiental tot het vijfvoudige.

Het menu aan de boerentafel was eentonig. Het bestond uit vlees. De boeren aten geen brood, maar ‘biltong’: gedroogd vlees. Het viel Gordon op dat ze biltong aten bij het ontbijt en biltong bij de biefstuk. Ze bewaarden een soort karnemelk in harige zakken. Verder droegen ze geen schoenen, maar mocassins van huiden. In Kaapstad sprak men minachtend over de boeren. De gouverneur in Kaapstad verweet hun luiheid, een ander betitelde hen als ‘een verwilderde natie’, een blanke soort inboorlingen.

Omdat de grond snel was uitgeput, trokken de boeren steeds verder naar het noorden en oosten. Hun territorium breidde zich uit, maar de bevolking nam nauwelijks toe. In 1780 bevonden zich in de hele Kaapkolonie, een gebied met grofweg de omvang van het huidige Portugal, niet meer dan 7500 Europeanen. Voor alle activiteiten in dit gebied was domweg te weinig arbeidskracht voorhanden. De oplossing voor dit probleem, slavernij, zou diepe sporen in de samenleving nalaten.

Gordon: ‘De slaven in de Kaap worden goed behandeld’

Vanaf de helft van de achttiende eeuw tot aan het begin van de negentiende, de tijd waarin Robert Jacob Gordon in Kaapstad woonde, werd de blanke bevolking steeds meer afhankelijk van slaven. Was in 1750 de helft van de mannelijke burghers eigenaar van minimaal één slaaf, een halve eeuw later gold dat voor meer dan twee derde. De slaven vormden zowel de laagste als de grootste bevolkingsgroep in de koloniale samenleving.

Ver weg in de buitengebieden was hun lot dikwijls hard, niet zelden wreed. Op het mishandelen van slaven stonden straffen. In Gordons tijd circuleerden al de ingrediënten waaruit de latere ‘zwarte legende’ over de structurele beestachtigheid van de blanken jegens hun slaven zou worden samengesteld. Gordon relativeerde zulke geruchten: ‘Hoewel ik slavernij niet goedkeur, vind ik dat de slaven in de Kaap goed worden behandeld.’ Geen wonder, Gordon was toentertijd zelf eigenaar van twee slaven, jochies met de namen Castor en Jak.

Giftige pijlpunten

Een ander gevolg van de landhonger was dat de boeren in botsing kwamen met de drie oorspronkelijke volken van Zuid-Afrika. Toen Gordon zijn reizen maakte, was de strijd tegen twee bevolkingsgroepen net in een hevige fase beland. Hij zag verlaten boerderijen en verwoeste kraals, waar de enige herinnering aan de bewoners bestond uit her en der verspreide schedels.

De eerste stammen waarmee de burghers na 1652 in aanraking waren gekomen, waren de Khoikhoi. De Nederlanders noemden hen, omdat hun taal werd gekenmerkt door klikklanken, Hottentotten – naar het Oudnederlandse woord voor ‘stotteraar’. Hottentotten woonden in ‘kraals’: kleine verbanden die werden geleid door een ‘kapitein’. Met de Hottentotten was de strijd eigenlijk al gestreden. Na een paar bloedige oorlogen was hun tribale cultuur in 1713 zo goed als gebroken door een vernietigende pokkenepidemie.

Lastiger tegenstanders waren de San, ook wel Bosjesmannen genoemd. De Bosjesmannen waren net als de Hottentotten klein van stuk en licht van huidskleur. In tegenstelling tot de Hottentotten waren zij een volk van het type jager-verzamelaar. Hun traditionele leefgebieden lagen in het noorden. In de loop van de achttiende eeuw was hun verzet tegen de blanke opmars feller geworden.

In de jaren zeventig begonnen ze boerderijen te overvallen, kuddes te roven en burghers te vermoorden. Hun guerrillaovervallen waren gevreesd, net als het gif op hun pijlpunten. Toen de burghers Kaapstad vroegen om militaire bijstand, kregen ze nul op het rekest. Ook al was de VOC eigenaar van de boerderijen, de bewoners moesten zichzelf maar zien te redden.

De boeren formeerden een zogeheten ‘commando’, dat in 1774 meer dan 500 Bosjesmannen doodde. Er waren doorlopend bloedige schermutselingen. In zijn reisjournaal citeerde Gordon een beruchte leider van de Bosjesmannen, Koerikei of ‘Kogel-ontsnapper’. Tijdens een vuurgevecht had Koerikei de boeren vanaf een veilige afstand toegeroepen: ‘Wat doen jullie in mijn veld? Jullie nemen alle plaatsen in waar het wild is. Waarom blijven jullie niet in het land waar jullie eerst woonden?’

De Bosjesmannen aten Gordons afgedragen schoeisel

De Bosjesmannen waren net als de Hottentotten een volk op zijn retour. Hun kraals lagen wijd verspreid en hadden per stuk hoogstens vijftig inwoners. Bijna alle Bosjesmannen die Gordon tegenkwam hadden honger. Sommigen hadden hun toevlucht genomen tot het strand, reden waarom hij ze ‘Strandlopers’ noemde. De voedselschaarste was zo hevig dat de Strandlopers Gordons expeditieleden smeekten om hun afgedragen schoeisel, dat ze eerst boven een vuurtje roosterden en vervolgens naar binnen werkten.

