Home Opportunist

Opportunist

  • Gepubliceerd op: 9 oktober 2007
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Johannes Houwink ten Cate

De opkomst van de vierde macht – het Haagse ambtenarenapparaat – wordt gesymboliseerd door ‘de machtigste ambtenaar die Nederland ooit gehad heeft’. Zo luidde de typering van Hans Max Hirschfeld (1899-1961), de secretaris-generaal van het ministerie van Economische Zaken door columnist Jerome L. Heldring. In zijn nieuwe biografie van Hirschfeld vermeldt Meindert Fennema dit oordeel met instemming.



Hirschfeld, geboren in Bremen en opgegroeid in Riga, had een Joodse vader, was bij geboorte luthers gedoopt en gaf – zegt het Biografisch Woordenboek – nooit blijk zich te beschouwen als
deel van de Joodse gemeenschap. Hij promoveerde jong aan de Rotterdamse Handelshogeschool, werkte twee jaar bij de Rotterdamse Bankvereniging en was daarna zes jaar chef van de economisch-statistische afdeling van de Indische circulatiebank, de Javasche Bank.

In 1931 werd Hirschfeld, een jongeman nog, directeur-generaal Handel & Nijverheid en daarmee hoogste ambtenaar van dit departement. Vijftien jaar later, in 1946, toen het kabinet Schermerhorn-Drees de keiharde werker, gewiekste onderhandelaar en ideale chef Hirschfeld ongevraagd eervol ontslag verleende, was zijn ministerie een machtsfactor in de wederopbouw.

Nadat het ontslag ongedaan was gemaakt vanwege de grote verdiensten die hij het Nederlandse volk had bewezen, werd hij meteen weer binnengehaald als regeringsadviseur in algemene dienst. Hirschfeld werd de man van het Marshallplan, en daarna Hoge Commissaris in Jakarta. Na zijn vertrek bij de overheid in 1952 – minister J. Zijlstra mocht hem niet – verzamelde Hirschfeld commissariaten, achttien in totaal, totdat hij in 1961, vrij jong nog, overleed.

In de constitutionele duisternis van het staatsnoodrecht waren de secretarissen-generaal op 13 mei 1940 benoemd tot plaatsvervangers van de naar Londen vluchtende ministers. Zij bleven in functie toen rijkscommissaris Seyss-Inquart op 29 mei als gevolmachtigde van de Führer de macht overnam. De een na de ander stapte op, alleen Hirschfeld bleef tot de bevrijding zitten. 
          
 Loe de Jong schreef de eerste uitgebreide schets van Hirschfeld, in 1974. Hij vermeldde fijntjes dat Hirschfeld zich ‘met persoonlijk verlof van Seyss-Inquart’ niet eens als Jood had hoeven aanmelden. In zijn visie was Hirschfeld uiterst energiek, ‘koelbloedig, vasthoudend en vindingrijk’, maar ook een harteloze en snobistische man, die het verzet beschouwde als voorbode van de complete chaos.

Hirschfeld dacht door aan te blijven de Nederlandse zaak te dienen, maar Seyss-Inquart handhaafde hem natuurlijk vanwege het Duitse belang. Anders dan zijn collega K.J. Frederiks van Binnenlandse Zaken begreep Hirschfeld dat hij in de ogen van anderen collaboreerde. Dat hij zijn eigen betekenis als redder van het Nederlandse belang had overschat, verklaarde voor De Jong waarom Hirschfeld niet lang voor zijn dood mijmerend had gezegd: ‘Zou je het nog eens zo willen overdoen, zou ik zeggen: nee.’

In de eerste biografie van Hirschfeld, die van Arie van der Zwan uit 2004, sloot de schrijver zich aan bij het oordeel van De Jong. ‘Nooit de drager van de macht te zijn, en die toch te bezitten,’ was volgens Van der Zwan de levenshouding van Hirschfeld. En nu is er dan de tweede biografie, waarin Fennema het werk van zijn vroeg overleden collega John Rhijnsburger heeft afgemaakt. Fennema’s ambitie was het om vooral de naoorlogse Hirschfeld te belichten, die van het Marshallplan en het werk in Jakarta.

Het resultaat is een beregoed boek dat leest als een trein, waarin Fennema erin slaagt ingewikkelde economische vraagstukken kristalhelder uit te leggen. Hij draaft echter door in zijn streven naar eerherstel. Fennema vermeldt de kritiek wel, bijvoorbeeld die van L.H.N. Bosch ridder van Rosenthal, de in 1941 ontslagen Commissaris van de Koningin in Utrecht, die Hirschfeld een ‘opportunist van de eerste rang’ noemde. Maar hij wuift die ook weer weg.

Het lijkt mij onmiskenbaar waar, dat Hirschfeld, zoals Fennema afsluitend schrijft, zichzelf zag als ‘de vertegenwoordiger van het Nederlandse belang’. Maar getuigde dat nu juist niet van de neiging tot zelfverzekerdheid, om niet te zeggen zelfoverschatting, die De Jong en Van der Zwan in Hirschfeld bespeurden?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.