Bij de Bosjesmannen kwam Gordon ook het gebruik tegen dat mannen een teelbal bij zichzelf lieten verwijderen. Sommigen wisten niet eens waarom, anderen meenden dat het ziekten voorkwam. Een teken van vitaliteit was het in ieder geval niet. In de verdelgingsoorlog tussen de Bosjesmannen en de boeren was de overwinning van de blanken slechts een kwestie van tijd.

Eerste Frontieroorlog

Een derde groep waarmee de burghers, en ook Gordon, op indringende wijze in aanraking kwamen, was een stam van de grote Midden-Afrikaanse Bantoegroep: de Xhosa oftewel de Kaffers. Dat woord was afgeleid van het Arabische ‘Kafir’, dat ‘ongelovige’ betekende. De Kaffers waren groter van stuk dan de Hottentotten en de Bosjesmannen, hun huidskleur was diepzwart. Zij leefden net als de burghers van de veeteelt. De Kaffers waren niet verzwakt, maar werden juist gedreven door een behoefte die vergelijkbaar was met die van de blanken: landhonger. Hun landhonger werd echter niet veroorzaakt door een gierige werkgever, maar door bevolkingstoename.

Rond het midden van de eeuw leefden er 12.000 Kaffers of Xhosa langs het oostelijke grensgebied van de Kaapkolonie. Hun traditionele woongebieden lagen in het oosten, langs de Grote Visrivier, maar recentelijk waren ze die overgestoken, waardoor hun kraals en kudden over het Zuurveld en daarboven waren uitgezwermd. Gordon belandde midden in de strijd om graasgronden.

Het moet hem een dubbel gevoel hebben gegeven. Enerzijds was Gordon een gezant van het gezag in Kaapstad. Uit hoofde van dat gezag moest hij de Kaffers vertellen dat zij zich terug moesten trekken over de Grote Visrivier. Anderzijds was hij een antropoloog, en wat hij zag beviel hem. Alle Kaffers bedelden: ze wilden tabak, ze wilden Gordons jachthonden, zijn officiersjas. Maar hun charme deed zijn ergernis teniet. In zijn reisjournaal schreef hij: ‘De Kaffers zijn het meest vrije, het vrolijkste en het bedelachtigste volk dat ik ooit heb gezien.’

Gordon sloot vriendschap met verschillende Kafferkapiteins, die hij als geschenk een grenadiersmuts gaf. Gordon legde een lijst aan van hun woordenschat. Toen hij getuige was van een traditionele dans, wierp hij zijn aantekenboekje opzij en danste mee. Met de bevriende kapiteins sprak hij over het vermijden van het dreigende conflict met de blanken. Hij was optimistisch. In zijn brief aan Fagel schreef hij dat hij met de Kaffers ‘een eeuwige vrede’ had gesloten. Helaas. De inkt van zijn brief was nauwelijks opgedroogd of in 1780 brak de zogeheten Eerste Frontieroorlog met de Kaffers uit. Er zouden er nog diverse volgen.

Onhandelbaar

In 1795 traden ingrijpende veranderingen op. Europa was in de greep van de Franse Revolutie, de kleine Nederlandse Republiek werd door Napoleon overrompeld en tot een vazalstaat gemaakt. Prins Willem V nam de wijk naar Engeland en Robert Jacob Gordon, commandant van het VOC-garnizoen te Kaapstad, stond paraat om een aanval van de vijand af te slaan.

In het najaar vond die plaats; de aanvallers waren echter geen Fransen, maar Engelsen. En toen beging Gordon een tragische vergissing. Hij meende zijn idool, de prins van Oranje, te helpen door de Engelsen Kaapstad te laten veroveren. Engeland had immers de prins domicilie verschaft. Tijdens de aanval saboteerde Gordon de verdediging, waardoor de kolonie gemakkelijk werd overmeesterd. Maar tot zijn verbijstering hesen de Engelsen niet de Nederlandse vlag, maar de Union Jack. Gordon werd daarna op straat voor verrader uitgescholden, mishandeld en vernederd. Een maand later, in november, pleegde hij zelfmoord.

De Kaapkolonie ging in de negentiende eeuw verder op de ingeslagen weg. De boeren trokken voort en werden steeds onhandelbaarder, zoals de Engelsen later nog zouden bemerken. Het lot van de inheemse volken werd er niet beter op.

Meer weten:

  • The Afrikaners. Biography of a People (2003) door is Hermann Giliomee is een klassieker.
  • The Forgotten Frontier (2005) door Nigel Penn bestrijkt de oorlog tegen de Bosjesmannen.
  • Een Nederlander in de wildernis (2010) door Luc Panhuysen beschrijft de ontdekkingsreizen van Robert Jacob Gordon in Zuid-Afrika.